ECLI:NL:RBROT:2021:10355

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
10/012227-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling, bedreiging, bezit nepvuurwapen en cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, mishandeling, bedreiging met een nepvuurwapen en het voorhanden hebben van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. De rechtbank oordeelde dat de kans op zwaar lichamelijk letsel niet aanmerkelijk was, gezien de omstandigheden van het voorval en de aard van het nepvuurwapen. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de verdachte de agressor was door met een nepvuurwapen te dreigen.

De rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor mishandeling, bedreiging en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen en cocaïne. De verdachte heeft de aangever met het nepvuurwapen geslagen en hem bedreigd, wat leidde tot een gevangenisstraf van 130 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 80 uur opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €250,00 aan de benadeelde partij toegewezen voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen goederen, waaronder het nepvuurwapen, onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/012227-21
Datum uitspraak: 8 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] (postadres),
raadsman mr. P.L.G. Rens, advocaat te ’s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. A. Ekiz, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod met de aangever;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

Vast staat dat de verdachte met een nepvuurwapen naar de woning van de aangever is gegaan en bij de voordeur met de aangever in een worsteling is geraakt. Hierbij heeft de verdachte met het nepvuurwapen op het hoofd van de aangever geslagen, terwijl de aangever met pepperspray in het gezicht van de verdachte heeft gespoten. Het is de vraag of de verdachte hiermee een strafbaar feit heeft gepleegd en zo ja, welk strafbaar feit.
4.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Uit het procesdossier blijkt van licht letsel aan het hoofd van de aangever. Hieruit kan niet worden afgeleid hoe is geslagen en met welke kracht. Weliswaar heeft de aangever verklaard dat dit met grote kracht was, maar gelet op overige ongeloofwaardige onderdelen van zijn verklaring kan hieraan getwijfeld worden. De wijze en intensiteit van het slaan is dan ook onvoldoende komen vast te staan. Bovendien is onbekend van wat voor materiaal het nepvuurwapen is gemaakt; het wapen kan dus ook van plastic zijn. Uit de enkele omstandigheid dat de verdachte met het nepvuurwapen op het hoofd van de aangever heeft geslagen en er licht letsel was, kan de rechtbank niet concluderen dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was en dat de verdachte deze heeft aanvaard. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank daarom van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1 subsidiair
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aan de verdachte komt een geslaagd beroep op noodweer(exces) toe, zodat het wederrechtelijke aan de mishandeling komt te vervallen en vrijspraak dient te volgen. De verdachte heeft uit zelfverdediging gehandeld toen hij door de aangever met pepperspray werd bespoten.
4.2.2.
Beoordeling
Noodweer
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte verhaal ging halen bij de aangever. Om de aangever bang te maken, heeft hij een nepvuurwapen meegenomen naar diens woning. Toen de aangever zijn voordeur opende stond de verdachte daar, richtte hij het wapen op de aangever en laadde hij het door. Een worsteling volgde. De verdachte heeft verklaard dat hij hierbij door de aangever in zijn gezicht werd gespoten met pepperspray en dat hij zichzelf vervolgens verdedigd heeft door de aangever te slaan met het wapen. Op basis van het dossier is het aannemelijk dat de aangever met pepperspray in het gezicht van de verdachte heeft gespoten. De rechtbank is echter van oordeel dat door eerder te dreigen met een wapen de verdachte de agressor is geweest. Dat levert een (dreigende) onmiddellijke aanranding van de aangever op, waartegen de aangever zich mocht verdedigen. Tegen die rechtmatige verdediging was noodweer niet toegelaten. Bovendien stond niets aan de verdachte in de weg om zich aan de confrontatie te onttrekken.
Noodweerexces
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde toen er met pepperspray gespoten werd, zodat het beroep op noodweerexces evenmin kan slagen.
Conclusie
Door met het nepvuurwapen te slaan op het hoofd van de aangever, heeft de verdachte letsel en pijn bij de aangever veroorzaakt en hem mishandeld. Het beroep op noodweer(exces) wordt verworpen.
4.3
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feit 2, 3 en 4
Het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het derde gedachtestreepje. De rechtbank zal de verdachte conform het standpunt van de officier van justitie en de verdediging partieel vrijspreken van het spuiten van pepperspray.
4.5
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 12 januari 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door
- met die [naam slachtoffer] te worstelen
en
- die [naam slachtoffer] met een voorwerp (gelijkend op een vuurwapen) tegen het hoofd te
slaan
2
hij op 12 januari 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door een voorwerp gelijkend op een vuurwapen aan die [naam slachtoffer] te tonen, op het hoofd van die [naam slachtoffer] te richten
endoor te laden
3
hij op 12 januari 2021 te Beverwijk, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, te weten een nabootsing van een pistool, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met
een vuurwapen, namelijk een Glock 17 Gen 4, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
4
hij op 12 januari 2021 te Beverwijk, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,7 gram van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 subsidiair
mishandeling;
Feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 3
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 4
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.3
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.4
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zijn buurman bedreigd door een (nepvuur)wapen op hem te richten en door te laden. Tijdens de worsteling die daarna ontstond heeft de verdachte de aangever met dat wapen op zijn hoofd geslagen. In de auto van de verdachte zijn later het desbetreffende wapen en 4,7 gram cocaïne aangetroffen.
7.5
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.5.1
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad leidt dus niet tot eventuele strafverhoging.
7.5.2
Rapportages
Het Leger des Heils, afdeling jeugdbescherming en reclassering (hierna: reclassering), heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 april 2021. Uit het rapport blijkt dat de verdachte drie jaar geleden in Rotterdam is komen wonen. Vanwege de bewezen verklaarde feiten wil de verdachte weg uit Rotterdam en hij zou graag dichtbij zijn pleegouders wonen, met wie hij een vertrouwensband heeft. De reclassering ziet dit als een beschermende factor. Gezien de zorgelijke ontwikkelingen in het verleden van de verdachte, de praktische problemen op financieel gebied, zijn beperkte steunnetwerk en leeftijd, acht de reclassering bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met de aangever, een locatieverbod en meewerken aan schuldhulpverlening. De verdachte geeft aan niet erg gemotiveerd te zijn voor een traject bij de reclassering. Hij is zelf bezig met het regelen van inkomen en een woning en heeft hierbij al hulpverlening. Als hij geen andere optie heeft, wil hij wel meewerken aan de geadviseerde voorwaarden.
Op 22 juli 2021 heeft de reclassering een aanvullend rapport opgemaakt. Dit rapport houdt – onder meer – het volgende in. In het kader van de voorlopige hechtenis is op 22 april 2021 onder andere als schorsingsvoorwaarde opgelegd dat de verdachte zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. De (toenmalige) raadsman van de verdachte heeft het verzoek gedaan om deze voorwaarde te wijzen, omdat de reclassering niet in staat zou zijn geweest om maatschappelijke opvang voor de verdachte te regelen. De reclassering heeft in dit kader het rapport opgemaakt. De reclassering komt tot de conclusie dat verdachte niet heel gemotiveerd lijkt deze bijzondere voorwaarde na te leven, en daardoor ook niet aan de overige bijzondere voorwaarden – in het bijzonder ambulante behandeling – gewerkt kan worden. Op 30 juli 2021 heeft de rechtbank het verzoek om de voorwaarde van verblijf in een instelling voor beschermd wonen/maatschappelijke opvang te laten vervallen – onder verwijzing naar het rapport van 22 juli 2021 – afgewezen.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij verklaard dat de aangever is verhuisd en niet meer woonachtig is op het adres zoals genoemd in het advies van 19 april 2021. De raadsman van de verdachte heeft medegedeeld dat een eventueel locatieverbod bij deze stand van zaken niet langer zinvol is.
7.6
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het passend is aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, zodat de verdachte niet wederom in detentie zal hoeven verblijven. Aan het resterende voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank slechts één bijzondere voorwaarde verbinden. Anders dan door de reclassering is geadviseerd, ziet de rechtbank in lijn met de eis van de officier van justitie – gelet op de lage responsiviteit bij de verdachte en de al aanwezige hulpverlening – slechts aanleiding om een contactverbod op te leggen.
Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank eveneens een taakstraf van 80 uur opleggen.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij vrijspreekt van het primair ten laste gelegde.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.3
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het inbeslaggenomen gasdrukwapen te onttrekken aan het verkeer.
8.4
Beoordeling
Het inbeslaggenomen gasdrukwapen zal worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.

9..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 300,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade.
9.3
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schade geconcludeerd tot afwijzing, vanwege het ontbreken van enige onderbouwing. Ten aanzien van de immateriële schade vordert de officier van justitie primair toewijzing en subsidiair refereert zij zich voor wat betreft de hoogte aan het oordeel van de rechtbank, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.4
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich, net als de officier van justitie, op het standpunt dat de vordering van de materiele schade afgewezen dient te worden. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de verdediging de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
9.5
Beoordeling
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van materiële schade, aangezien bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisten. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wel is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering op dit moment ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 januari 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.6
Conclusie
Over de gevorderde vergoeding aan materiële schade, te weten voor het bedrag van € 300,00 wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schade toe tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Over het overige gedeelte van de immateriële schade wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 130 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 30 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer], gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de officier van justitie verantwoord vindt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: gasdrukwapen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 250,00(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 250,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
5 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 12 januari 2021 te Rotterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met die [naam slachtoffer] heeft geworsteld,
- een (luchtdruk)wapen heeft gericht op die [naam slachtoffer], heeft doorgeladen en/of de trekker heeft overgehaald,
- die [naam slachtoffer] met een voorwerp (gelijkend op een vuurwapen) tegen het hoofd heeft geslagen en/of
- naar/op het gezicht van, althans in de richting van, die [naam slachtoffer] pepperspray heeft gespoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 januari 2021 te Rotterdam, althans in Nederland [naam slachtoffer] heeft mishandeld door
- met die [naam slachtoffer] te worstelen,
- die [naam slachtoffer] met een voorwerp (gelijkend op een vuurwapen) tegen het hoofd te slaan en/of
- naar/op het gezicht van, althans in de richting van, die [naam slachtoffer] pepperspray te spuiten;
2
hij op of omstreeks 12 januari 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een voorwerp gelijkend op een vuurwapen aan die [naam slachtoffer] te tonen, op het hoofd van die [naam slachtoffer] te richten, door te laden en/of de trekker over te halen;
3
hij op of omstreeks 12 januari 2021 te Beverwijk, althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiginggeschikt was, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, te weten een nabootsing van een pistool, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een Glock 17 Gen 4, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
4
hij op of omstreeks 12 januari 2021 te Beverwijk, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.