ECLI:NL:RBROT:2021:10299

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
10/229815-20 / TUL: 10/227851-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreigingen met misdrijf tegen het leven gericht

Op 5 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzittingen van 17 augustus en 21 september 2021. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend en gepleit voor vrijspraak, waarbij hij stelde dat de bewijsmiddelen onduidelijk waren en dat er sprake was van manipulatie door de aangevers.

De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken en geconcludeerd dat de verdachte de bedreigende berichten daadwerkelijk heeft verzonden. De bedreigingen waren gericht aan zijn ex-partner en een voormalige vriend, en de rechtbank oordeelde dat de uitlatingen als bedreigend moesten worden aangemerkt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 86 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest, en er werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van 3 jaar, inhoudende een contactverbod met zijn ex-partner. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 250,- aan de benadeelde partij.

De rechtbank heeft ook de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf verlengd met 2 jaar, gezien de noodzaak van voortduring van begeleiding en bijzondere voorwaarden. De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreigingen en de impact op de slachtoffers, evenals de recidivefactoren van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/229815-20
Parketnummer TUL: 10/227851-18
Datum uitspraak: 5 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres;
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 17 augustus en 21 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 21 september 2021 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. de Kimpe heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, verplichte ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole en een contactverbod met [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] , en dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 3 jaren, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] , met 2 weken vervangende hechtenis per overtreding, met een totale duur van ten hoogste 6 maanden, en dadelijke uitvoerbaarheid van deze vrijheidsbeperkende maatregel;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/227851-18 met verlenging van de proeftijd van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel met 1 jaar;
  • opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
3.1.
Bewijswaardering
3.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de aangever [naam slachtoffer 1] (hierna: [naam slachtoffer 1] ) heeft bedreigd op 4 en 8 september 2020 door hem bedreigende berichten te sturen (feit 1). Ook acht zij wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster [naam slachtoffer 2] (hierna: [naam slachtoffer 2] ) heeft bedreigd door haar op 5 september 2020 bedreigende berichten toe te zenden (feit 2) en door bedreigende uitlatingen tegenover haar te doen in berichten aan haar dochter, [naam slachtoffer 4] (hierna: [naam slachtoffer 4] ) op 11 april en 8 september 2020 (feit 3).
3.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Het daartoe gevoerde betoog van de raadsman is zodanig uitvoerig, met heel veel contextinformatie en details, dat het voor de rechtbank lastig is om daaruit verweren of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten te destilleren.
Voor zover de rechtbank het verweer begrijpt, komt het primaire standpunt van de verdediging er in de kern op neer dat de bewijsmiddelen zoveel onduidelijke of onverklaarbare elementen bevatten, dat op basis daarvan niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de ten laste gelegde berichten (op data) in de in de tenlastelegging genoemde periodes door de verdachte zijn gestuurd. Gesteld wordt dat vermoedelijk sprake is geweest van manipulatie / knip- en plakwerk in de bedreigende berichten door (één van) de aangevers. De verdediging stelt dat de aangevers, of één van hen, de berichten zelf hebben geredigeerd dan wel oude berichten van de verdachte hebben gekopieerd of overgetypt en (vervolgens) hebben ingebroken in de telefoon van de verdachte en het hebben doen lijken alsof hij de berichten heeft verstuurd.
Subsidiair is aangevoerd dat geen sprake is van strafbare bedreigingen. Bij de verdachte was geen sprake van opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) om bij de aangevers de vrees op te wekken dat tegen hen geweld zou worden gebruikt. Gelet op de context waarin deze uitlatingen zijn gedaan, kunnen zij zich ook niet daadwerkelijk bedreigd hebben gevoeld. In dat kader is gewezen op de in het pleidooi uitgebreid naar voren gebrachte context en achtergrond, en met name de langdurige affectieve en zakelijke relatie die de verdachte heeft gehad met zijn ex-partner (formeel nog echtgenote) [naam slachtoffer 2] en de langdurige vriendschappelijke relatie die hij heeft gehad met [naam slachtoffer 1] . Daarbij is onder meer opgemerkt dat de verdachte en [naam slachtoffer 2] in de periode waarin de berichten zouden zijn verstuurd ook normaal contact met elkaar hadden, ondanks de verslechterde relatie en de echtscheidingsprocedure waarin zij verwikkeld waren (en zijn). De verdachte is ook steeds loyaal aan [naam slachtoffer 2] geweest. Van enige agressiviteit van zijn kant naar haar en naar [naam slachtoffer 1] was geen sprake. De uitlatingen zijn enkel in emotie gedaan.
Wanneer de berichten worden bezien in die context, kan volgens de verdediging niet blijken van vrees bij [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] voor het daadwerkelijk toepassen van geweld door de verdachte.
Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om te gelasten dat nader onderzoek door een forensisch deskundige wordt gedaan aan (onder meer) de telefoons van alle betrokkenen, de server van [naam slachtoffer 1] en de voormalige server van de verdachte die in het bezit is van [naam slachtoffer 2] .
3.1.3.
Beoordeling
Zijn de ten laste gelegde berichten door de verdachte verstuurd?
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte degene is die de ten laste gelegde berichten (op data) in de in de tenlastelegging genoemde periodes heeft gestuurd.
De verdachte heeft dit ontkend. Hij heeft op de zitting van 17 augustus 2021 verklaard dat hij de onder 1 ten laste gelegde berichten niet op 4 en 8 september 2020, maar op 9 maart 2020 aan [naam slachtoffer 1] heeft gestuurd. Hij ontkent de onder 2 en 3 ten laste gelegde berichten aan [naam slachtoffer 2] respectievelijk zijn dochter [naam slachtoffer 4] te hebben gestuurd. Hij verklaart dat hij wel eerder, namelijk in 2018, ‘zulke berichten’ aan [naam slachtoffer 2] heeft gestuurd, maar dat hij daarvoor al is veroordeeld.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte de berichten met de in de tenlastelegging vermelde teksten heeft verzonden (met uitzondering van de zin ‘Ik heb je de garantie gegeven jou te kunnen opruimen’, waar [naam slachtoffer 2] over heeft verklaard). De aangevers hebben de door hen ontvangen berichten aan de politie getoond. Bij het uitlezen van de telefoon van de verdachte is gebleken dat deze berichten ook daadwerkelijk vanaf zijn telefoon zijn verzonden (op data in de ten laste gelegde periodes) en dat dit ook het geval is ten aanzien van de bij dit onderzoek aangetroffen berichten aan zijn dochter [naam slachtoffer 4] . De verdachte heeft de berichten aan [naam slachtoffer 1] verzonden op 4 en 8 september 2020, de berichten aan [naam slachtoffer 2] op 5 september 2020 en de berichten aan zijn dochter [naam slachtoffer 4] op 11 april 2020.
De verdediging heeft de authenticiteit en betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen op verschillende punten in twijfel getrokken. Deze twijfels zouden maken dat het bewijs voor het tenlastegelegde ontbreekt althans onvoldoende is, en het naar voren gebrachte alternatieve scenario zou daardoor worden gestaafd. De rechtbank licht in het navolgende toe waarom zij de verdediging niet volgt in dit betoog.
De verdediging heeft er ten eerste op gewezen dat de tijdstippen van ontvangst van WhatsApp-berichten aan [naam slachtoffer 1] op 4 en 8 september 2020 (feit 1) niet overeenstemmen met de tijden waarop deze berichten, blijkens de op 19 september 2021 door verbalisant [naam verbalisant 1] gemaakte uitdraai van de berichten in de telefoon van de verdachte, zouden zijn verzonden. Er is in beide gevallen sprake van een tijdsverschil van twee uur tussen verzending en ontvangst. De rechtbank constateert dat dit juist is, maar acht dit verklaarbaar. Beide berichten zijn immers midden in de nacht verzonden en het is daardoor niet ondenkbaar dat de telefoon van [naam slachtoffer 1] tijdelijk uit dan wel op de vliegtuigstand heeft gestaan en de berichten daardoor twee uur later zijn binnengekomen. Ook is denkbaar dat de tijd in zijn telefoon op dat moment niet juist was ingesteld.
Tevens is aangevoerd dat er een verschil zit tussen het bericht van 4 september 2020 dat bij de aangifte is gevoegd en het bericht van die datum dat in de telefoon van de verdachte is aangetroffen. In het bericht bij de aangifte staat het woord ‘homo’s’ correct gespeld, maar in het proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer proces-verbaal] , waarin de berichten uit de telefoon van de verdachte zijn opgenomen, staat dit woord geschreven met een vraagteken in plaats van een apostrof. De verbalisant heeft uitdrukkelijk vermeld dat de teksten letterlijk, inclusief spel- en tikfouten, zijn gekopieerd, zodat de verklaring voor dit verschil volgens de verdediging moet zijn dat er met de berichten is geknoeid.
Ook dit betreft naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid die reden is om aan de aangifte dan wel het proces-verbaal van bevindingen te twijfelen. Zoals de officier van justitie ook heeft opgemerkt, komt het regelmatig voor dat bij het kopiëren van tekst vanuit het ene naar het andere programma een letter, teken of cijfer verkeerd wordt overgenomen. Het is heel goed denkbaar dat dit in dit geval ook is gebeurd. Er is niet gebleken van aanwijzingen die de lezing van de verdediging staven.
Verder is gesteld dat de berichten volgens [naam slachtoffer 1] en volgens verbalisant [naam verbalisant 2] , die in zijn telefoon gekeken heeft, zouden zijn verstuurd vanaf het telefoonnummer [gsm-nummer 1] , terwijl uit de uitdraai van de berichten blijkt dat deze berichten zijn verstuurd vanaf het telefoonnummer [gsm-nummer 2] . Op basis van de uitdraai van de berichten stelt de rechtbank vast dat deze berichten zijn verstuurd vanaf een WhatsApp-account dat is gekoppeld aan het telefoonnummer [gsm-nummer 2] . Dit betreft een uitdraai van de berichten die rechtstreeks uit het uitleesprogramma is gemaakt en heeft daarom de meeste bewijswaarde. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant 2] blijkt ook dat dit één van de zes telefoonnummers is die in de telefoon van [naam slachtoffer 1] onder het contact ‘ [naam verdachte] ’ waren opgeslagen. De door deze verbalisant gerelateerde bevinding dat de WhatsApp-berichten vanaf het telefoonnummer [gsm-nummer 1] waren verstuurd, is achteraf bezien dus niet juist, maar dit doet niets af aan de betrouwbaarheid van de aangifte en van de (overige) bevindingen van deze verbalisant bij het bekijken van de berichten in de telefoon van [naam slachtoffer 1] en de door hem daarvan gemaakte foto’s.
Met betrekking tot de berichten die aan [naam slachtoffer 2] zijn gestuurd (feit 2), heeft de verdediging onder meer gesteld dat de verklaring van [naam slachtoffer 2] afwijkt van hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer proces-verbaal] en op de recent gemaakte uitdraai van de berichten in de telefoon van de verdachte is vermeld. [naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij deze berichten via iMessage had ontvangen, terwijl uit de genoemde uitdraai van de berichten blijkt dat die zijn verzonden via Gmail. Ook heeft zij verklaard dat zij deze berichten op 22, 29, 30 en 31 augustus en 5 september 2020 zou hebben ontvangen, terwijl uit genoemd proces-verbaal en genoemde uitdraai van de berichten blijkt dat er alleen op 5 september 2020 berichten aan haar zijn gezonden.
De rechtbank constateert dat deze verschillen inderdaad bestaan, maar is van oordeel dat dit niet maakt dat de verklaring van [naam slachtoffer 2] (in zijn geheel) onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Op basis van het proces-verbaal van bevindingen en de uitdraai van de berichten staat vast dat op 5 september 2020 aan [naam slachtoffer 2] twee berichten zijn gestuurd met daarin de in de aangifte en de tenlastelegging genoemde teksten (met uitzondering van de zin ‘Ik heb je de garantie gegeven jou te kunnen opruimen’). Deze berichten zijn verzonden via Gmail vanaf het Gmail-account met het adres [naam e-mailadres] .
Ten aanzien van de WhatsApp-berichten die op 11 april 2020 aan [naam slachtoffer 4] , de dochter van [naam slachtoffer 2] en de verdachte, zijn gestuurd (feit 3), heeft de verdediging aangevoerd dat deze niet zijn aangetroffen in de telefoon van [naam slachtoffer 4] , dat [naam slachtoffer 4] hier ook niet over is gehoord en dat [naam slachtoffer 2] toegang had tot de telefoon van [naam slachtoffer 4] , maar desondanks destijds met betrekking tot deze berichten geen melding heeft gedaan bij de politie. Ook is gesteld dat uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant 1] van 10 december 2020 blijkt dat [naam slachtoffer 1] deze berichten uit de telefoon van [naam slachtoffer 4] zou hebben gehaald, veilig zou hebben gesteld op zijn eigen e-mailserver en vervolgens vanaf zijn e-mailadres aan verbalisant [naam verbalisant 1] zou hebben toegezonden.
De rechtbank overweegt dat hetgeen is vermeld in het genoemde proces-verbaal van 10 december 2020 op andere berichten ziet dan de onder 3 ten laste gelegde berichten. Ten aanzien van de ten laste gelegde berichten stelt de rechtbank vast dat verbalisant [naam verbalisant 1] die bij het onderzoek aan de telefoon van de verdachte op 15 oktober 2020 in de telefoon van de verdachte heeft aangetroffen. Dat blijkt uit het daarover opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer proces-verbaal] . Ook blijkt dit uit de uitdraai van de berichten uit de telefoon van de verdachte, op basis waarvan tevens vast staat dat die zijn verzonden vanaf het WhatsApp-account dat is gekoppeld aan het telefoonnummer [gsm-nummer 2] . Gelet hierop is ook ten aanzien van dit feit geen sprake van de door de verdediging gestelde onduidelijkheden.
De verdediging heeft tot slot aangevoerd dat het telefoonnummer [gsm-nummer 2] op de betreffende data niet bij de verdachte in gebruik was en dat de verdachte het Gmail-adres [naam e-mailadres] niet kent of gebruikt. De verdediging heeft een en ander echter op geen enkele manier aannemelijk gemaakt.
Ter afronding van de bespreking van de bewijsmiddelen en de daartegen door de verdediging opgeworpen bezwaren overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan de verdediging lijkt te bepleiten, is het niet aan het Openbaar Ministerie om tot in detail aan te tonen dat er niet met de bewijsmiddelen is gerommeld. Hier geldt dat voldoende is dat kan worden aangenomen dat de opgeworpen vraagpunten verklaarbaar zijn, zonder dat deze door het Openbaar Ministerie tot op feitelijk detailniveau daadwerkelijk zijn onderzocht en verklaard.
De rechtbank acht het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs voldoende betrouwbaar, en hetgeen de verdediging heeft aangevoerd volstaat niet om die betrouwbaarheid te ondermijnen. De suggesties en verdachtmakingen die door de verdediging naar voren zijn gebracht, namelijk dat sprake zou zijn van manipulatie of knip- en plakwerk door de aangevers, zijn gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen ongeloofwaardig.
Het feit dat de verzonden berichten op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen, kan, volgens de verdachte, enkel worden verklaard doordat de aangever(s) op zijn telefoon zouden hebben ingebroken en de berichten daarin zouden hebben geplaatst. Deze bewering lijkt echter te berusten op zuivere speculatie: het dossier noch het pleidooi van de verdediging biedt daarvoor enig aanknopingspunt.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de betrouwbaarheid van de aangiften en de overige bewijsmiddelen wordt versterkt door het feit dat de inhoud van de berichten wordt gekenmerkt door een bepaalde toon en inhoud die overeenkomt met en past bij het gedrag van de verdachte in de periode waarin de berichten zouden zijn verstuurd.
Ten aanzien van het door de officier van justitie genoemde bericht van 8 september 2020 aan de dochter van de verdachte kan geen bewezenverklaring volgen, omdat de tekst van dit bericht (kort gezegd: dat bij haar moeder een handgranaat naar binnen zal worden gegooid) niet in de tenlastelegging van feit 3 is opgenomen.
Is sprake van strafbare bedreigingen?
Voor bewezenverklaring van bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Bewijs dat die vrees daadwerkelijk bij de aangevers is ontstaan, is – anders dan de verdediging heeft bepleit – niet vereist. De beoordeling of sprake is van redelijke vrees is immers geobjectiveerd.
Gelet op de tekst van de berichten gaat het om uitlatingen die naar hun aard als bedreigend zijn aan te merken. In de berichten zijn expliciet doodsbedreigingen geuit. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm daarvan is bewezen dat de verdachte hiermee het opzet had om de aangevers te bedreigen. Uit de aard van deze uitlatingen en de omstandigheden waaronder deze zijn gedaan, namelijk de context daarvan, het verleden dat de verdachte met [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] had en de steeds verder verslechterde relatie tussen hen, kon door deze uitlatingen bij zowel [naam slachtoffer 1] als [naam slachtoffer 2] de redelijke vrees ontstaan dat de verdachte de bedreigingen zou (laten) uitvoeren en zij hierbij het leven zouden kunnen verliezen. Bewezen is daarom dat het strafbare bedreigingen zijn.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Voorwaardelijk verzoek om nader forensisch onderzoek
Het meer subsidiair gedane verzoek om door een forensisch deskundige onderzoek te laten doen aan (onder meer) de telefoons en servers is gebaseerd op het standpunt van de verdediging dat het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs niet kan kloppen. Zoals hiervoor overwogen, volgt de rechtbank dat standpunt niet, omdat de door de verdediging aangevoerde vermeende discrepanties verklaarbaar zijn. Tegen die achtergrond is dit verzoek onvoldoende onderbouwd en zal het daarom worden afgewezen.
3.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij meermalen op 4 september 2020 en 8 september 2020 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, althans in Nederland, [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
door die [naam slachtoffer 1] via WhatsApp dreigend de woorden toe te voegen "zonodig pleur ik een handgranaat naar binnen" en "Jullie gaan allemaal aan het gas;
2.
hij meermalen op 5 september 2020 te Ridderkerk, althans in Nederland,
[naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [naam slachtoffer 2] via een elektronische (tekst)berichtendienst dreigend de woorden toe te voegen "Ik ben degene die jou laat opruimen, ik ga jou vanaf vandaag kapot maken, fysiek, mentaal en financieel. Ik verwacht dat je de kerst vanwege stress niet haalt. Je zal een pijnlijke dood sterven. Je krijgt binnenkort een beker zoutzuur door iemand in je gezicht gegooid. Jij gaat eraan en niemand houd mij tegen. en " [voornaam slachtoffer 2] ter afronding. Iedere die je nu nog uitgeeft kom ik persoonlijk uit je schedel slaan.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op 11 april 2020, te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, en/of Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, althans in Nederland, [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [naam slachtoffer 2] in WhatsApp- berichten, gestuurd naar een/de dochter van die [naam slachtoffer 2] , dreigend de woorden toe te voegen "... Zeg tegen mama dat ze nu geld stuurt voor vervoer, of ik blaas de wielewaal op" en "... Voor morgenmiddag drie uur gooit zij mijn gouden ketting in de brievenbus. Zo niet last ik haar door haar achterhoofd schieten." en "Regel het met mama, of ik laat haar opruimen" en "Stel me niet gekeurd of ik ruim je moeder op".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
3.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

5..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6..Motivering straf en maatregel

6.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan bedreiging. Hij heeft in door hem verzonden berichten ernstige bedreigingen geuit tegen zijn ex-partner, met wie hij formeel nog getrouwd en in een echtscheidingsprocedure verwikkeld is, en ook aan een voormalige vriend en zakelijke relatie. Hij heeft de slachtoffers daarmee angst aangejaagd, zoals ook naar voren is gekomen uit de op zitting voorgelezen slachtofferverklaring en toelichting op de vordering benadeelde partij. Een deel van de bedreigingen aan het adres van zijn ex-partner is geuit in berichten aan zijn dochter, waarmee hij ook haar zwaar heeft belast.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit betreft een veroordeling in 2019 voor bedreiging, belaging en belediging van zijn ex-partner, waarbij aan hem een gevangenisstraf is opgelegd van 90 dagen waarvan 72 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Ten tijde van het plegen van dit feit liep de verdachte nog in de proeftijd van deze veroordeling. Dit heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw dergelijke feiten te plegen, tegen onder andere zijn ex-partner. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Rapportages
Psycholoog drs. [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 7 januari 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van narcistische persoonlijkheidstrekken, een aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties en gedrag. Daarnaast is sprake van cocaïnegebruik. Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed.
Zijn ex-partner heeft hem in 2016 verlaten en dit bleek een belangrijk keerpunt in zijn leven. De verdachte heeft dit vanwege zijn narcistische persoonlijkheidstrekken niet kunnen hanteren en daardoor heeft hij een aanpassingsstoornis ontwikkeld. Om negatieve emoties en spanning te reduceren is hij cocaïne gaan gebruiken. Als gevolg van het cocaïnegebruik kreeg hij een verwarde gedachtegang en achterdochtige ideeën jegens de aangevers. Ook heeft het gebruik van cocaïne zijn impulscontrole en de emotieregulatie verminderd; hij is boos geworden op de aangevers en heeft middels impulsief en agressief gedrag (bij wijze van het tenlastegelegde) uiting gegeven aan deze boosheid. Daarom wordt geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het recidiverisico ten tijde van het uitbrengen van het rapport wordt ingeschat als hoog. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er meerdere risicofactoren zijn, onder meer dat de verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan geweld, problemen heeft gehad met middelengebruik (alcohol en cocaïne), problemen heeft gehad met werk, gewelddadige opvattingen heeft en eerdere behandelingen niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd. Als klinische factoren, die bijdragen aan het recidiverisico, zijn genoemd dat de verdachte in mindere mate de noodzaak inziet van een behandeling, in mindere mate het risico van gewelddadig gedrag inziet en ook dat sprake is van een gedragsmatige en cognitieve instabiliteit. Tevens kan getwijfeld worden aan zijn behandeltrouw en responsiviteit op toezicht. Toekomstige probleemgebieden die bijdragen aan het recidiverisico zijn dat hij weinig persoonlijke steun heeft, er sprake is van ongunstige leefomstandigheden (geen werk, geen zinvolle dagbesteding, weinig sociale contacten) en de mogelijkheid bestaat dat hij zich niet laat behandelen en zich onttrekt aan voorwaarden.
Beschermende factoren voor het recidiverisico zijn dat de verdachte een hechte band in de kindertijd had en een bovengemiddelde intelligentie, een stabiele woonsituatie en levensdoelen heeft. Ook wordt hij in staat gesteld om toezicht en hulpverlening te verkrijgen. Deze beschermende factoren wegen onvoldoende op tegen het recidiverisico op gewelddadig gedrag. Hierdoor blijft het recidiverisico hoog, maar als de verdachte zich laat behandelen voor het cocaïnegebruik wordt het recidiverisico als laag-matig getaxeerd. Hierbij wordt ook meegewogen dat de verdachte geen uitgebreide voorgeschiedenis van geweld heeft en de verminderde impulscontrole en de verminderde emotieregulatie ook niet eerder hebben geleid tot agressief gedrag (indien hij geen cocaïne gebruikt).
Aangezien het cocaïnegebruik forensisch het meest relevant is, is een behandeling in de verslavingszorg aangewezen. Bij deze behandeling dient de aanpassingsstoornis (als gevolg van de verlating door zijn ex-partner) echter ook te betrokken worden. Daarom wordt in eerste instantie behandeling in een klinische setting geadviseerd. Als de verdachte gemotiveerd is voor verdere behandeling en blijft abstineren van cocaïne, kan de behandeling poliklinisch worden voortgezet. Er kan worden overwogen om de behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. Een verplicht contact met de reclassering kan dienen om de aanmelding en de continuering van de behandeling te begeleiden.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 juli 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, gelet op onder meer de door de psycholoog genoemde problematiek en andere factoren, waaronder de eerdere veroordeling voor huiselijk geweld en het patroon van stalking waarvan volgens de reclassering sprake is. Ondanks dat de verdachte en zijn ex-partner vier jaar geleden uit elkaar zijn gegaan, zijn zij formeel nog steeds getrouwd en wordt de echtscheiding getraineerd. Naar de inschatting van de reclassering zou de verdachte dat onder meer doen om contact met zijn echtgenote te kunnen blijven houden. Verder lijkt hij zich niet te kunnen verplaatsen in de aangevers en toont hij geen empathie. Hij legt de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag deels buiten zichzelf en lijkt zijn eigen gedrag te projecteren op anderen.
De verdachte heeft sinds 2019 een toezicht bij de reclassering met bijzondere voorwaarden. Hij werkte niet goed mee aan de meldplichtafspraken en afspraken bij Fivoor. In januari 2021 is hij in een vrijwillig kader opgenomen bij Antes GGZ voor een (kortdurende klinische) behandeling om van zijn cocaïnegebruik af te komen. Na afloop van zijn opname is een ambulante behandeling gestart. Aangezien ook dit in een vrijwillig kader is, is dit geen behandeling gericht op zijn delictgedrag. De reclassering acht het echter wel nodig dat deze ambulante behandeling wordt voortgezet, aangezien het middelengebruik gelet op het rapport van de psycholoog slechts een deel van het probleem is.
De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling voor zijn psychiatrisch problematiek en zijn verslavingsproblematiek bij Antes GGZ of een soortgelijke zorgverlener (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname);
  • meewerken aan middelencontrole (drugs en alcohol);
  • een inspanningsverplichting om mee te werken aan en zorg te dragen voor een spoedige en soepele afhandeling van de echt- en boedelscheiding.
Verder wordt geadviseerd deze bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft op de terechtzittingen verklaard dat hij de klinische behandeling bij Antes GGZ goed heeft doorlopen, dat hij zich sindsdien aan alle afspraken houdt en abstinent is gebleven. Ook heeft hij verklaard dat hij in het kader van de ambulante behandeling van Antes GGZ wekelijks naar een psycholoog gaat en daar veel baat bij heeft. Verder heeft hij weer een dagbesteding in de vorm van werk en een nieuwe partner aan wie hij veel steun heeft. Hij verklaart dat het nu veel beter met hem gaat dan een jaar geleden. Hij werkt aan zijn herstel, maar zegt ook te beseffen dat het moeilijk is om van een cocaïneverslaving af te komen. Hij heeft zich bereid verklaard mee te werken aan verdere behandeling bij Antes GGZ, ook als dit verplicht wordt gesteld in het kader van bijzondere voorwaarden.
Verklaring deskundige
Op de terechtzitting van 17 augustus 2021 is [naam reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, als deskundige gehoord. Hij heeft onder meer verklaard dat Antes GGZ aan hem heeft bericht dat de ambulante behandeling bij Antes GGZ ook kan worden voortgezet in een forensisch kader, dus gericht op het delict. Ook heeft hij verklaard dat er een groot verschil is tussen hoe de verdachte een jaar geleden was en hoe hij nu is tijdens de behandeling. Anders dan voorheen, komt hij nu wel op de afspraken. Daarom wordt geadviseerd om de ambulante behandeling bij Antes GGZ voort te zetten.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekening
De conclusie van de psycholoog ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid wordt gedragen door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt deze conclusie daarom over. De bewezen feiten worden de verdachte in verminderde mate toegerekend.
Straf
Gezien de aard en ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De officier van justitie heeft op zitting meegedeeld dat de verdachte in totaal 86 dagen in voorarrest heeft verbleven. Gelet op de bewezen feiten en de positieve ontwikkeling die de verdachte inmiddels heeft doorgemaakt, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 86 dagen (dus gelijk aan het voorarrest) passend en geboden.
Het hiernaast opleggen van een voorwaardelijk strafdeel wordt, gelet op de bewezen feiten en het reeds ondergane voorarrest, niet passend geacht. Verder ziet de rechtbank om de navolgende reden hiervoor ook onvoldoende aanleiding.
De rechtbank acht de door de reclassering geadviseerde begeleiding en bijzondere voorwaarden op zichzelf wel wenselijk (met uitzondering van de inspanningsverplichting ten aanzien van de afhandeling van de echt- en boedelscheiding). Deze voorwaarden zijn echter ook al verbonden aan het bij vonnis van 6 september 2019 voorwaardelijk opgelegde strafdeel, waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd. De proeftijd hiervan loopt nog en de rechtbank zal, zoals hierna zal worden vermeld, deze proeftijd verlengen met twee jaren. Het reclasseringstoezicht, de ambulante behandeling bij Antes GGZ en de overige bijzondere voorwaarden kunnen dus in het kader van deze verlengde proeftijd worden voortgezet.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte voorts de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 3 jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer 2] .
Gezien de huidige onderlinge verhouding tussen de verdachte en [naam slachtoffer 2] , hun verleden en het recidiverisico, houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer 2] . Daarom wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om ook ten aanzien van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 3] (de huidige partner van [naam slachtoffer 2] ) contactverboden op te leggen.

7..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 550,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, (naar de rechtbank begrijpt) primair in verband met de bepleite vrijspraak ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit en subsidiair omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is voldoende onderbouwd en de verdediging heeft geen verweer gevoerd dat aan toewijzing van een schadevergoeding in de weg zou staan. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 6 september 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, belaging en belediging, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan een gedeelte groot 72 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met bijzondere voorwaarden. De proeftijd is ingegaan op 21 september 2019.
8.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met 2 jaar. Hiervoor wordt onder meer reden gezien vanwege de daarbij opgelegde begeleiding en bijzondere voorwaarden en de noodzaak van voortduring daarvan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 86 (zesentachtig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 3 (drie) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer 2] , gedurende 3 jaren na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro),aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 250,-(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 250,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
5 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verlengt de proeftijdvan de in de zaak met parketnummer 10/227851-18 bij vonnis van 6 september 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. P. Putters en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij meermalen, althans eenmaal, (telkens) in of omstreeks de periode van 4 september 2020 tot en met 8 september 2020 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, althans in Nederland,
[naam slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer 1] (telkens) via WhatsApp dreigend de woorden toe te voegen "zonodig pleur ik een handgranaat naar binnen" en/of "Jullie gaan allemaal aan het gas", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij meermalen, althans eenmaal, (telkens) in of omstreeks de periode van 22 augustus 2020 tot en met 05 september 2020 te Ridderkerk, althans in Nederland,
[naam slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer 2] via WhatsApp en/of enige (andere) elektronische (tekst)berichtendiensten dreigend de woorden toe te voegen "Ik ben degene die jou laat opruimen, ik ga jou vanaf vandaag kapot maken, fysiek, mentaal en financieel. Ik verwacht dat je de kerst vanwege stress niet haalt. Je zal een pijnlijke dood sterven. Je krijgt binnenkort een beker zoutzuur door iemand in je gezicht gegooid. Jij gaat eraan en niemand houd mij tegen. en/of "Ik heb je de garantie gegeven jou te kunnen opruimen, [voornaam slachtoffer 2] ter afronding. Iedere die je nu nog uitgeeft kom ik persoonlijk uit je schedel slaan.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 20 oktober 2020, althans in of omstreeks de periode van 11 april 2020 tot en met 20 oktober 2020, te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, en/of Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, althans in Nederland,
[naam slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer 2] in een of meer (WhatsApp- / Imessage- / sms-)berichten,
gestuurd naar een/de dochter van die [naam slachtoffer 2] , dreigend de woorden toe te voegen "... Zeg tegen mama dat ze nu geld stuurt voor vervoer, of ik blaas de wielewaal op" en/of "... Voor morgenmiddag drie uur gooit zij mijn gouden ketting in de brievenbus. Zo niet last ik haar door haar achterhoofd schieten." en/of "Regel het met mama, of ik laat haar opruimen" en/of "Stel me niet gekeurd of ik ruim je moeder op", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)