ECLI:NL:RBROT:2021:10345

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 20/4243
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsgeschiktheid van een eiser in het kader van de Ziektewet na een eerdere ziekmelding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die tot 22 mei 2018 als productiemedewerker werkte, heeft zich op 23 juli 2018 ziekgemeld en ontving aansluitend een Ziektewet-uitkering. De verweerder heeft op 1 november 2019 besloten dat de eiser per 2 december 2019 geen recht meer had op deze uitkering, wat door de eiser werd bestreden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, omdat de verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de eiser op de datum in geding arbeidsgeschikt was, terwijl hij dat vanaf 7 januari 2020 niet meer zou zijn onder nagenoeg dezelfde omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts niet voldoende was om de arbeidsgeschiktheid van de eiser op de datum in geding te onderbouwen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht aan de eiser wordt vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4243

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: [naam 1].
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam 2].

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 2 december 2019 geen recht meer heeft op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 22 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn ambulant begeleider, [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen verzekeringsgeneeskundige stukken op te sturen over eisers ziekmelding per 7 januari 2020 en om een toelichting te geven op de toekenning van een ZW-uitkering per die datum in het licht van onderhavige procedure.
Verweerder heeft hierop gereageerd bij schrijven van 22 juni 2021 onder verwijzing naar een rapportage (met bijlagen) van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 juni 2021.
Eiser heeft hierop gereageerd op 19 juli 2021.
Omdat partijen hebben ingestemd met het achterwege laten van een tweede zitting, heeft de rechtbank het onderzoek vervolgens op 6 september 2021 gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiser is tot 22 mei 2018 werkzaam geweest als productiemedewerker voor gemiddeld 37,93 uur per week. Hij heeft zich voor dit werk ziekgemeld op 23 juli 2018 waarna hem aansluitend op zijn Werkloosheidswetuitkering een ZW-uitkering is toegekend. Vanwege een Eerstejaarsziektewetbeoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft in de rapportage van 9 september 2019 geconcludeerd dat bij eiser sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hij is aangewezen op werkzaamheden die voldoen aan wat is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2019, geldig per die datum. Daarin zijn beperkingen aangegeven in de rubrieken 1. Persoonlijk functioneren, 2. Sociaal functioneren, 4. Dynamische handelingen, 5. Statische houdingen en 6. Werktijden.
1.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens, gelet op eisers mogelijkheden en beperkingen, geconcludeerd dat eiser niet meer in staat is om zijn eigen arbeid te verrichten en heeft een aantal functies geduid, namelijk wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 242030). Aanvullend zijn de functies assemblagemedewerker metaalwaren (SBC-code 264140) en monteur printplaten (SBC-code 267051) geduid. Op basis van de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie genoemde functies) is eiser, volgens de arbeidsdeskundige, in staat om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen, namelijk 84,07%.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen waaraan de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige ten grondslag zijn gelegd.
2.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 15 juli 2020 toegelicht dat op basis van de aanwezige medische informatie aanleiding is om aanvullende beperkingen aan te nemen voor zowel eisers fysieke als psychische klachten. Hierbij is overwogen dat vooral de psychische klachten eiser in het dagelijks leven belemmeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML gewijzigd vastgelegd op 15 juli 2020, geldig per 9 september 2019.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 21 juli 2020 op basis van de nieuwe FML aanleiding gezien om functies behorende bij de SBC-codes 242030, 264140 en 267053 te verwerpen omdat deze functies eisers belastbaarheid overschrijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de overige functies nog steeds passend zijn en heeft binnen de functiegroep Wikkelaar (SBC-code 267053) een functie gevonden waardoor deze SBC-code kan worden gebruikt bij de berekening van het maatmanloon. Op basis van de nieuwe mediaanfunctie is eiser volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog steeds in staat om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen, namelijk 74,92%.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen waaraan de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag zijn gelegd.
3. In beroep voert eiser aan dat hij onterecht uit de Ziektewet is gezet. Hij was ziek en is tot op heden niet hersteld. Hiertoe verwijst eiser in zijn beroepschrift naar de gronden die hij ook in bezwaar heeft aangevoerd. Deze gronden luiden als volgt:
het onderzoek door verweerder is niet zorgvuldig verricht. Zo is er geen informatie opgevraagd bij zijn huisarts en zijn psycholoog. Hierdoor heeft de verzekeringsarts geen volledig beeld gehad van eisers gezondheidstoestand. Verder is het arbeidskundig onderzoek niet zorgvuldig verricht omdat eiser niet werd opgeroepen voor een persoonlijk gesprek. Daarnaast stelt eiser de geduide functies niet te kunnen verrichten omdat zijn belastbaarheid wordt overschreden. De aangewezen arbeid is niet gestructureerd, niet regelmatig en kent een te hoog handelingstempo. Ook vraagt eiser zich af of de geduide functies bestaande functies zijn.
In aanvulling op het voorgaande heeft eiser ter zitting verklaard dat hij zich in januari 2020 opnieuw heeft ziekgemeld waarna hem wel een ZW-uitkering is toegekend en dat deze uitkering na de EZWb is verlengd. Eiser heeft hierbij verklaard dat zijn medische situatie toen het zelfde was als ten tijde van de datum in geding en dat er zich in de tussentijd geen bijzonderheden hebben voorgedaan.
4. Bij de beoordeling van het beroep zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.
5.1.
Niet in geschil is dat eiser niet meer in staat is om zijn eigen arbeid te verrichten.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser, gelet op zijn beperkingen, in staat is vanaf de datum in geding (2 december 2019) ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.2.
Uit de bij brief van 22 juni 2021 overgelegde stukken is gebleken dat eiser zich op 7 januari 2020 heeft ziekgemeld en dat hem toen een ZW-uitkering is toegekend. De verzekeringsarts heeft in het kader van de daarop volgende EZWb op 2 februari 2021 geoordeeld dat eiser vanaf de datum ziekmelding (7 januari 2020) toegenomen arbeidsongeschikt moet worden geacht en dat hij doorlopend ongeschikt is geweest voor de geduide functies. De rechtbank heeft verweerder gevraagd of eisers ziektebeeld per de datum in geding afwijkt van eisers ziektebeeld per 7 januari 2020. In zijn rapportage van 16 juni 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verklaard dat de belastbaarheid van eiser tussen 2 december 2019 en 7 januari 2020 niet wezenlijk zal zijn veranderd. Hij heeft echter - onder verwijzing naar de gegevens van eisers behandelaar van 3 januari 2020 en die van 6 oktober 2020 - ook uiteengezet dat de toestand van eiser in de loop van 2020 moet zijn verslechterd als gevolg van ingrijpende gebeurtenissen bij een al kwetsbaar persoon. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het daarmee aannemelijk dat eiser in het kader van de EZWb arbeidsongeschikt is geacht, maar niet dat dit al per 7 januari 2020 het geval was.
De rechtbank acht echter de medische beoordeling van 2 februari 2021, gelet op de uit het dossier gebleken langlopende psychische problematiek van eiser, navolgbaar. Het enkele feit dat de behandelaar van eiser bij brief van 6 oktober 2020 beschrijft dat de afgelopen maanden veel ingrijpende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden waarna eiser meer depressieve klachten en angstklachten heeft gekregen, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er vanuit moet worden gegaan dat eiser rond de datum in geding terecht arbeidsgeschikt is geacht. Overigens acht de rechtbank de omschreven periode van ‘de afgelopen maanden’ daarvoor ook te onbepaald. Deze periode zou ook heel wel nog kunnen zien op het voorafgaande jaar waarin eisers schoonmoeder en stiefvader zijn overleden en waarin het bedrijf van eiser failliet is gegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd dat eiser op de datum in geding wel als arbeidsgeschikt dient te worden aangemerkt, terwijl hij dat vanaf 7 januari 2020 niet langer zou zijn onder nagenoeg dezelfde omstandigheden. Dit leidt ertoe dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. Nu op basis van de bijlage in het Besluit proceskosten bestuursrecht niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 oktober 2021.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.