ECLI:NL:RBROT:2021:1035

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
10/207000-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing met vrijspraak van gebruik vuurwapen en mes

Op 22 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een mededader is veroordeeld voor het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en tweemaal poging tot afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededader het slachtoffer hebben gedwongen naar een pinautomaat te rijden, waar het slachtoffer onder bedreiging geld moest pinnen en afgeven. Na deze afpersing werd ook de vader van het slachtoffer benaderd met dreigementen om geld te betalen, wat leidde tot een tweede poging tot afpersing. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank wees ook een vordering tot schadevergoeding toe voor materiële schade, en oordeelde dat de schadevergoedingsmaatregel passend was, ondanks dat er geen immateriële schade was gevorderd door de slachtoffers. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het gebruik van een vuurwapen en mes, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte, gezien zijn achtergrond en omstandigheden, begeleiding en behandeling nodig had om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer:
10/207000-20
Datum uitspraak:
22 januari 2021
Tegenspraakk
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. J. Gravesteijn, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er – kort weergegeven – op neer dat de verdachte samen met zijn mededader de aangever wederrechtelijk van diens vrijheid heeft beroofd en heeft afgeperst, vervolgens heeft getracht diens vader af te persen en de volgende dag nogmaals heeft geprobeerd om de aangever af te persen.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zich zal melden bij de reclassering, zal deelnemen aan de gedragsinterventie Cova Plus of een andere gedragstraining gericht op cognitieve vaardigheden, op geen enkele wijze contact zal hebben met [naam aangever 1] en [naam aangever 2] , zich zal bevinden op het adres [adres] (met elektronische controle), zich zal inspannen voor het vinden van een dagbesteding en legaal inkomen en zal meewerken aan middelencontrole, en
  • teruggave aan de rechthebbende van het in beslag genomen goed.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde. Uit het dossier volgt dat medeverdachte [naam medeverdachte] het telefoongesprek met de vader van de aangever heeft gevoerd. De verdachte heeft hier geen rol in gespeeld.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de bewijsmiddelen merkt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Op 12 augustus 2020 heeft de verdachte een afspraak met de aangever gemaakt om die avond iets te gaan drinken. De verdachte heeft, in samenspraak met de aangever, ook medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) uitgenodigd. Gedrieën – de verdachte op de bijrijdersstoel, de aangever achter het stuur en [naam medeverdachte] achterin – zij zij eerst naar een supermarkt in Rotterdam gereden, alwaar de aangever is uitgestapt om iets te drinken te kopen. Vervolgens zijn ze de snelweg opgereden richting Den Haag en sloeg de sfeer om. De aangever is onderweg geslagen en bedreigd en hem werd opgedragen om naar een pinautomaat te rijden en een bedrag van € 3.000,- van zijn rekening te halen. Dat geld moest hij betalen aan de verdachte. De aangever heeft alles wat hij op zijn rekening had staan gepind, te weten € 290,-, en heeft dit bedrag aan [naam medeverdachte] afgegeven. Daarna moest hij het telefoonnummer van zijn vader geven. [naam medeverdachte] heeft de vader van de aangever en gezegd dat, indien hij niet in totaal € 4.000,-, waarvan € 1.000,- nu direct betaalde, zij zijn zoon zouden omleggen, en dat ze wisten waar hij woonde. Voorts werd de aangever opgedragen om de volgende dag naar Zuidplein te komen om nog € 500,- te betalen. De aangever heeft beide verdachten afgezet in Rotterdam en is naar huis gereden. Onderweg heeft de aangever zijn vader gebeld, die de politie al had gecontacteerd. Die nacht en de volgende dag heeft de aangever diverse berichten van de verdachte ontvangen en is hij meermaals door hem gebeld.
De telefoonnummers van beide verdachten zijn getapt. In een gesprek van 13 augustus 2020 tussen de verdachte en [naam medeverdachte] merkt de verdachte op: “Hij moet dan wel zo betalen bro anders gaan we naar zijn osso komen ja”, waarop [naam medeverdachte] antwoordt met: “Hij moet vanavond ons ook 5 betalen, daarna gaan we hem zeggen he, volgende week willen we nog een doezoe” en “Wanneer hij scotoe belt slaan we hem helemaal de kanker”. ‘Osso’ is straataal voor ‘huis’, ‘doezoe’ voor ‘duizend’ en ‘scotoe’ voor ‘politie’. In een telefoongesprek van diezelfde dag met een ander persoon zegt de verdachte: “Hij is gaan pinnen voor ons, ik heb die man geklapt in de auto alles” en “hij gaat zo meteen nog 5 barkie betalen en morgen ook 5 barkie”.
Betrokkenheid van de verdachte (onder 3 ten laste gelegde)
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam medeverdachte] , in de kern bestaande uit een gezamenlijke uitvoering. Hiertoe overweegt zij als volgt.
De ten laste gelegde feiten moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Hoewel het niet de verdachte is geweest die de onder 3 ten laste gelegde bedreigingen aan de telefoon heeft geuit naar de vader van de aangever, ziet de rechtbank dit feit in de context van de gehele autorit, gedurende welke beide verdachten uitvoeringshandelingen hebben verricht en waarbij zij elkaar hebben aangevuld. Voorts duidt de aard van de bedreiging en het feit dat er werd gesproken in meervoud (“
wehebben je zoon”) ook op betrokkenheid van de verdachte bij het onder 3 ten laste gelegde. Tot slot heeft de verdachte die avond en de volgende dag tekstberichten gestuurd naar de aangever, onder andere met de tekst: “Als is geregeld?”, en zijn voicemail ingesproken, waaruit volgt dat hij ook na het plegen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten nog tot doel had geld van de aangever te verkrijgen. De rechtbank ziet dat als bevestiging van de gepoogde afpersing van de vader van de aangever.
4.1.3.
Partiële vrijspraak (aanwezigheid van wapens)
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat bij de afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving gebruik is gemaakt van een vuurwapen en een mes. Hoewel niet vereist is dat ieder onderdeel van de bewezenverklaring afzonderlijk ondersteund wordt door twee bewijsmiddelen, acht de rechtbank van belang dat het dossier geen steunbewijs bevat voor de onderdelen die zien op het gebruik van deze wapens. De onderdelen zijn dermate strafverzwarend en ernstig dat de rechtbank een bewezenverklaring daarvan, zonder steunbewijs, niet gerechtvaardigd acht. De rechtbank zal de verdachte daarvan vrijspreken.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte, naast de feiten 1, 2 en 4, ook het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Niet bewezen is dat de verdachte de onderdelen heeft begaan, ten laste gelegd onder het derde en vierde gedachtenstreepje van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daarvan wordt de verdachte vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 12 augustus 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [naam slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden, door (in vereniging met zijn mededader) tijdens een autorit in de auto van en bestuurd door die [naam slachtoffer 2]
- tegen die [naam slachtoffer 2] te zeggen dat ze geld van hem wilden en dat hij geld moest gaan pinnen, en
- die [naam slachtoffer 2] meermaal
s(in het gezicht) te slaan, en
- ( meermalen) te dreigen (zakelijk weergegeven) de strot / keel van die [naam slachtoffer 2] door te gaan snijden en/of hem te gaan steken, en
- tegen die [naam slachtoffer 2] te zeggen (zakelijk weergegeven) dat hij geen aandacht mocht trekken van andere mensen en dat hij moest blijven rijden, anders zouden ze hem iets aandoen, en
(aldus)
- die [naam slachtoffer 2] te dwingen naar een pinautomaat te rijden en te beletten en/of te belemmeren te gaan waarheen hij zou willen gaan;
2.
hij op 12 augustus 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van € 290,00, geheel toebehorende aan die [naam slachtoffer 2] , welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- ( onder bedreiging) dwingen van die [naam slachtoffer 2] om naar een geldautomaat te rijden en
(daarbij)
- meermaal
sslaan (in het gezicht van) de [naam slachtoffer 2] , en
- ( meermalen) dreigen (zakelijk weergegeven) de strot / keel van die [naam slachtoffer 2] door te gaan snijden en/of hem te gaan steken, en
- tegen die [naam slachtoffer 2] zeggen (zakelijk weergegeven) dat hij geen aandacht mocht trekken van andere mensen en dat hij moest blijven rijden, anders zouden ze hem iets aandoen;
3.
hij op 12 augustus 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van een hoeveelheid geld, dat geheel aan die [naam slachtoffer 1]
toebehoorde, (in vereniging met zijn mededader)
- die [naam slachtoffer 1] telefonisch heeft benaderd, en
- tegen die [naam slachtoffer 2] heeft gezegd: “We hebben je zoon en we willen 4000 euro hebben. En je moet nu gelijk 1000 euro overmaken aan je zoon [naam slachtoffer 2] . Als je dit niet doet, dan leggen wij hem om, of moeten we langskomen; we weten u te wonen”, althans iets heeft gezegd van een soortgelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in de periode van 12 tot en met 13 augustus 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van € 500,00, dat geheel aan die [naam slachtoffer 2] toebehoorde, (in vereniging met zijn mededader)
- tegen [naam slachtoffer 2] heeft gezegd (zakelijk weergegeven) dat ze meer geld wilden en dat hij op donderdag 13 augustus ’s avonds € 500,00 moest komen geven op het Zuidplein en
- die [naam slachtoffer 2] heeft geslagen en
- tegen die [naam slachtoffer 2] heeft gezegd (zakelijk weergegeven) dat zij hem wisten te vinden als hij naar de politie zou gaan en als hij niet op zou komen dagen en hem (onder andere) de woorden heeft toegevoegd “Als de politie aan mijn deur staat, weet ik dat jij het was en dan stuur ik vrienden met een Uzi", althans woorden van een s
oortgelijke aard en/of strekking en
- die [naam slachtoffer 2] een of meer whatsapp-berichten heeft gestuurd met de tekst "als is geregeld?" en
- voicemailberichten heeft ingesproken op de telefoon van die [naam slachtoffer 2] met de teksten "He [naam slachtoffer 2] , vergeet me niet even te bellen he na je werk als je klaar bent, hoi hoi" en/of "He [naam slachtoffer 2] , om 8 uur ben ik bij Zuidplein ja, mocht dat niet zo zijn kom ik gelijk door naar jou, hoihoi",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen cursief verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..en 2.

de eendaadse samenloop van:

medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

3..en 4.

telkens poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft, samen met zijn medeverdachte, eerst het slachtoffer ontvoerd en afgeperst, vervolgens geprobeerd diens vader af te persen en tot slot getracht het slachtoffer nogmaals af te persen. Zij hebben het slachtoffer, terwijl zij bij hem in de auto zaten, bedreigd, geslagen en gedwongen om een geldbedrag te pinnen en aan hen te geven. Omdat zij het door hem betaalde bedrag onvoldoende vonden, hebben zij zijn vader opgebeld en geprobeerd om, onder bedreiging van hem en zijn zoon, ook hem geld afhandig te maken. Daarna hebben ze het slachtoffer wederom bedreigd en bevolen de volgende dag nog eens een bedrag van € 500,- te betalen.
Dit zijn ernstige feiten die bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving en die een enorme impact hebben op de betrokken slachtoffers. De verdachten hadden kennelijk geen oog voor de gevolgen die deze feiten voor de aangever konden hebben en waren enkel gericht op hun eigen financiële gewin. Hierbij neemt de rechtbank hen in het bijzonder kwalijk dat de aangever een persoon betreft met een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur. De verdachten waren daarvan op de hoogte en hebben hier op slinkse en laffe wijze misbruik van gemaakt. Ook de vader van de aangever hebben zij angst aangejaagd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
17 november 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
‘Er is bij de verdachte sprake van een belaste voorgeschiedenis waarbij hij jaren in verschillende instellingen en een pleeggezin verbleef. In 2010 werd een eerste diagnose gesteld betreffende zijn emotionele functioneren waarbij hechtingsproblematiek en een gedragsstoornis naar voren kwam. In een laatste onderzoek van 2019 blijkt dat de verdachte functioneert op een moeilijk lerend niveau. Daarnaast zijn er problemen op het gebied van aandacht en concentratie en hyperactiviteit en impulsiviteit (adhd). Er werd ook gesproken over een stoornis in cannabisgebruik. Bovenstaande, in combinatie met zijn belaste verleden, maakt dat de verdachte verminderde impulscontrole heeft en minder goed in staat is om de eventuele consequenties van zijn handelen (voor zichzelf en anderen) tijdig te overzien. Daarnaast valt te verwachten, gezien zijn intellectuele vermogens, dat hij minder inzicht heeft in oorzaak en gevolg en lijken zijn copingsvaardigheden beperkt. Wij achten deze problematiek grotendeels ten grondslag liggend aan de delictpleging. Daarbij komt dat de verdachte zich lijkt te begeven in een (deels) negatief en crimineel sociaal netwerk en zal het gebruik van cannabis een (extra) ontremmende werking op hem hebben.
Om de ontwikkeling van de verdachte te bevorderen en het risico op recidive, dat als hoog wordt ingeschat, te doen beperken, is begeleiding en training of behandeling aangewezen. Er dient meer zicht verkregen te worden op het functioneren van de verdachte en zijn sociaal netwerk. De sociaal-emotionele ontwikkeling kan in positieve zin verbeterd worden door het zelfbeeld en de probleemoplossende vaardigheden van de verdachte te verbeteren. De verdachte heeft, door zijn verleden, weinig vertrouwen in de hulpverlening en heeft zich nooit gemotiveerd getoond voor behandeling.
Wij achten het hebben van een duidelijk toekomstperspectief, en stabiliteit op de praktische leefgebieden mogelijk motiverend voor latere gedragsverandering. Hierdoor achten wij het van belang dat er eerst wordt ingestoken op het realiseren van een stabiele basis op praktisch gebied alvorens er ingezet kan worden op zijn sociaal-emotionele ontwikkeling.
De verdachte komt vanwege zijn leeftijd in aanmerking voor het adolescentenstrafrecht. Wij hebben gebruik gemaakt van het wegingskader ASR en hieruit komen geen doorslaggevende redenen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Enerzijds functioneert de verdachte op een benedengemiddeld denkniveau en is het van groot belang interventies in te zetten passend bij zijn mogelijkheden. Anderzijds lijkt hij te verharden in zijn delictgederag en heeft begeleiding vanuit de Jeugdreclassering hem tot dusver niet kunnen weerhouden van criminele activiteiten. De Jeugdreclassering acht overdracht naar de "volwassen" reclassering geïndiceerd en is van mening dat er meer ingezet moet gaan worden op het vergroten van zijn eigen verantwoordelijkheid.
Wij zien meerwaarde in een training gericht op cognitieve vaardigheden met eventueel aanvullend behandeling (bijvoorbeeld bij een instelling als de Waag), echter gezien het wantrouwen dat de verdachte heeft vanuit zijn belaste verleden achten we dit vooralsnog niet haalbaar. Wij achten begeleiding gericht op de praktische leefgebieden eerst genoodzaakt om hem te steunen in het opbouwen van een positief toekomstperspectief. Hierbij zien wij duidelijke structuur en regels noodzakelijk om hem een goede start te geven. Dit structureren kan in de vorm van een Elektronische Controle (EC). Zodra er een stabiele basis gerealiseerd is voor de verdachte kan de reclassering hem aanmelden voor een CoVa Plus training alwaar hij meer cognitieve vaardigheden leert. Indien er dan nog noodzaak lijkt voor een aanvullende behandeling kan dit hierop volgen.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (eventueel gevolgd door ambulante behandeling), contactverbod, locatiegebod (met EC), inspanningsverplichting en meewerken aan middelencontrole.’
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het voornoemde reclasseringsrapport vermeldt dat het risico op recidive en letselschade hoog wordt ingeschat en dat de verdachte vanuit een verminderde impulscontrole reageert en minder goed in staat is om de consequenties van zijn handelen te overzien. Dit maakt dat de rechtbank ernstig rekening houdt met de omstandigheid dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank ziet dan ook reden om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht te gelasten.
De verdediging heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen, opdat de verdachte de begeleiding van zijn huidige jeugdreclasseringsmedewerker kan behouden. Uit het advies van de reclassering volgt echter dat de overstap naar de volwassenreclassering passender is. De rechtbank zal dit advies volgen.
De op te leggen straf is lager dan de door de officier van justitie geëiste straf, omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het gebruik van een vuurwapen en mes niet bewezen acht.
Gelet op de zwaarte van de bijzondere voorwaarden en de invloed die zij zullen hebben op het leven van deze jonge verdachte, bevat de op te leggen straf een groter voorwaardelijk deel dan die van de medeverdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 150,- terug te geven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, te weten de aangever [naam slachtoffer 2] .
8.2.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 150,- zal een last worden gegeven tot teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, zijnde [naam slachtoffer 2] .

9..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde 1] zich in het geding gevoegd ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 290,- aan materiële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 140,-. Het in beslag genomen geldbedrag van € 150,- dient teruggegeven te worden aan de rechthebbende, zijnde de benadeelde partij, zodat hij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
9.2.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering gedeeltelijk worden toegewezen, tot een bedrag van € 140,-. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 augustus 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 140,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

10..Schadevergoedingsmaatregel

10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat, hoewel door de slachtoffers geen immateriële schadevergoeding is gevorderd, hen wel immateriële schade is toegebracht door de strafbare feiten waarvoor de verdachte aansprakelijk is. Zowel op [naam slachtoffer 2] als [naam slachtoffer 1] heeft het bewezenverklaarde een grote impact gehad. [naam slachtoffer 2] ondervindt nog steeds de gevolgen hiervan en heeft, mede gelet op zijn kwetsbare persoonlijkheid, moeite met het verwerken van de gebeurtenissen en het opnieuw leren vertrouwen van mensen. [naam slachtoffer 1] heeft doodsangsten uitgestaan bij het horen dat de verdachten zijn zoon zouden omleggen indien hij niet zou betalen. Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 500,- voor ieder slachtoffer is daarom een redelijk en passend bedrag.
10.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat, nu de slachtoffers geen immateriële schadevergoeding hebben gevorderd en er onvoldoende bekend is over de eventueel geleden schade, de schadevergoedingsmaatregel niet opgelegd dient te worden.
10.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgenomen schadevergoedingsmaatregel een strafrechtelijke sanctie betreft die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd. De schadevergoedingsmaatregel kan door de rechter ook worden opgelegd indien het slachtoffer geen schadevergoeding heeft gevorderd. Wel is oplegging van de maatregel enkel mogelijk indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en er sprake is van rechtstreekse schade.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Dit is onder meer het geval indien de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Over de vraag of de aangever [naam slachtoffer 2] en zijn vader [naam slachtoffer 1] op andere wijze in de persoon zijn aangetast overweegt de rechtbank als volgt. Een afpersing, een poging daartoe en een wederrechtelijke vrijheidsberoving zoals door de verdachte en diens mededader zijn gepleegd zijn naar hun aard zo ernstig en bedreigend, dat de (psychische) gevolgen daarvan voor de slachtoffers zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [naam slachtoffer 2] is immers gedurende enige tijd van de vrijheid beroofd geweest, is geslagen en bedreigd en gedwongen om geld af te staan. Ook na afloop van de vrijheidsberoving heeft hij verschillende tekstberichten en voicemailberichten ontvangen, waaruit bleek dat de daders nog niet klaar met hem waren. [naam slachtoffer 2] heeft ook verklaard bang te zijn geweest en hij is door zijn ouders tijdelijk elders ondergebracht. [naam slachtoffer 1] heeft moeten luisteren naar de (doods)bedreigingen van de daders naar zichzelf en zijn zoon toe en hoorde hoe de daders zijn zoon van de telefoon afhielden. Hij wist pas zeker dat zijn zoon in veiligheid was toen deze later die avond thuis kwam. [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij erg bang is geweest dat zijn zoon iets zou overkomen en heeft daardoor fysieke klachten, zoals hoofdpijn en slaapgebrek.
De rechtbank oordeelt dat aan de slachtoffers [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank zal om die reden het verzoek van de officier van justitie toewijzen en ten aanzien van beide slachtoffers de schadevergoedingsmaatregel opleggen ter hoogte van een bedrag van € 500,-.
Ook met betrekking tot het toegewezen materiële schadebedrag van € 140,- wordt de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 55, 57, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

12.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan
een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd melden bij Reclassering Nederland, op de locatie waar hij op dat moment woonachtig is, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa Plus of een soortgelijke gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden; de reclassering bepaalt welke training het precies wordt; de training wordt pas ingezet zodra de veroordeelde beschikt over een stabiele basis en er ingeschat wordt dat hij intrinsiek gemotiveerd is voor het volgen van een training of behandeling; indien na de training blijkt dat aanvullende behandeling genoodzaakt is wordt de veroordeelde door de
toezichthouder aangemeld hiervoor en dient hij zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als het Openbaar Ministerie verantwoord vindt; de politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
4. de veroordeelde zal zich niet bevinden in de gemeente Oud-Beijerland, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als het Openbaar Ministerie verantwoord vindt; de politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
5. de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden van een dagbesteding in de vorm van een scholing of werk en voor het verkrijgen van een legaal inkomen en zal inzicht tonen in zijn financiële situatie;
6. de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen; de reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle en de reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, met uitzondering van de onder 3 en 4 genoemde voorwaarden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag
van € 140,- (zegge: honderdveertig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 640,-(hoofdsom,
zegge: zeshonderdveertig euro), bestaande uit € 140,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 640,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
12 (twaalf) dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] te betalen
€ 500,-(hoofdsom,
zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en J.H.J. Verbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 augustus 2020 te Rotterdam en/of te ’s-Gravenhage en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden, door (in vereniging met zijn mededader) tijdens een autorit in de auto van en/of bestuurd door die [naam slachtoffer 2]
- tegen die [naam slachtoffer 2] te zeggen dat ze geld van hem wilden en/of dat hij geld moest gaan pinnen, en/of
- die [naam slachtoffer 2] meermaal, althans eenmaal (in het gezicht) te slaan, en/of
- ( dreigend) een (deel van) een mes, althans een daarop gelijkend voorwerp aan die [naam slachtoffer 2] te tonen en/of dat mes / voorwerp tegen/bij de zij of het lichaam van die [naam slachtoffer 2] te houden en/of daarmee te prikken, en/of
-(dreigend) een (op een ) vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [naam slachtoffer 2] te tonen, en/of
- ( meermalen) te dreigen (zakelijk weergegeven) de strot / keel van die [naam slachtoffer 2] door te gaan snijden en/of hem te gaan steken, en/of
- tegen die [naam slachtoffer 2] te zeggen (zakelijk weergegeven) dat hij geen aandacht mocht trekken van andere mensen en/of dat hij moest blijven rijden, anders zouden ze hem iets aandoen, en/of
(aldus)
- die [naam slachtoffer 2] te dwingen naar een pinautomaat te rijden en/of te beletten en/of te belemmeren te gaan waarheen hij zou willen gaan;
2.
hij op of omstreeks 12 augustus 2020 te Rotterdam en/of te ’s-Gravenhage en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van € 290,00, in elk geval een hoeveelheid geld geheel en/of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- ( onder bedreiging) dwingen van die [naam slachtoffer 2] om naar een geldautomaat te rijden en/of
(daarbij)
- meermaal, althans eenmaal slaan (in het gezicht van) de [naam slachtoffer 2] , en/of
- ( dreigend) tonen van een (deel van) een mes, althans een daarop gelijkend voorwerp aan die [naam slachtoffer 2] en/of houden van dat mes / voorwerp tegen/bij de zij of het lichaam van die [naam slachtoffer 2] en/of daarmee prikken, en/of
-(dreigend) tonen van een (op een ) vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [naam slachtoffer 2] , en/of
- ( meermalen) dreigen (zakelijk weergegeven) de strot / keel van die [naam slachtoffer 2] door te gaan snijden en/of hem te gaan steken, en/of
- tegen die [naam slachtoffer 2] zeggen (zakelijk weergegeven) dat hij geen aandacht mocht trekken van andere mensen en/of dat hij moest blijven rijden, anders zouden ze hem iets aandoen;
3.
hij op of omstreeks 12 augustus 2020 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard en/of te Rotterdam en/of te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam slachtoffer 1]
, in elk geval een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, (in vereniging met zijn mededader)
- die [naam slachtoffer 1] telefonisch heeft benaderd, en/of
- tegen die [naam slachtoffer 2] heeft gezegd: “We hebben je zoon en we willen 4000 euro hebben. En je moet nu gelijk 1000 euro overmaken aan je zoon [naam slachtoffer 2] . Als je dit niet doet, dan leggen wij hem om, of moeten we langskomen; we weten u te wonen”, althans iets heeft gezegd van een soortgelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in of omstreeks de periode van 12 tot en met 13 augustus 2020 te Rotterdam en/of te ‘s-Gravenhage en/of te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van € 500,00, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam slachtoffer 2] , in elk geval een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, (in vereniging met zijn mededader)
- tegen [naam slachtoffer 2] heeft gezegd (zakelijk weergegeven) dat ze meer geld wilden en/of dat hij op donderdag 13 augustus ’s avonds € 500,00 moest komen geven op het Zuidplein en/of
- die [naam slachtoffer 2] heeft geslagen en/of
- ( meermaal) tegen die [naam slachtoffer 2] heeft gezegd (zakelijk weergegeven) dat zij/hij hem wist(en) te vinden als hij naar de politie zou gaan en als hij niet op zou komen dagen en hem (daarbij) (onder andere) de woorden heeft toegevoegd “Als de politie aan mijn deur staat, weet ik dat jij het was en dan stuur ik vrienden met een Uzi", althans woorden van een sortgelijke aard en/of strekking en/of
- die [naam slachtoffer 2] een of meer whatsapp-berichten heeft gestuurd met de tekst(en) "als is geregeld?" en/of "8 uur Zuidplein" en/of
- een of meer voicemailberichten heeft ingesproken op de telefoon van die [naam slachtoffer 2] met de tekst(en) "He [naam slachtoffer 2] , vergeet me niet even te bellen he na je werk als je klaar bent, hoi hoi" en/of "He [naam slachtoffer 2] , om 8 uur ben ik bij Zuidplein ja, mocht dat niet zo zijn kom ik gelijk door naar jou,hoihoi",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.