ECLI:NL:RBROT:2021:10358

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
10/692055-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel en betalingsverplichting in ontbindingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een ontbindingszaak met parketnummer 10/692055-18. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ter hoogte van € 384.003,68. Dit bedrag is vastgesteld op basis van valselijk opgemaakte facturen en een hypothecaire lening die de veroordeelde heeft afgesloten met een bank. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de oplegging van een betalingsverplichting, beoordeeld. De verdediging heeft betoogd dat de veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en heeft verzocht om het bedrag te verlagen, omdat de veroordeelde kosten heeft gemaakt voor de bouw van een huis. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verweer van de verdediging niet slaagt en dat de veroordeelde het voordeel al had genoten op het moment dat de gelden werden overgemaakt. De rechtbank heeft de betalingsverplichting vastgesteld op € 355.075,84, rekening houdend met een eerder geïncasseerd bedrag van € 28.927,84 door de bank. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/692055-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 8 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde],
geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde],
raadsman mr. D.A Siddiqui, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 september 2021.

2. Vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 2 januari 2020 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en tot oplegging aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel van
€ 384.003,78.

3. Standpunt verdediging

De verdediging heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, omdat de verdachte geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Subsidiair verzoekt de verdediging om het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel lager te vast te stellen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de veroordeelde € 200.000,00 contant heeft betaald aan [naam] voor het bouwen van huis. Het huis is echter niet gebouwd door [naam], die er met het geld vandoor is gegaan. Omdat de veroordeelde is opgelicht door deze persoon, moet het bedrag van € 200.000,00 in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Verder stelt de verdediging zich op het standpunt dat de veroordeelde € 147.000,00 heeft betaald aan de architect, [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]), en verzoekt ook dit bedrag in mindering te brengen op de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4. Strafbare feiten waarop de voordeelberekening is gebaseerd

Bij vonnis van deze rechtbank van 8 oktober 2021 (hierna: het vonnis) is de veroordeelde veroordeeld ter zake van de volgende feiten:
Feit 1:
oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 2:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Een kopie van dit vonnis is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. In deze procedure wordt daarom als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.

5. Beoordeling en berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De beslissing dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Hieruit is gebleken dat de veroordeelde een hypothecaire lening is aangegaan met [naam bank]hierna: [naam bank]) in de vorm van een bouwdepot. Door middel van valselijk opgemaakte facturen heeft de veroordeelde, gedurende een periode van drie jaar, geld uit het bouwdepot uitbetaald gekregen door [naam bank]. [1] De veroordeelde diende facturen in met bedragen voor werkzaamheden die in werkelijkheid niet verricht waren, om op deze manier [naam bank] ertoe te bewegen deze geldbedragen te verstrekken. [naam bank] heeft de geldbedragen, met een totale waarde van € 384.003,68, overgemaakt op een rekening ten name van de veroordeelde. Op dat moment heeft de veroordeelde het voordeel al genoten. Wat de veroordeelde na ontvangst met de gelden heeft gedaan, heeft geen invloed op schatting van het voordeel.
Het verweer van de verdediging dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil of op een lager bedrag moet worden geschat omdat veroordeelde daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor de bouw van zijn huis dan wel aan een malafide aannemer heeft betaald, slaagt dan ook niet.
De rechtbank schat het totale voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen gezien het voorgaande op € 384.003,68.
6. Vaststelling van de betalingsverplichting
Het uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte
wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het eerdergenoemde verweer van de verdediging leidt niet tot vermindering van de betalingsverplichting. De verklaring van de veroordeelde over [naam] is niet aannemelijk geworden. Enige informatie over deze persoon of rekeningafschriften waaruit blijkt dat in totaal € 200.000,- contant is opgenomen ontbreken. Het verweer over de veronderstelde architectenkosten ad € 147.000,- wordt door de rechtbank eveneens verworpen. Dat totaalbedrag is na indiening van de facturen op naam van [naam bedrijf] op de rekening van de veroordeelde gestort en – blijkens zijn verklaring ter terechtzitting – niet aan [naam bedrijf] maar aan hem ten goede gekomen.
Wel is aannemelijk geworden dat [naam bank] een bedrag van € 28.927,84 ten laste van de veroordeelde heeft geïncasseerd. Hierin wordt aanleiding gezien het door de veroordeelde aan de staat te betalen bedrag op een lager bedrag vast te stellen dan het geschatte voordeel, te weten op € 355.075,84.
Bij deze beslissing zijn in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.

7. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8. Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 384.003,68 (zegge: driehonderdvierentachtigduizend drie euro en achtenzestig cent);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van € 355.075,84 (zegge: driehonderdvijfenvijftigduizend vijfenzeventig euro en vierentachtig cent);
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2021.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal nummer [procesverbaalnummer], met bijlagen, pagina’s 39 tot en met 159 van zaaksdossier Katvogel.