5.2.Met ingang van 1 januari 2021 is de wet gewijzigd. Artikel 3, eerste lid, van de Awir verwijst nu niet meer naar artikel 5a, tweede lid, van de Awr waarin de terugwerkende kracht is vastgelegd. Vanaf 1 januari 2021 is in artikel 3, derde lid, van de Awir vastgelegd dat degene die ingevolge het eerste of tweede lid voor een deel van het berekeningsjaar als partner wordt aangemerkt, vanaf de dag waarop het partnerschap ingevolge het eerste of
tweede lid is ontstaan, ook als partner wordt aangemerkt in de daaropvolgende perioden van het berekeningsjaar, voor zover hij in die perioden als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de Brp als de belanghebbende.
6. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied. De rechtbank stelt vast dat verweerder eerst met het verweerschrift van 7 juli 2021 gemotiveerd heeft toegelicht hoe de toeslagpartnerschap voor de zorg- en huurtoeslag over 2020 is vastgesteld en waarom de bezwaren van eiseres niet leiden tot een ander standpunt. De rechtbank is van oordeel dat aldus het bestreden besluit niet voorzien was van een deugdelijke motivering zoals bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Ten aanzien van de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden, overweegt de rechtbank als volgt.
7. De rechtbank is van oordeel dat door het huwelijk van eiseres op 11 november 2020, op grond van artikel 3, tweede lid, onder e, van de Awir, toeslagpartnerschap is ontstaan. Vast staat dat eiseres en haar partner in ieder geval vanaf 1 januari 2020 op hetzelfde woonadres ingeschreven stonden, zodat op grond van artikel 5a, tweede lid van de Awr, zoals deze tot 1 januari 2021 luidde, haar partner ook als toeslagpartner wordt aangemerkt in de andere perioden van 2020. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat op grond van het dwingend recht het toeslagpartnerschap van eiseres en haar partner volgens artikel 3, derde lid, van de Awir dan ingaat per 1 januari 2020.
Nu aan deze wetswijziging geen terugwerkende kracht is verleend, kan de nieuwe wettekst niet toegepast worden op de situatie van eiseres in 2020.
8. Voorts overweegt de rechtbank dat in het verweerschrift en ter zitting van 21 juli 2021 door verweerder is toegelicht dat indien partners beide aanspraak maken op een toeslag, slechts één van beide de toeslag kan ontvangen met de ander als toeslagpartner. Met het besluit van 29 december 2020 is aan de partner van eiseres een voorschot zorgtoeslag over 2020 van € 1.238,- toegekend, welke inmiddels op 10 mei 2021 is vastgesteld op € 1.834,-. Verweerder heeft het bestreden besluit, voor zover het voorschot zorgtoeslag van eiseres over 2020 op nihil is vastgesteld, niet langer gehandhaafd.