ECLI:NL:RBROT:2021:10434

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/627102 / KG ZA 21-893
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over eigendom en pandrecht bij openbare verkoop roerende zaken

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de eigendom van roerende zaken die in beslag zijn genomen door de executant. De zaak betreft een executiegeschil naar aanleiding van een huurovereenkomst tussen de executant en de geëxecuteerde, waarbij de geëxecuteerde een zonnestudio exploiteerde. De executant had de huurovereenkomst ontbonden en de geëxecuteerde gelast de bedrijfsruimte te ontruimen. Na het leggen van beslag op de inventaris, waaronder vier zonnebanken, heeft de belanghebbende zich gemeld en gesteld dat hij eigenaar was van de in beslag genomen zaken op basis van een pandrecht dat hij zou hebben verkregen in 2016.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de door de belanghebbende gestelde eigendom en pandrecht niet aan de executant kunnen worden tegengeworpen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen bewijs heeft geleverd van een geregistreerde geldleningsovereenkomst of een geldig pandrecht. Hierdoor is het niet aannemelijk dat de belanghebbende in een eventuele bodemprocedure kan bewijzen dat hij een beter recht heeft op de inventaris. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de geëxecuteerde ten tijde van de beslaglegging eigenaar was van de inventaris en dat de bezwaren van de belanghebbende en de geëxecuteerde niet in de weg staan aan de openbare verkoop van de roerende zaken, die is aangezegd voor 29 oktober 2021.

De voorzieningenrechter heeft de belanghebbende en de geëxecuteerde veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de executant, die zijn begroot op € 50,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/627102 / KG ZA 21-893
Vonnis in kort geding van 26 oktober 2021
in de door mr. Michel Petrus Andreas Knol, gerechtsdeurwaarder te Delft (verder: de deurwaarder), op grond van artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aanhangig gemaakte zaak tussen
[naam executant],
wonende te [woonplaats executant],
executant,
tegen

1..[naam geëxecuteerde],

wonende te [woonplaats geëxecuteerde],
geëxecuteerde,
2.
[naam belanghebbende],
wonende te [woonplaats belanghebbende],
belanghebbende,
advocaat mr. A.G.M. Haase te Den Haag.
Partijen worden hierna [naam executant], [naam geëxecuteerde] en [naam belanghebbende] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal “Executiegeschil als bedoeld in artikel 438 lid 5 Rv in verband met de voorgenomen executoriale verkoop op 29 oktober 2021”, met producties;
  • de reactie van [naam belanghebbende], met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 20 oktober 2021.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Tussen [naam executant] en [naam geëxecuteerde] bestond een huurovereenkomst op grond waarvan [naam geëxecuteerde] van [naam executant] de bedrijfsruimte aan de [adres] (hierna: de bedrijfsruimte) huurde. [naam geëxecuteerde] exploiteerde in de bedrijfsruimte een zonnestudio.
2.2.
Bij vonnis van 10 september 2021 (hierna: het Vonnis) heeft de kantonrechter van deze rechtbank op vordering van [naam executant] de huurovereenkomst ontbonden en [naam geëxecuteerde] gelast de bedrijfsruimte te ontruimen. Daarnaast is [naam geëxecuteerde] veroordeeld tot betaling aan [naam executant] van € 6.602,48, te vermeerderen met rente en (proces)kosten en een gebruiksvergoeding van € 1.160,- per maand vanaf de maand september 2021 tot aan de ontruiming.
2.3.
[naam executant] heeft het Vonnis op 17 september 2021 aan [naam geëxecuteerde] doen betekenen en bevel gedaan tot betaling. De ontruiming is aangezegd tegen 12 oktober 2021.
2.4.
Op 30 september 2021 heeft [naam executant] ten laste van [naam geëxecuteerde] executoriaal beslag gelegd op negen zaken, waaronder vier zonnebanken, die zich bevonden in de bedrijfsruimte. De openbare verkoop is aangezegd tegen 29 oktober 2021.
2.5.
Bij e-mail van 11 oktober 2021 heeft [naam belanghebbende] aan de deurwaarder bericht dat de in beslag genomen zaken zijn eigendom zijn. Hij heeft hiertoe gesteld dat hij in verband met een overeenkomst van geldlening een pandrecht had op de gehele inventaris en dat hij na de inroeping van dat pandrecht in 2016 eigenaar is geworden van de inventaris, waarbij hij [naam geëxecuteerde] toestemming heeft gegeven de zaken te blijven gebruiken. [naam belanghebbende] heeft hiertoe verwezen naar bankafschriften waaruit volgt dat hij betalingen heeft verricht aan [naam geëxecuteerde] en naar een geldleningsovereenkomst waarin in punt 4 het volgende staat vermeld:

Schuldenaar verklaart dat de bezittingen van de eenmanszaak [naam bedrijf] als onderpand/borg voor deze lening wordt gesteld. Alle door de schuldeiser te maken kosten tot behoud en/of ter uitoefening van recht komen geheel ten laste van de schuldenaar.
2.6.
In een e-mail van 11 oktober 2021 heeft [naam geëxecuteerde] aan de deurwaarder bevestigd dat hij geld heeft geleend van [naam belanghebbende] en dat [naam belanghebbende] en hij in juni 2016 zijn overeengekomen dat punt 4 van de overeenkomst zou worden uitgevoerd, waardoor de hele inventaris met ingang van die datum van [naam belanghebbende] was en waarbij [naam geëxecuteerde] deze inventaris van [naam belanghebbende] mocht blijven gebruiken.
2.7.
In antwoord op deze e-mail heeft de deurwaarder aan [naam belanghebbende] verzocht om bewijs te sturen van de registratie van de overeenkomst van geldlening bij de Belastingdienst en om te bewijzen dat de zaken aan hem in eigendom zijn overgedragen. De deurwaarder heeft voorts laten weten dat [naam executant] bereid is de beslaglegging op te heffen en om [naam belanghebbende] in de gelegenheid te stellen de zaken op te halen, mits hij bereid is de openstaande vordering op [naam geëxecuteerde] van € 7.803,01 te voldoen.
2.8.
Op 12 oktober 2021 is de bedrijfsruimte gerechtelijk ontruimd. Hierbij zijn de in beslag genomen zaken achtergebleven.
2.9.
Bij e-mail van 13 oktober 2021 heeft [naam belanghebbende] aan de deurwaarder meegedeeld dat hij onrechtmatig handelt indien hij de openbare verkoop van de inventaris doorzet.
2.10.
In het proces-verbaal Executiegeschil heeft de deurwaarder de volgende vraag gesteld: Zijn de bezwaren van [naam geëxecuteerde]/[naam belanghebbende] van dien aard dat [naam executant] niet tot verkoop mag overgaan?
2.11.
Bij e-mail van 19 oktober 2021 heeft [naam belanghebbende] zich bij monde van zijn advocaat over deze vraag uitgelaten. Hierbij heeft hij geconcludeerd dat [naam belanghebbende] heeft bewezen eigenaar te zijn van de in de geldleningsovereenkomst vermelde bezittingen, dat niet mag worden overgegaan tot openbare verkoop en dat [naam belanghebbende] in staat moet worden gesteld om zijn bezittingen op de vrije markt te verkopen waarvoor hij in de gelegenheid moet worden gesteld de zonnebanken in de bedrijfsruimte werkend aan potentiële kopers te laten zien. Bijlage bij deze e-mail is een schriftelijke, door hem ondertekende, verklaring van [naam geëxecuteerde] waarin hij verklaart dat niet hij maar [naam belanghebbende] met ingang van 1 juni 2016 eigenaar was van de zonnebanken en de overige inventaris van [naam bedrijf].

3..De beoordeling

3.1.
Aangezien de in beslag genomen inventaris zich bevindt in de door [naam geëxecuteerde] gehuurde bedrijfsruimte wordt [naam geëxecuteerde] op grond van de artikelen 3:107 en 3:119 BW vermoed bezitter en rechthebbende (eigenaar) te zijn van deze zaken. Tegen deze wettelijke vermoedens staat tegenbewijs open. Indien [naam belanghebbende] stelt een beter recht op de inventaris te hebben, dan dient hij dat betere recht – zo nodig in een bodemprocedure – te bewijzen. Indien hij daarin niet slaagt, is [naam executant] bevoegd om de inventaris openbaar te doen verkopen.
3.2.
De voorzieningenrechter begrijpt dat [naam belanghebbende] een beroep doet op een pandrecht op grond waarvan hij in 2016 eigenaar zou zijn geworden van inventaris. Met betrekking tot de gestelde eigendom en het pandrecht wordt als volgt overwogen.
3.3.
[naam belanghebbende] doet kennelijk een beroep op een bezitloos pandrecht. Een dergelijk pandrecht dient op grond van artikel 3:237 BW te worden gevestigd door middel van een notariële akte, dan wel een geregistreerde onderhandse akte. [naam belanghebbende] heeft verklaard dat hij geen geldleenovereenkomst (en ook geen andere akte) heeft geregistreerd. Dit betekent dat het door [naam belanghebbende] gestelde pandrecht alleen al daarom niet tot stand is gekomen. Er is dan ook geen pandrecht dat kan worden tegengeworpen aan [naam executant].
3.4.
De gestelde eigendomsoverdracht kan evenmin aan [naam executant] worden tegengeworpen. Nog daargelaten dat bij een geldig pandrecht overdracht van het pand aan de pandhouder zonder toestemming van de voorzieningenrechter niet mogelijk is, geldt dat onvoldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat [naam belanghebbende] in juni 2016 eigenaar is geworden van de inventaris. Ter zitting heeft [naam belanghebbende] bij monde van zijn advocaat verklaard dat volgens hem (en Google) de eigendom automatisch is overgegaan. Desgevraagd heeft [naam belanghebbende] zich niet beroepen op een wettelijke bepaling. Zonder nadere toelichting, is niet aannemelijk dat de eigendom is overgegaan. Voor de bedoelde eigendomsoverdracht – waarbij de over te dragen zaken in de macht van de vervreemder blijven – is een tweezijdige verklaring nodig. Het bestaan van deze verklaring is niet gesteld of gebleken. Daar komt bij dat ook niet is gebleken van nadere afspraken met betrekking tot het gebruik van de inventaris, de (eventueel) daarvoor te betalen vergoeding en/of de afschrijving van de lening. Zo bezien lijkt het erop dat partijen beoogd hebben de inventaris tot zekerheid over te dragen. Een dergelijke rechtshandeling is op grond van artikel 3:84 lid 3 BW geen geldige titel voor overdracht, waardoor de overdracht niet tot stand is gekomen.
3.5.
Op grond van het voorgaande is onvoldoende aannemelijk dat [naam belanghebbende] erin slaagt in een eventuele bodemprocedure te bewijzen dat hij een beter recht heeft. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat [naam geëxecuteerde] ten tijde van de beslaglegging eigenaar was van de inventaris. Zoals eerder overwogen heeft [naam belanghebbende] ook geen pandrecht met betrekking tot die inventaris. De bezwaren van [naam belanghebbende] en [naam geëxecuteerde] staan daarom niet aan openbare verkoop in de weg.
3.6.
Voor het geval [naam belanghebbende] meent dat de inventaris meer opbrengt wanneer deze onderhands wordt verkocht, geeft de voorzieningenrechter hem in overweging om de vordering van [naam executant] te voldoen en om de zaken zelf af te voeren en te verkopen. [naam executant] is niet gehouden om zijn medewerking te verlenen aan verkoop vanuit de bedrijfsruimte. [naam executant] kan evenmin worden verplicht om voorafgaand aan de feitelijke ontruiming van de bedrijfsruimte de (in beginsel aan [naam geëxecuteerde] toekomende) borg te verrekenen met het openstaande bedrag. Het staat partijen uiteraard wel vrij om andersluidende afspraken te maken.
3.7.
[naam belanghebbende] en [naam geëxecuteerde] worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam executant] worden met toepassing van artikel 238 Rv begroot op € 50,- aan reis- en verblijfkosten.

4..De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
bepaalt dat de door [naam belanghebbende] gestelde eigendom en pandrecht niet in de weg staan aan de door [naam executant] tegen 29 oktober 2021 aangezegde openbare verkoop van de roerende zaken,
4.2.
veroordeelt [naam belanghebbende] en [naam geëxecuteerde] in de proceskosten, aan de zijde van [naam executant] tot op heden begroot op € 50,00,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021.
3077/2009