ECLI:NL:RBROT:2021:10296

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
10/750077-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude in de makelaarsbranche met oplichting en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een fraudezaak die zich afspeelt in de makelaarsbranche. De verdachte, samen met een medeverdachte, is veroordeeld voor het medeplegen van oplichting en het gebruik maken van een valselijk opgemaakt geschrift. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich hebben voorgedaan als makelaars en de aangeefster hebben misleid om agrarische percelen te verkopen voor een aanzienlijk lager bedrag dan de werkelijke waarde. De verdachten hebben gebruik gemaakt van een vals taxatierapport dat was opgesteld door een niet-gecertificeerde taxateur, wat leidde tot een verkoopprijs van €185.000,- terwijl de werkelijke waarde veel hoger was, namelijk €629.500,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten op bedrieglijke wijze hebben gehandeld door de aangeefster niet te informeren over de werkelijke waarde van de percelen en hun eigen belangen te verbergen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en het misbruik van vertrouwen in de makelaardij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750077-17
Datum uitspraak: 22 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. D. Fontein, advocaat te Koog aan de Zaan.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. T. Lucas en E.J.V. Pols hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag:
De aangeefster [naam slachtoffer 1] (hierna te noemen: de aangeefster) heeft samen met de heer [naam slachtoffer 2] (hierna te noemen: [naam slachtoffer 2] ) in 2014 via internet contact gezocht met [naam verdachte makelaarsbedrijf] (hierna te noemen: de BV) voor de verkoop van acht garageboxen van [naam slachtoffer 2] in Nieuwegein. In dat jaar is nog geen koopovereenkomst tot stand gekomen.
De aangeefster is per 19 mei 2015 benoemd tot bewindvoerder van [naam slachtoffer 2] . Zij heeft vervolgens opnieuw contact gezocht met de BV voor de verkoop van de garageboxen.
De BV is opgericht op 25 maart 2014. Als bezoekadres staat in het handelsregister vermeld [adres 1] , [postcode] Zwijndrecht. Als enig aandeelhouder en bestuurder staat vermeld [naam verdachte holding 1] .
De verdachte [naam verdachte] (hierna te noemen: [naam verdachte] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam verdachte holding 1] . en daarmee (indirect) ook van de BV.
De BV was aangesloten bij de (branche)organisaties VBO en VastgoedCert. [naam verdachte] is zelf geen gecertificeerd makelaar.
De verdachte [naam medeverdachte 1] (hierna te noemen: [naam medeverdachte 1] ) was sinds 16 maart 2015, en dus ten tijde van de tenlastegelegde periode, een gecertificeerd VBO makelaar en trad op als procuratiehouder bij de BV.
[naam medeverdachte 1] was in deze periode enig aandeelhouder en bestuurder van [naam verdachte holding 2] .
[naam slachtoffer 2] heeft met bemiddeling van de BV in 2015 de garageboxen verkocht en vervolgens geleverd aan [naam verdachte holding 2] en [naam verdachte holding 1] .
Zowel ten aanzien van de verkoop van de garageboxen als ten aanzien van de grondpercelen heeft [persoon A] van [naam makelaar/taxatiebureau] . te Dordrecht een taxatierapport uitgebracht dat leidend is geweest voor de vaststelling van de verkoopbedragen door de aangeefster.
[persoon A] was destijds Vastgoedcert gecertificeerd taxateur voor de kamer Wonen en de kamer Bedrijfsmatig Vastgoed. Hij was niet gecertificeerd voor de kamer Landelijk Vastgoed.
De verkoopsom van de acht garageboxen door de aangeefster was € 88.000,-. In januari en februari 2016 zijn de boxen doorverkocht voor elk ruim € 20.000,-.
[persoon A] heeft op 21 december 2015 de zeven percelen in Winterswijk getaxeerd tegen een totale marktwaarde van € 136.000,-.
Door de aangeefster, als bewindvoerder van [naam slachtoffer 2] , werden met bemiddeling van de BV deze zeven percelen, te weten:
- [naam perceel 1] , [adres 2] , [plaats] ;
- [naam perceel 2] , [adres 3] , [plaats] ;
- [naam perceel 3] , [adres 4] . [plaats] ;
- [naam perceel 4] , [adres 4] , [plaats] ;
- [naam perceel 5] , [adres 4] , [plaats] ;
- [naam perceel 6] , [adres 5] , [plaats] ;
- [naam perceel 7] , [adres 5] , [plaats] ,in één koop-verkoop verkocht aan de commanditaire vennootschap [naam commanditaire vennootschap] (hierna te noemen: de CV). Hiervoor is een koopovereenkomst opgesteld en deze is getekend door koper en verkoper op respectievelijk 17 en 20 februari 2016. Op 29 maart 2016 vond de levering hiervan plaats onder de akte van levering [kenmerk akte van levering] .
Zowel in de koopovereenkomst als in de akte van levering is een koopsom van € 185.000,- vermeld, waarbij in de akte van levering is vermeld dat deze koopprijs is voldaan op de rekening van de notaris.
14. De CV is opgericht op 8 februari 2016. De beherende vennoot is [naam vennoot] De heer [naam medeverdachte 2] is enig bestuurder van [naam vennoot]
14. Ten behoeve van de oprichting van de CV is een onderhandse akte opgesteld. Deze onderhandse akte is verdeeld in hoofdstukken en subhoofdstukken (artikelen). Bij hoofdstuk De Partijen staan als partijen vermeld:
[naam vennoot] vertegenwoordigd door [naam medeverdachte 2] , beherend vennoot sub 1;
[naam verdachte holding 2] . vertegenwoordigd door [naam medeverdachte 1] , commanditaire vennoot 2;
[naam verdachte holding 1] . vertegenwoordigd door [naam verdachte] , commanditaire vennoot 3.
Verder staat vermeld dat zij met elkaar met ingang van 8 februari 2016 een commanditaire vennootschap zijn aangegaan, welke de naam [naam commanditaire vennootschap] . draagt.
Bij (sub) hoofdstuk Doel staat vermeld:
De vennootschap heeft louter ten doel het aan- en verkopen van de percelen landbouwgrond, cultuurgrond, akkerbouw, natuur en bos. Dit betreffen de percelen grond te Winterswijk [perceelnummer 5] , [perceelnummer 4] , [perceelnummer 6] , [perceelnummer 7] , [perceelnummer 2] , [perceelnummer 1] en [perceelnummer 3] .
Bij (sub) hoofdstuk Inbreng staat vermeld wat de inbreng zal zijn van iedere vennoot afzonderlijk. De beherend vennoot ( [naam vennoot] .) zal zijn arbeid inbrengen en activa van € 250,-. Commanditaire vennoot 2 ( [naam verdachte holding 2] .) brengt activa in van € 187.000,- en commanditaire vennoot 3 ( [naam verdachte holding 1] .) brengt activa in van € 250,-.
16. In oktober 2015 heeft de BV het makelaarsbedrijf [naam makelaarsbedrijf] . te Winterswijk in de persoon van de daartoe gecertificeerde makelaar [persoon B] opdracht gegeven tot verkoop van de percelen van [naam slachtoffer 2] .
16. [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] hebben rond 21 oktober 2015 met [persoon B] de percelen in Winterswijk bezocht en deze bekeken.
16. [naam makelaarsbedrijf] . heeft de agrarische gronden gewaardeerd op een totaalbedrag van € 629.500,-. Dit blijkt uit e-mailberichten van [persoon B] aan [naam verdachte makelaarsbedrijf] van 22 oktober en 8 december 2015.
16. Op 30 december 2015 tekent de aangeefster een volmacht tot verkoop van deze percelen door de BV.
16. Door de BV is opdracht gegeven aan [naam makelaarsbedrijf] . inzake de (door)verkoop van de agrarische percelen, waarna [naam makelaarsbedrijf] . een verkoop bij inschrijving is gestart.
16. Op 6 april 2016 heeft [naam makelaarsbedrijf] . bij mailbericht aan de BV een overzicht van de resultaten van de openbare inschrijving gezonden, waarbij een verkoopopbrengst is geschat op een bedrag van € 806.654,-.
16. Op 8 april 2016 heeft de behandelend notaris aan de aangeefster en de CV bericht dat hij heeft kennisgenomen van de openbaar gemaakte koopsom die is gerealiseerd in het kader van de openbare inschrijving van de agrarische percelen en heeft hij geconstateerd dat het verschil dermate groot is ten opzichte van de koopsom die door de CV is betaald dat hij als notaris genoodzaakt is de aangeefster/bewindvoerder daarover te informeren. Voorts geeft de notaris aan dat hij het verzoek tot overdracht van de agrarische percelen niet kan honoreren onder deze omstandigheden.
16. Op 8 april 2016 heeft de aangeefster kennis gekregen van de waardebepaling door [naam makelaarsbedrijf] ., alsmede van de betrokkenheid van [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] bij de transacties van de agrarische percelen.
16. De kantonrechter heeft op 8 april 2016 een gerechtelijke actie terzake geaccordeerd.
16. Zowel [naam medeverdachte 1] als [persoon A] zijn op klachte van de aangeefster door het daartoe aangewezen Tuchtcollege Makelaardij Nederland c.q. Raad van Toezicht van de NVM vanwege hun handelen inzake de verkoop van de garageboxen en van de percelen grond als makelaar geroyeerd.
16. Ten aanzien van [naam medeverdachte 1] baseerde het Tuchtcollege deze beslissing op de volgende conclusies:
- Opzettelijk de kernverplichtingen van een goed en eerlijk makelaar verzaakt;
- Opzettelijk regels en voorschriften niet nagekomen;
- Opzettelijk samen met anderen constructies opgezet om (te proberen) zichzelf en anderen te verrijken en daarbij de belanghebbenden bij de onroerende zaken benadeeld (financieel en emotioneel).
27. Ten aanzien van [persoon A] heeft de Raad van Toezicht vastgesteld dat hij schromelijk tekort is geschoten in de op hem rustende verplichtingen. Een NVM-lid – aldus de Raad – dient een te taxeren object zelf te bezichtigen en te inspecteren. Het is hem niet toegestaan op basis van gegevens van anderen een taxatierapport op zijn naam te laten uitgaan. [persoon A] handelde met betrekking tot beide percelen in strijd met deze regel. Hij heeft niet – zoals uit het rapport blijkt – alle acht garageboxen geïnspecteerd en heeft de percelen zelfs in het geheel niet gezien. Tevens heeft hij de conclusie moeten trekken dat zijn inzicht in de lokale markt, zijn plaatselijke en specialistische kennis onvoldoende was om op verantwoorde wijze de agrarische percelen te taxeren. Hij is tot ondertekening van het taxatierapport van de percelen overgegaan, terwijl hij een onjuiste format had gebruikt, nu hem alleen gevraagd zou zijn om een globale waardebepaling af te geven.
4.1.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Betwist wordt door de verdediging dat – samengevat en zakelijk weergegeven – de verdachte al dan niet met diens medeverdachte het oogmerk heeft/hebben gehad om de aangeefster op te lichten. De CV heeft echt bestaan en was opgericht om vertrouwen te wekken bij potentiële kopers “bestaande uit boeren uit de buurt, behoedzamer geworden door de werkzaamheden die [persoon B] op dat moment had verricht ten behoeve van de verkoop van de percelen”. De waardebepaling door [persoon B] was aan de aangeefster medegedeeld. Het was haar keuze om de percelen niet via een inschrijving te verkopen, vanwege de daaraan verbonden risico’s en onzekerheden (waaronder de mogelijke pachtovereenkomsten op de percelen), maar om het door de CV gedane bod te accepteren. Tevens wordt betwist dat er bij de verdachte of diens medeverdachte wetenschap heeft bestaan omtrent de al dan niet te lage waardebepaling in het als taxatierapport aangeduide rapport van [persoon A] .
4.1.3.
Beoordeling
Inleiding
In het aan de rechtbank overgelegde strafdossier zijn politie processen-verbaal opgenomen die zien op de verkoop door [naam slachtoffer 2] van zowel garageboxen als ook van percelen grond. In beide gevallen is de BV namens [naam slachtoffer 2] en daarmee de aangeefster, in haar positie als bewindvoerder, als makelaar opgetreden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de dossiers met betrekking tot de verkoop van de garageboxen vanwege de verwevenheid van alle betrokkenen rond beide verkopen. Hiervoor zijn ten aanzien van deze transactie de relevante feiten en omstandigheden vermeld. De rechtbank heeft daarmee vastgesteld dat de aangeefster, beide verdachten ( [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] ) en [persoon A] al met elkaar te maken hadden rond de verkoop van de garageboxen op het moment dat de aangeefster de BV opdracht gaf de percelen grond te verkopen. De aangeefster heeft verklaard dat [naam verdachte] haar had gevraagd of er naast de garageboxen meer verkocht zou moeten worden en dat hij ten aanzien van de percelen op dat moment zelf al initiatief had genomen.
Oogmerk tot oplichting?
Het verwijt van oplichting behelst in deze zaak dat de verdachten ter wederrechtelijke bevoordeling van zichzelf de aangeefster met de in de ten laste gelegde oplichtingsmiddelen hebben misleid om aan hen tegen het geldbedrag van € 185.000,- de percelen grond af te geven. Voor de beoordeling van de vraag of van oplichting sprake is, zoals door de officier van justitie is betoogd, of van een kwestie van een vraag en aanbod conform de marktwerking, zoals de verdediging heeft aangevoerd, stelt de rechtbank de volgende toetsingsnormen voorop.
Er is – toegespitst op de onderhavige zaak – sprake van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) indien misbruik wordt gemaakt van een in het maatschappelijke verkeer geldend patroon. Van belang is daarbij het verwachtingspatroon dat wordt gevormd door de algemeen aanvaarde gebruiken in de desbetreffende branche of sector. Is er op een bedrieglijke wijze gebruik gemaakt van dit verwachtingspatroon, dan is er sprake van het aannemen van een valse hoedanigheid. Is het in een bepaalde branche of sector bijvoorbeeld gebruikelijk dat men zich wapent tegen bedrog, bijvoorbeeld door het vragen van legitimatie, dan zal men de tegenpartij niet op zijn blauwe ogen mogen geloven en is er minder snel sprake van het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 Sr. Is het daarentegen in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk dat men op basis van goed vertrouwen handelt, dan levert het op bedrieglijke wijze handelen in strijd met dat verwachtingspatroon wel het aannemen van een valse hoedanigheid op, aangezien in het rechtsverkeer dan de juistheid van die pretentie tot uitgangspunt pleegt te worden aangenomen. Voor de beoordeling van de onderhavige tenlastelegging neemt de rechtbank dit laatste als uitgangspunt.
Deze zaak speelt zich af in makelaardijbranche. In deze branche is essentieel het vertrouwen dat de tot verkoop opdracht gevende partij dient te kunnen stellen in de makelaar, die vanuit dit vertrouwen de opdrachtgever adviseert ten aanzien van de ophanden zijnde verkoop van – in dit geval – onroerend goed. [naam medeverdachte 1] was aangesloten bij de Vereniging VBO Makelaar, die een Beroeps- en gedragscode heeft. Hierin zijn in de makelaarsbranche geldende maatschappelijke normen opgenomen en het handelen van een makelaar(sdienst) kan hieraan worden getoetst. Artikel 7 van de Beroeps- en gedragscode schrijft voor dat het VBO-lid de belangen van zijn opdrachtgever dient te beschermen en te bevorderen en uitsluitend deze belangen dient te vertegenwoordigen. Onder belang is in het bijzonder het financieel belang te verstaan. Artikel 18 van de Beroeps- en gedragscode draait om transparantie. Betrokken partijen, waaronder verkoper, moeten over die informatie beschikken die hen een compleet en juist beeld geeft, nodig om een onderhandelingstraject in te gaan met de andere partij. Artikel 20 van de Beroeps-en gedragscode verbiedt om activiteiten te ontplooien of op enigerlei wijze betrokken te zijn bij handelingen waarbij de onafhankelijkheid van het VBO-lid in geding komt.
Al in de periode van de verkoop (juli 2015) en de levering (december 2015) van de voormelde garageboxen van [naam slachtoffer 2] aan de Holding van [naam medeverdachte 1] en de Holding van [naam verdachte] hebben [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] (vanaf oktober 2015) voorbereidingen getroffen voor de verkoop en aankoop van de percelen grond van [naam slachtoffer 2] . Zij hebben bij de aangeefster geïnformeerd naar de wens tot verkoop. Zij hebben [persoon B] benaderd, hem bezocht, met hem de percelen in Winterswijk bekeken en hem opdracht gegeven voor de verkoop ervan, waaronder het opstellen van een waardebepaling van deze percelen. De door de daartoe gecertificeerde makelaar [persoon B] vastgestelde waardebepaling van € 629.500,- is de aangeefster door de BV noch door één van de verdachten gemeld. Daarentegen hebben de verdachten zich in februari 2016 verenigd in een nieuw opgerichte CV, met als enig doel de aan- en verkoop van de percelen van de aangeefster. De verdachten hebben een niet daartoe gecertificeerde makelaar [persoon A] bereid gevonden een taxatierapport te schrijven, dat uitsluitend is gebaseerd op gegevens die hem door één van de verdachten ter beschikking zijn gesteld en waarvan de waarde veel lager uitkwam dan de marktwaarde van dat moment. Hiermee bevatte dit ‘rapport’ onjuiste gegevens, die in strijd met de waarheid waren. Deugdelijk onderzoek naar waardebepalende factoren, zoals pacht, is noch door de BV noch door de verdachten gedaan, terwijl die wel als vaststaand en in waardedrukkende betekenis de aangeefster zijn gemeld. De BV in de persoon van [naam verdachte] heeft het rapport van [persoon A] ter kennis gebracht van de aangeefster, die vervolgens heeft besloten op basis hiervan tot verkoop over te gaan aan de CV.
De verdachten handelden vanuit de BV als zijnde verkoopmakelaar, terwijl zij feitelijk de uiteindelijke kopers van de percelen waren. [naam verdachte] , met wie de aangeefster contact had, heeft zich tegenover de aangeefster gepresenteerd als zijnde de makelaar, terwijl hij dat niet was. [naam medeverdachte 1] heeft zich indirect ook als zodanig gepresenteerd. Hij was wel makelaar en heeft zijn makelaarspapieren ingebracht in de BV. Op verschillende websites inzake te verhandelen onroerende zaken stond hij ook vermeld als ‘contactpersoon’ dan wel ‘specialist’ van de BV. Bovendien is hij ook betrokken geweest bij de werkzaamheden zelf. Hij is samen met [naam verdachte] naar Winterwijk gegaan om met [persoon B] op diens kantoor de gang van zaken met betrekking tot de verkoop van de percelen door te spreken en de percelen te bekijken. Het oogmerk van [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] was echter het zelf aankopen van de percelen en dat hebben zij ook gedaan.
Zij hebben zich daarbij als stille vennoten verscholen achter de CV. In juridische zin was de CV de koper van de percelen, maar feitelijk waren de verdachten de belanghebbenden. [naam medeverdachte 1] heeft via zijn BV ( [naam verdachte holding 2] .) de aankoopprijs van € 185.000,- ingebracht en beiden zouden delen in de winst bij de doorverkoop van de percelen. Dat zij deel uitmaakten van de CV hebben zij niet aan de aangeefster kenbaar gemaakt, met het kennelijke doel om dit voor haar verborgen te houden.
Zij hebben daarbij gehandeld in strijd met de Beroeps- en gedragscode. De rechtbank neemt hierbij voormelde uitspraak van de Raad van Toezicht als uitgangspunt.
Ten aanzien van het taxatierapport van [persoon A] stelt de rechtbank vast dat het deskundigheidsorgaan binnen de branche van de makelaardij, namelijk het Tuchtcollege, in diens uitspraak heeft vastgesteld dat [persoon A] schromelijk is tekortgeschoten door – anders dan vermeld in het rapport – zonder enig eigen onderzoek en kennis ter plaatse het rapport op te stellen. Dit rapport bevat naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen juiste waardebepaling. Onder meer zijn percelen getaxeerd in verpachte toestand, terwijl dat op het moment van het opmaken van het rapport geen enkele basis vond in objectieve gegevens en in overwegende mate niet juist is gebleken. Het rapport bevat daarmee onjuiste gegevens die in strijd zijn met de waarheid. Het gebruik ervan is valsheid in geschrifte, als bedoeld in artikel 225 lid 2 Sr.
[naam verdachte] heeft, terwijl hij wist van de door [persoon B] gemelde waardebepaling ten aanzien van de percelen, het rapport van [persoon A] doorgestuurd naar de aangeefster. Op basis hiervan heeft zij besloten de percelen grond aan de CV te verkopen. De aangeefster heeft verklaard dat zij door [naam verdachte] nooit is geïnformeerd over de waardebepaling van [persoon B] noch over (de persoon van) de commanditaire vennoten van de CV noch over de wijze waarop [persoon A] diens ‘rapport’ heeft opgesteld. [naam verdachte] heeft ter zitting verklaard de waardebepaling van [persoon B] mondeling en schriftelijk aan de aangeefster te hebben doorgegeven. [naam verdachte] heeft dit evenwel niet onderbouwd. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de aangifte en de afgelegde verklaringen van de aangeefster, omdat deze verklaringen op zeer veel punten steun vinden in het strafdossier.
De rechtbank stelt vast dat de verdachten, door zich in het kader van de aankoop van de percelen via de BV voor te doen als bonafide makelaar terwijl zij dat niet waren, een valse hoedanigheid hebben aangenomen. In combinatie met hun verdere, hiervoor beschreven, handelingen – waarbij het geheel is aan te merken als een samenweefsel van verdichtsels – is de aangeefster bewogen tot genoemde verkoop.
Medeplegen?
Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Hierbij wordt ook de fase van voorbereiding betrokken. Ook kan bij lijfelijke afwezigheid van een medepleger sprake zijn van een gezamenlijke uitvoering en daarmee van nauwe samenwerking.
De rechtbank stelt tegen deze achtergrond vast dat beide verdachten, terwijl zij al samen ervaring hadden opgedaan door de verkoop door de aangeefster aan hen van de garageboxen, vervolgens hebben besloten ook de percelen grond eerst zelf aan te kopen, zich daartoe hebben verenigd in een CV, [persoon A] een vals rapport hebben doen opstellen en hiermee de aangeefster hebben bewogen de percelen voor een veel te laag bedrag aan hen te verkopen en af te geven, om deze vervolgens voor de marktwaarde door te verkopen. De rechtbank stelt hiermee vast dat van medeplegen sprake is.
Conclusie
Beide verdachten, [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] , hebben met gebruikmaking van een vals taxatierapport aangeefster bewogen tot afgifte van de gronden tegen een prijs die ver lag beneden de marktwaarde van dat moment. Daarbij hebben zij door het aannemen van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels de aangeefster voorgespiegeld dat de grond veel minder waard zou zijn dan in werkelijkheid het geval was. Evenals bij de garageboxen, waar beide verdachten ook bij de aankoop waren betrokken, hebben zij de percelen grond direct doorverkocht en een buitenproportionele winst gemaakt. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat er sprake is van planmatig handelen. Beide feiten, zoals aan verdachten ten laste gelegd, dienen bewezen te worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2015 tot en met 6 april 2016 te Rotterdam en/of te Zwijndrecht en/of te Hendrik Ido Ambacht en/of te Dordrecht en/of te Utrecht en/of te Winterswijk, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid, en door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam slachtoffer 2] en mevr [naam slachtoffer 1] (verder: de verkopers) heeft bewogen tot de afgifte van percelen agrarische grond (verder: de percelen), te weten:
- [naam perceel 1] , [adres 2] , [plaats] ;
- [naam perceel 2] , [adres 3] , [plaats] ;
- [naam perceel 3] , [adres 4] . [plaats] ;
- [naam perceel 4] , [adres 4] , [plaats] ;
- [naam perceel 5] , [adres 4] , [plaats] ;
- [naam perceel 6] , [adres 5] , [plaats] ;
- [naam perceel 7] , [adres 5] , [plaats] .
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader daartoe met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
- zich voorgedaan als [naam commanditaire vennootschap] .;
- de verkopers niet geïnformeerd over de waardebepalingen dd 22 oktober 2015 en 8
december 2015 opgemaakt door taxateur [persoon B] van [naam makelaarsbedrijf] . te
Winterswijk, welke tezamen een bedrag van E. 629.500., bedragen en
- aan verkopers een taxatierapport/waardebepaling overgelegd dd 21 december 2015 opgemaakt door [persoon A] van [naam makelaar/taxatiebureau] . te Dordrecht, welke taxatie/waardebepaling een te laag bedrag van E.136.000,- bedroeg en;
- welk taxatierapport/waardebepaling valseonjuiste gegevens bevatte, bestaande die valsheidonjuistheid daaruit dat in die taxatie/waardebepaling was vermeld dat een of meer van de getaxeerde percelen verpacht was/waren
- tegen verkopers gezegd dat er op de percelen (oneindige) pachten rustten die afgekocht moesten worden en dat dit minimaal 10.000 euro per perceel zou kosten;
- middels een onderhandse akte dd 8 februari 2016 een commanditaire vennootschap opgericht, te weten [naam commanditaire vennootschap] ., waarvan hij, verdachte, en die [naam medeverdachte 1] en die
[naam medeverdachte 2](met ieder zijn eigen holding) deel uit maakten, en
- als makelaar van verkopers [naam commanditaire vennootschap] . voorgesteld als koper van de percelen zonder daarbij te vermelden dat hij, verdachte, en die [naam medeverdachte 1] en die [naam medeverdachte 2] , deel uitmaakten van die commanditaire vennootschap,
waardoor [naam slachtoffer 2] en mevr. [naam slachtoffer 1] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij, in de periode van 1 juli 2015 tot en met 6 april 2016 te Rotterdam en/of Zwijndrecht en/of te Hendrik Ido Ambacht en/of te Dordrecht en/of te Utrecht en/of te Winterswijk, en/of (elders) in Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten;
- een taxatierapport (althans gespecificeerde waarderingen van, c.q. schattingen van de verkoopopbrengst van de percelen) d.d. 21 december 2015 ten aanzien van zeven percelen agrarische grond in Winterswijk,
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware deze echt en onvervalst -,
bestaande dat gebruik maken daaruit dat hij, verdachte,
- dit taxatierapport (althans gespecificeerde waarderingen van, c.q. schattingen van de verkoopopbrengst van de percelen), heeft gestuurd naar de verkopers ( [naam slachtoffer 2] en mevr. [naam slachtoffer 1] )
en bestaande die valsheid hierin dat
- in dat taxatierapport (althans gespecificeerde waarderingen van, c.q. schattingen van de verkoopopbrengst van de percelen) d.d. 21 december 2015 in strijd met de waarheid vermeld stond dat de te taxeren percelen waren verpacht en de waarde van de getaxeerde percelen gesteld was op een bedrag van (afgerond) 136.000,00 euro
zulks terwijl verdachte wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van oplichting;
2.
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft tezamen en in vereniging met een ander een klant van zijn makelaarsbedrijf voor een aanzienlijk bedrag opgelicht. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een valselijk opgemaakt taxatierapport/waardebepaling. Door op bedrieglijke wijze de waarde van de percelen te drukken, heeft hij getracht om in een ABC-transactie (de verkoop, aankoop en doorverkoop van de percelen) een (enorm) financieel voordeel te behalen. Oplichting brengt in het algemeen schade toe aan het financieel vermogen van een derde, waarbij misbruik wordt gemaakt van diens vertrouwen. Dit maakt dat oplichting een ernstig misdrijf is.
Als strafverzwarende omstandigheid wordt meegerekend dat de verdachte samen met zijn mededader handelde vanuit de hoedanigheid van makelaar. Hij heeft gehandeld als ware hij een (bonafide) makelaar. Hij heeft echter feitelijk zo niet gehandeld, integendeel. Hij heeft het makelaarsvak misbruikt en met zijn handelwijze het imago van de branche geen goed gedaan. Door het gebruik maken van een valselijk opgemaakt geschrift heeft hij ook het vertrouwen ondermijnd dat burgers, organisaties en overheid in het maatschappelijk verkeer moeten kunnen stellen in de juistheid van geschriften, zoals in dit geval een taxatierapport/waardebepaling.
De verdachte en zijn mededader hebben alleen oog gehad voor hun eigen voordeel en niet voor de gevolgen die hun handelwijze meebrengt voor de slachtoffers en voor de samenleving als geheel. Dit wordt hen zwaar aangerekend.
Verder wordt het volgende meegewogen.
Doordat de fraude aan het licht is gekomen, is de winst van de doorverkoop uiteindelijk niet naar de verdachten gegaan. De rechtbank begrijpt uit de aangifte dat er destijds al snel daarna beslag is gelegd op de percelen en de verkoop vooralsnog ongedaan is gemaakt. Het aankoopbedrag is geparkeerd op een derdenrekening van een notaris, waarover in een civiele procedure een definitieve beslissing kan volgen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is aangevoerd en is onderbouwd met stukken, namelijk dat zijn bedrijf failliet is gegaan en hij kampt met medische problemen.
7.4.
Schending redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 23 augustus 2017 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Tussen 23 augustus 2017 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim vier jaren. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim twee jaren. Deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte en zal, nu er geen bijzondere omstandigheden zijn die zo’n overschrijding rechtvaardigen, gecompenseerd worden, in die zin dat deze is verdisconteerd in de duur, omvang en modaliteit van na te noemen straffen.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop en genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, niet passend.
Wel is een forse straf op zijn plaats. Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Deze voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
194 (honderdvierennegentig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
97 (zevenennegentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en C.C. Peterse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 6 april 2016 te Rotterdam en/of te Zwijndrecht en/of te Hendrik Ido Ambacht en/of te Dordrecht en/of te Utrecht en/of te Winterswijk, en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam slachtoffer 2] en/of mevr [naam slachtoffer 1] (verder: de verkoper(s)) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een of meer percelen agrarische grond (verder: de percelen), te weten:
- [naam perceel 1] , [adres 2] , [plaats] ;
- [naam perceel 2] , [adres 3] , [plaats] ;
- [naam perceel 3] , [adres 4] . [plaats] ;
- [naam perceel 4] , [adres 4] , [plaats] ;
- [naam perceel 5] , [adres 4] , [plaats] ;
- [naam perceel 6] , [adres 5] , [plaats] ;
- [naam perceel 7] , [adres 5] , [plaats] .
in elk geval enig goed/geld
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) daartoe met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
- zich voorgedaan als [naam commanditaire vennootschap] .;
- de verkoper(s) niet geïnformeerd over de waardebepalingen dd 22 oktober 2015 en 8
december 2015 opgemaakt door taxateur [persoon B] van [naam makelaarsbedrijf] . te
Winterswijk, welke tezamen een bedrag van E. 629.500., bedragen en/of
- aan verkoper(s) een taxatierapport/waardebepaling overgelegd dd 21 december 2015 opgemaakt door [persoon A] van [naam makelaar/taxatiebureau] . te Dordrecht, welke taxatie/waardebepaling een te laag bedrag van E.136.000,- bedroeg en;
- welk taxatierapport/waardebepaling valse/vervalste/onjuiste gegevens bevatte, bestaande die valshe(i)d(en)/onjuisthe(i)d(en) daaruit dat in die taxatie/waardebepaling was vermeld dat een of meer van de/het getaxeerde percelen verpacht was/waren
- tegen verkoper(s) gezegd dat er op de percelen (oneindige) pachten rustten die afgekocht moesten worden en dat dit minimaal 10.000 euro per perceel zou kosten;
- middels een onderhandse akte dd 8 februari 2016 een commanditaire vennootschap opgericht, te weten [naam commanditaire vennootschap] ., waarvan hij, verdachte, en/of die [naam medeverdachte 1] en/of die [naam medeverdachte 2] (met ieder zijn eigen holding) deel uit maakte(n), en/of
- als makelaar van verkoper(s). [naam commanditaire vennootschap] voorgesteld als koper van de percelen zonder daarbij te vermelden dat hij, verdachte, en/of die [naam medeverdachte 1] en/of die [naam medeverdachte 2] , deel uitmaakte(n) van die commanditaire vennootschap,
waardoor [naam slachtoffer 2] en/of mevr. [naam slachtoffer 1] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(artikel 326 jo artikel 47 wetboek van strafrecht)
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
(op de dagvaarding genummerd als 3, maar het betreft feit 2)
hij, in de periode van 1 juli 2015 tot en met 6 april 2016 te Rotterdam en/of Zwijndrecht en/of te Hendrik Ido Ambacht en/of te Dordrecht en/of te Utrecht en/of te Winterswijk, en/of (elders) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten;
- een taxatierapport (althans gespecificeerde waarderingen van, c.q. schattingen van de verkoopopbrengst van de percelen) d.d. 21 december 2015 ten aanzien van zeven, althans een of meerdere, percelen agrarische grond in Winterswijk,
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware deze echt en onvervalst -,
bestaande dat gebruik maken daaruit dat hij, verdachte,
- dit taxatierapport (althans gespecificeerde waarderingen van, c.q. schattingen van de verkoopopbrengst van de percelen), heeft gestuurd naar de verkoper(s) ( [naam slachtoffer 2] en/of mevr. [naam slachtoffer 1] ) en/of
- namens de [naam commanditaire vennootschap] . een koopovereenkomst met de verkoper(s) ( [naam slachtoffer 2] en/of mevr [naam slachtoffer 1] ) is aangegaan met betrekking tot zeven, althans een of meerdere, percelen agrarische grond, voor een koopsom van 185.000,00 euro, waarbij dit taxatierapport (althans gespecificeerde waarderingen van, c.q. schattingen van de verkoopopbrengst van de percelen), met een getaxeerde marktwaarde van 136.000,00 euro het uitgangspunt vormde,
en bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat
- in dat taxatierapport (althans gespecificeerde waarderingen van, c.q. schattingen van de verkoopopbrengst van de percelen) d.d. 21 december 2015 in strijd met de waarheid vermeld stond dat de te taxeren percelen was/waren verpacht en/of de waarde van de getaxeerde percelen gesteld was/waren op een bedrag van (afgerond) 136.000,00 euro
zulks terwijl verdachte wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
(artikel 225, lid 2 jo 47 wetboek van strafrecht)
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht