ECLI:NL:RBROT:2021:10424

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
10-024623-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 na verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 21 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 januari 2020 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de kruising van de Provincialeweg met de Hastingsweg te Dordrecht. De verdachte, die met een leenauto reed, overschreed de maximumsnelheid van 50 km/u aanzienlijk door met een snelheid tussen 86 en 95 km/u de kruising te naderen en reed door rood licht. Hierdoor kwam hij in botsing met een snorscooter, bestuurd door een slachtoffer dat op dat moment groen licht had. Het slachtoffer liep zeer zwaar lichamelijk letsel op, waaronder fors hersenletsel en meerdere botbreuken, en zal nooit meer volledig herstellen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte in zeer ernstige mate schuld had aan het ongeval, wat resulteerde in een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Ondanks de ernst van de feiten, werd er geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, mede door het tijdsverloop sinds het ongeval, de leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van de verkeersdelicten en de blijvende gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-024623-20
Datum uitspraak: 21 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte]
,
raadsman M. Sculic, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, zijnde 1 dag inverzekeringstelling;
  • ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar, met aftrek van de periode van 3 maanden waarin het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Op basis van de bevindingen in de Verkeersongevallenanalyse refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de snelheid en door rood rijden. De verdachte heeft een verkeerde inschatting gemaakt van de verkeerssituatie. Het betreft de lichtste vorm van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
4.1.2.
Beoordeling
Het verkeersongeval
Vast staat dat verdachte op 24 januari 2020 op de Provincialeweg te Dordrecht heeft gereden in een personenauto van het type Mini. Op de kruising met de Hastingsweg is hij na het passeren van de verkeerslichten in aanrijding gekomen met het slachtoffer. Zij reed op een snorscooter op het fietspad en wilde de kruising vanaf de Hastingsweg oversteken.
Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?
Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW) komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer verkeersregels kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het ongeval vond plaats op de genoemde kruising in Dordrecht.
In de verkeersongevallenanalyse is berekend dat verdachte met een indicatieve snelheid van (gemiddeld) tussen 86 en 95 kilometer per uur reed over de Provincialeweg.
De maximumsnelheid voor motorvoertuigen is daar 50 kilometer per uur. Bij het oprijden van de kruising heeft verdachte zijn snelheid niet aangepast. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt verder van aanwijzingen dat verdachte op het moment van de aanrijding met een snelheid van 81,6 kilometer per uur heeft gereden. Verdachte reed dus met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan en kon zijn auto niet tijdig tot stilstand brengen.
Uit onderzoek is voorts gebleken dat, toen verdachte de stopstreep voor de verkeerslichten op de kruising passeerde, het voor zijn rijrichting geldende verkeerslicht minimaal 1,3 seconde op rood stond.
Daar komt bij dat het ongeval gebeurde rond 16:00 uur op een vrijdag. Op dat moment was het heel druk op de kruising, zowel met (brom)fietsers als met auto’s. Bovendien werd naar eigen zeggen van verdachte het zicht op de (brom)fietsoversteekplaats – in elk geval vanaf enige afstand van de kruising bezien – beperkt door auto’s die zich naar links hadden opgesteld. Het had voor de hand gelegen dat verdachte zijn rijgedrag aan deze drukke verkeersomstandigheden had aangepast.
Voor de (brom)fietsers toonde het verkeerslicht 3,9 seconden groen licht. Het slachtoffer mocht er dus van uitgaan dat het veilig was om op dat moment over te steken. Verdachte heeft haar, mede door zijn hoge snelheid, niet (tijdig) opgemerkt, niet voor laten gaan en zijn snelheid niet dusdanig geregeld dat hij zijn auto had kunnen afremmen, waardoor het tot een aanrijding is gekomen.
Gelet op het voorgaande zijn de ernst van de gedragingen van de verdachte en de overige omstandigheden van het geval zodanig, dat op basis daarvan kan worden vastgesteld dat verdachte in zeer ernstige mate schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW.
Heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel of ander lichamelijk letsel opgelopen in de zin van artikel 6 WVW?
Het slachtoffer is direct na het ongeval opgenomen geweest in het Erasmus MC te Rotterdam en aldaar geopereerd. Zij heeft daar de eerste behandelingen en operaties ondergaan. Haar bewustzijn is langdurig gedaald tot 3 februari 2020. Er is sprake van fors hersenletsel. Naast een gebroken eerste wervel had zij breuken in beide schouderbladen, een gebroken rechter enkel en een klaplong met bloed in haar rechter long. Haar middelste voortanden zijn los gegaan door het bijten, waarvoor zij een spalk kreeg.
Het slachtoffer had een buisje in haar luchtpijp, een voedingssonde in haar buik en tijdens de opname heeft haar rechterarm een aderontsteking doorgemaakt.
Vervolgens is het slachtoffer opgenomen geweest in het Rijndam revalidatiecentrum van 11 tot 30 maart 2020 en daarna in Libra Revalidatie Audiologie van 30 maart tot 19 augustus 2020. De hersenschade heeft geleid tot spasticiteit en verhoogde spierspanning, uitval van spraak en van een aantal verstandelijke functies. Het slachtoffer is volledig afhankelijk in de algemene dagelijkse levensbehoeften. Zij is verpleegafhankelijk. Momenteel woont zij in een unit met aangepaste slaap-/badkamer bij haar moeder. Het slachtoffer zal afhankelijk blijven van anderen, niet onafhankelijk kunnen wonen en nooit meer loonvormende arbeid kunnen verrichten.
De rechtbank stelt vast dat bij het slachtoffer na het ongeval uitgebreid medisch ingrijpen nodig is geweest, dat nog steeds omvangrijke medische zorg nodig is, en dat zij dusdanig blijvend letsel heeft met fysieke, mentale en maatschappelijke gevolgen, dat er sprake is van (zeer) zwaar lichamelijk letsel.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op de hiervoor genoemde gedragingen en verkeersovertredingen van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag van verdachte in de zin van artikel 6 WVW. Dit rijgedrag van verdachte heeft bij het slachtoffer geleid tot zwaar lichamelijk letsel. Het primair ten laste gelegde feit zal daarom bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 januari 2020 te Dordrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig zeer onvoorzichtig en onoplettend en
onachtzaam te rijden op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer
openstaande wegen de Provincialeweg en de Hastingsweg, althans op één van deze
wegen,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een snelheid gelegen tussen 86 en 95 km/u, zijnde een veel hogere snelheid
dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, in ieder geval met een,
mede gelet op de wegsituatie en/of de omstandigheden (veel) te hoge snelheid,
bovengenoemde kruising was genaderd en
-bij het oprijden van die kruising zijn snelheid niet heeft aangepast en
-(aldaar) de stopstreep passeerde terwijl het voor zijn rijrichting geldende
verkeerslicht minimaal 1,3 seconden rood licht uitstraalde en
-(aldus rijdende) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij het door hem
bestuurde voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg
kon overzien en waarover deze vrij was en
-niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een bromfietser doende was die kruising over te
steken en
-die bromfietser niet heeft laten voorgaan en
-in aanrijding is gekomen met die bromfietser die die kruising
(inmiddels) voor een (groot) deel was overgestoken,
waardoor die bromfietser, genaamd [naam slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel
(te weten een groot aantal botbreuken, fors hersenletsel, een bloeding binnen de
borstkas, een klaplong en kneuzingen van longweefsel)
werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
Verdachte heeft op 24 januari 2020 in Dordrecht een verkeersongeval veroorzaakt, door het negeren van een rood verkeerslicht en een forse overschrijding van de maximumsnelheid. Deze overtredingen vonden plaats op een moment dat er druk verkeer was en het zicht van verdachte in enige mate beperkt was, waardoor juist extra voorzichtigheid geboden was.
Het jonge slachtoffer (geboren in 2003), dat op dat moment de kruising overstak, met voor haar groen licht, is zwaar gewond geraakt, zodanig dat zij nooit meer zal herstellen. De rechtbank rekent dat verdachte zeer ernstig aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Het ongeval heeft ook impact op het leven van verdachte. Verdachte is met zijn opleiding gestopt, omdat dat niet meer lukte. Ook is het hem niet gelukt de EMDR-therapie af te ronden, omdat eerst een depressie behandeld moet worden.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 juli 2021 gezien dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten (waaronder verkeersdelicten zijn begrepen). De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat het beschreven rijgedrag bij verdachte in een patroon past.
Verdachte was ten tijde van de aanrijding bijna 24 jaar. Over een paar maanden wordt hij 26 jaar.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Met inachtneming van hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de ernst van de strafbare verkeersgedragingen kan een gevangenisstraf in beginsel passend worden geacht, zoals door de officier van justitie is gevorderd. De verschrikkelijke gevolgen voor het slachtoffer en haar naasten vragen daar als het ware om. De moeder en de vader van [naam slachtoffer] hebben beiden op de zitting op aangrijpende wijze verteld over de heel verstrekkende en verdrietige gevolgen van de aanrijding.
Toch dient de afweging plaats te vinden of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een wijze van bestraffing is die passend en noodzakelijk is, gelet op alle andere omstandigheden, waaronder ook de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voor wat betreft de verkeersgedragingen zelf kan worden opgemerkt dat geen sprake is geweest van alcohol- of drugsgebruik door verdachte. Verder is aannemelijk dat de te hoge snelheid en het door rood rijden in enige mate samenhangen. Verdachte heeft bevestigd een foute keuze te hebben gemaakt met vreselijke gevolgen, door niet te stoppen toen hij het oranje verkeerslicht zag.
Bij de afweging die de rechtbank over de wijze van bestraffing heeft gemaakt, speelt ook het grote tijdsverloop tussen januari 2020 en deze uitspraak een rol.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting inzake artikel 6 WVW, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, hanteren bij ernstige schuld aan een verkeersongeval als uitgangspunt voor de strafmaat een taakstraf van160 uren en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar.
Deze afweging - met name gelet op het tijdsverloop sinds januari 2020, de leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat geen sprake is van recidive - heeft de rechtbank tot de beslissing gebracht dat geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd. Als straf zal worden opgelegd de wettelijk langst mogelijke werkstraf van 240 uren, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar.
Met deze bestraffing wordt de ernst van het foute rijgedrag tot uitdrukking gebracht, maar de rechtbank realiseert zich dat de straf in geen enkele verhouding staat tot het leed en verdriet dat de aanrijding heeft veroorzaakt en dat op geen enkele wijze kan worden gecompenseerd.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk,
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderd en veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
238 (twee honderd acht en dertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
119 (honderd en negentien) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
2 (twee) jaar;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. M.A. van der Laan-Kuijt en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.H. van der Wal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 januari 2020 te Dordrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden
zorgvuldigheid te rijden op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer
openstaande wegen de Provincialeweg en de Hastingsweg, althans op één van deze
wegen,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een snelheid gelegen tussen 86 en 95 km/u, zijnde een veel hogere snelheid
dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, in ieder geval met een,
mede gelet op de wegsituatie en/of de omstandigheden (veel) te hoge snelheid,
bovengenoemde kruising was genaderd en/of
-bij het oprijden van die kruising zijn snelheid niet heeft aangepast en/of
-(aldaar) de stopstreep passeerde terwijl het voor zijn rijrichting geldende
verkeerslicht minimaal 1,3 seconden rood licht uitstraalde en/of
-(aldus rijdende) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij het door hem
bestuurde voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg
kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een bromfietser doende was die kruising over te
steken en/of
-die bromfietser niet heeft laten voorgaan en/of
-in botsing of aanrijding is gekomen met die bromfietser die die kruising
(inmiddels) voor een (groot) deel was overgestoken,
waardoor die bromfietser, genaamd [naam slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel
(te weten een groot aantal botbreuken, fors hersenletsel, een bloeding binnen de
borstkas, een klaplong en kneuzingen van longweefsel), of zodanig lichamelijk letsel
werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van
de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 januari 2020 te Dordrecht als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmee rijdende op de kruising gevormd door de voor het
openbaar verkeer openstaande wegen, de Provinciale weg en de Hastingsweg,
althans op één van deze wegen, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die
weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op
die weg/wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een snelheid gelegen tussen 86 en 95 km/u, zijnde een veel hogere snelheid
dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, in ieder geval met een,
mede gelet op de wegsituatie en/of de omstandigheden (veel) te hoge snelheid,
bovengenoemde kruising was genaderd en/of
-bij het oprijden van die kruising zijn snelheid niet heeft aangepast en/of
-(aldaar) de stopstreep passeerde terwijl het voor zijn rijrichting geldende
verkeerslicht minimaal 1,3 seconden rood licht uitstraalde en/of
-(aldus rijdende) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij het door hem
bestuurde voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg
kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een bromfietser doende was die kruising over te
steken en/of
-die bromfietser niet heeft laten voorgaan en/of
-in botsing of aanrijding is gekomen met die bromfietser die die kruising
(inmiddels) voor een (groot) deel was overgestoken;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )