Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2. Vordering
€ 384.003,78.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een ontbindingszaak met parketnummer 10/692055-18. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ter hoogte van € 384.003,68. Dit bedrag is vastgesteld op basis van valselijk opgemaakte facturen en een hypothecaire lening die de veroordeelde heeft afgesloten met een bank. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de oplegging van een betalingsverplichting, beoordeeld. De verdediging heeft betoogd dat de veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en heeft verzocht om het bedrag te verlagen, omdat de veroordeelde kosten heeft gemaakt voor de bouw van een huis. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verweer van de verdediging niet slaagt en dat de veroordeelde het voordeel al had genoten op het moment dat de gelden werden overgemaakt. De rechtbank heeft de betalingsverplichting vastgesteld op € 355.075,84, rekening houdend met een eerder geïncasseerd bedrag van € 28.927,84 door de bank. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.