ECLI:NL:RBROT:2021:10317

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
10/960084-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling voor voorbereidingshandelingen in drugproductie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het bereiden, vervaardigen en aanwezig hebben van MDMA en amfetamine. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste ten laste gelegde feit, namelijk het medeplegen van het bereiden en vervaardigen van deze drugs. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij het bereiden van de drugs, aangezien niet alle benodigde stoffen en apparatuur aanwezig waren en de verdachte slechts een beperkte rol had gespeeld in de handelingen die waren verricht.

Voor het tweede ten laste gelegde feit, het voorbereiden van de productie van amfetamine en MDMA, werd de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen handelingen had verricht die gericht waren op de productie van deze drugs, en dat hij in het bezit was van verschillende stoffen en materialen die bestemd waren voor de productie. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten, en matigde de straf ten opzichte van de eis van de officier van justitie, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf had geëist.

De rechtbank heeft in haar vonnis ook aandacht besteed aan de in beslag genomen goederen en heeft bepaald dat bepaalde voorwerpen verbeurd worden verklaard, terwijl andere aan de verdachte worden teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de oudste en jongste rechter niet in staat waren het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960084-18
Datum uitspraak: 12 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van meervoudige kamer in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 28 september 2021.
Advocaat van de verdachte: mr. P. Figge, advocaat te Amsterdam.
Officier van justitie: mr. E. van Doorn.
Inhoudsopgave van dit vonnis
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met anderen amfetamine en/of MDMA heeft bereid, vervaardigd en aanwezig heeft gehad en samen met anderen de productie van amfetamine en/of MDMA heeft voorbereid. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het eerste ten laste gelegde feit en acht het tweede ten laste gelegde feit bewezen. De bewezenverklaring, de bewijsmotivering en een opgave van de bewijsmiddelen worden in hoofdstuk 2 van dit vonnis besproken.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet een verboden gedraging. Welke dat is, is omschreven in hoofdstuk 3 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
Aan de verdachte wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf voor de duur van 180 uren opgelegd. Hoofdstuk 4 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
In hoofdstuk 5 worden de beslissingen over de in beslag genomen goederen uiteengezet.
Hoofdstuk 6 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

1..De beschuldiging in de tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 mei 2018 tot en met 8 juni 2018, te [plaats delict] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of MD(M)A (XTC), zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 2hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 8 juni 2018, te [plaats delict] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van (een) hoeveelhe(i)d(en) amfetamine en/of MDMA (XTC), zijnde (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • een voorwerp(en) en/of vervoermiddel(en) en/of stof(fen) voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den)om te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met
elkaar, althans een ieder voor zich, toen en daar opzettelijk:
  • een loods gehuurd en/of laten huren en/of gebruikt; en/of laten gebruiken voor de productie van BMK (BenzylMethylKeton) en/of amfetamine en/of MDMA, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
  • grondstoffen (APAA) omgezet/laten omzetten in BMK, en/of
  • een laboratorium-opstelling / productieplaats, althans delen van een laboratorium-opstelling / productieplaats bedoeld/bestemd voor de productie/vervaardiging van amfetamine, en/of
  • (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën en/of grondstoffen, te weten
 Zwavelzuur en/of mierenzuur en/of zoutzuur en/of aceton en/of platinaoxideen/of BMK en/of AAPA en/of amfetamine en/of methanol en/of
 PMK-glycidezuur en/of N-formylamfetamine en/of
 één of meer ketels/vaten en/of koeler(s) en/of gasfles(sen) en/of branders en/of destillatieopstelling en/of jerrycans en/of maatbekers en/of diverse gereedschappen voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
2.De beslissingen over het bewijs
Feit 1
De standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van het bereiden, vervaardigen en aanwezig hebben van amfetamine en MDMA.
Beoordeling
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs aanwezig is dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Er zijn slechts kleine hoeveelheden amfetamine en MDMA-kristallen gevonden in restanten vloeistof in enkele bakken en een ketel op de locatie waar de verdachte kort bezig is geweest met het omzetten van apaan in BMK. Veel, maar niet alle stoffen en goederen waren aanwezig die benodigd zijn om van de aanwezige tussenproducten (BMK en
N-formylamfetamine) uiteindelijk synthetische drugs te maken. Bovendien was niet alle daarvoor benodigde apparatuur aangesloten. Gelet op de geringe rol van de verdachte en de korte periode waarin de handelingen zijn verricht, kan niet bewezen worden dat hij schuldig is aan het medeplegen van het bereiden, vervaardigen en opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en MDMA.
Feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde onder feit 2 heeft begaan op de volgende manier:
hij in de periode van 1 maart 2018 tot en met 8 juni 2018, te [plaats delict] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken van hoeveelheden amfetamine en/of MDMA (XTC), zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet voor te bereiden:
- voorwerpen en stoffen voorhanden hebben gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader(s) wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers hebben hij en zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans een ieder voor zich, toen en daar opzettelijk:
  • een loods gehuurd en gebruikt voor de productie van BMK (BenzylMethylKeton), en
  • grondstoffen (APAA) omgezet/laten omzetten in BMK, en
  • hoeveelheden chemicaliën en grondstoffen, te weten
 Zwavelzuur en mierenzuur en zoutzuur en aceton en platinaoxide en BMK en AAPA en amfetamine en methanol
 PMK-glycidezuur en N-formylamfetamine en
 meer ketels/vaten en koelers en gasflessen en branders en destillatieopstelling en jerrycans en maatbekers en diverse gereedschappen voorhanden gehad, waarvan verdachte en zijn mededader(s) wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen. Hieronder is een opgave gedaan van die bewijsmiddelen. Met deze opgave wordt volstaan omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen vrijspraakverweer is gevoerd.
Bewijsmiddelen
De bekennende verklaring van de verdachte op de zitting van 28 september 2021;
Onderzoek van de politie, proces-verbaal van bevindingen aantreffen synthetisch drugslab [1] ;
3. Onderzoek van de politie, proces-verbaal van bevindingen [2] .

3..De verboden gedraging en de strafbaarheid

Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is strafbaar.
4.
Motivering van de straf
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van omstreeks drie maanden schuldig gemaakt aan het in vereniging treffen van voorbereidingshandelingen voor de productie/bewerking van harddrugs. Daarbij is de verdachte samen met een ander aangetroffen bij een schuur op een erf in een synthetisch drugslab. Het onoordeelkundig gebruik van de gevaarlijke stoffen levert niet alleen gevaar op voor de omgeving waar de productie plaatsvindt maar ook voor de gebruikers van het eindproduct. Synthetische drugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en de handel erin leidt tot veel criminaliteit en overlast, mede gezien de grote financiële belangen die met de handel in harddrugs zijn gemoeid.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 augustus 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De reclassering over de verdachte
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 juli
2021. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden
op te leggen. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor het door haar bewezen geachte feit een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden en een geldboete van € 10.000,- geëist.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de officier van justitie niet te volgen in haar eis om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte van groot belang. De verdediging verzoekt de rechtbank voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te noemen duur opleggen. De geringe rol die de verdachte destijds had, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ouderdom van de zaak geven aanleiding om de strafmaat ten opzichte van de eis te matigen.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf voor de duur van 180 uren passend en geboden. Daarbij is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging meegegaan in de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet.

5..De beslissing over de inbeslaggenomen goederen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd (1) de personenauto BMW 3-serie ( [kentekennummer] , (7) de agenda, (8) het multomappapier, (9) de nitril handschoen en (10) de pen verbeurd te verklaren. Daarnaast is gevorderd (6) de administratie terug te geven aan de verdachte.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de personenauto BMW 3-serie ( [kentekennummer] terug te geven aan de verdachte.
Beoordeling
De in beslag genomen, te weten de agenda, het multomappapier, de handschoen en de pen zullen worden verbeurd verklaard, omdat het bewezen verklaarde strafbare feit met behulp van deze voorwerpen is begaan. Ten aanzien van de in beslag genomen personenauto BMW 3-serie ( [kentekennummer] en de administratie zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals dit in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
  • verklaart verbeurd als bijkomende straf: (7) agenda, (8) multomappapier, (9) nitril handschoen en (10) pen;
  • gelast de teruggave aan verdachte: (1) personenauto BMW 3 serie ( [kentekennummer] en (6) administratie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en uitgesproken op de zitting van deze rechtbank op 12 oktober 2021.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaalnummer [nummer proces-verbaal 1] , onderzoek 26Fairbanks/ [nummer proces-verbaal 2] , pagina 1.
2.Proces-verbaalnummer [nummer proces-verbaal 2] , onderzoek 26Fairbanks/RdV, met bijlagen, pagina 182 t/m 184