4.1.1.Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag:
De aangeefster [naam slachtoffer 1] (hierna te noemen: de aangeefster) heeft samen met de heer [naam slachtoffer 2] (hierna te noemen: [naam slachtoffer 2] ) in 2014 via internet contact gezocht met [naam verdachte makelaarsbedrijf] (hierna te noemen: de BV) voor de verkoop van acht garageboxen van [naam slachtoffer 2] in Nieuwegein. In dat jaar is nog geen koopovereenkomst tot stand gekomen.
De aangeefster is per 19 mei 2015 benoemd tot bewindvoerder van [naam slachtoffer 2] . Zij heeft vervolgens opnieuw contact gezocht met de BV voor de verkoop van de garageboxen.
De BV is opgericht op 25 maart 2014. Als bezoekadres staat in het handelsregister vermeld [adres 1] , [postcode] Zwijndrecht. Als enig aandeelhouder en bestuurder staat vermeld [naam verdachte holding 1] .
De verdachte [naam verdachte] (hierna te noemen: [naam verdachte] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam verdachte holding 1] . en daarmee (indirect) ook van de BV.
De BV was aangesloten bij de (branche)organisaties VBO en VastgoedCert. [naam verdachte] is zelf geen gecertificeerd makelaar.
De verdachte [naam medeverdachte 1] (hierna te noemen: [naam medeverdachte 1] ) was sinds 16 maart 2015, en dus ten tijde van de tenlastegelegde periode, een gecertificeerd VBO makelaar en trad op als procuratiehouder bij de BV.
[naam medeverdachte 1] was in deze periode enig aandeelhouder en bestuurder van [naam verdachte holding 2] .
[naam slachtoffer 2] heeft met bemiddeling van de BV in 2015 de garageboxen verkocht en vervolgens geleverd aan [naam verdachte holding 2] en [naam verdachte holding 1] .
Zowel ten aanzien van de verkoop van de garageboxen als ten aanzien van de grondpercelen heeft [persoon A] van [naam makelaar/taxatiebureau] . te Dordrecht een taxatierapport uitgebracht dat leidend is geweest voor de vaststelling van de verkoopbedragen door de aangeefster.
[persoon A] was destijds Vastgoedcert gecertificeerd taxateur voor de kamer Wonen en de kamer Bedrijfsmatig Vastgoed. Hij was niet gecertificeerd voor de kamer Landelijk Vastgoed.
De verkoopsom van de acht garageboxen door de aangeefster was € 88.000,-. In januari en februari 2016 zijn de boxen doorverkocht voor elk ruim € 20.000,-.
[persoon A] heeft op 21 december 2015 de zeven percelen in Winterswijk getaxeerd tegen een totale marktwaarde van € 136.000,-.
Door de aangeefster, als bewindvoerder van [naam slachtoffer 2] , werden met bemiddeling van de BV deze zeven percelen, te weten:
- [naam perceel 1] , [adres 2] , [plaats] ;
- [naam perceel 2] , [adres 3] , [plaats] ;
- [naam perceel 3] , [adres 4] . [plaats] ;
- [naam perceel 4] , [adres 4] , [plaats] ;
- [naam perceel 5] , [adres 4] , [plaats] ;
- [naam perceel 6] , [adres 5] , [plaats] ;
- [naam perceel 7] , [adres 5] , [plaats] ,in één koop-verkoop verkocht aan de commanditaire vennootschap [naam commanditaire vennootschap] (hierna te noemen: de CV). Hiervoor is een koopovereenkomst opgesteld en deze is getekend door koper en verkoper op respectievelijk 17 en 20 februari 2016. Op 29 maart 2016 vond de levering hiervan plaats onder de akte van levering [kenmerk akte van levering] .
Zowel in de koopovereenkomst als in de akte van levering is een koopsom van € 185.000,- vermeld, waarbij in de akte van levering is vermeld dat deze koopprijs is voldaan op de rekening van de notaris.
14. De CV is opgericht op 8 februari 2016. De beherende vennoot is [naam vennoot] De heer [naam medeverdachte 2] is enig bestuurder van [naam vennoot]
14. Ten behoeve van de oprichting van de CV is een onderhandse akte opgesteld. Deze onderhandse akte is verdeeld in hoofdstukken en subhoofdstukken (artikelen). Bij hoofdstuk De Partijen staan als partijen vermeld:
[naam vennoot] vertegenwoordigd door [naam medeverdachte 2] , beherend vennoot sub 1;
[naam verdachte holding 2] . vertegenwoordigd door [naam medeverdachte 1] , commanditaire vennoot 2;
[naam verdachte holding 1] . vertegenwoordigd door [naam verdachte] , commanditaire vennoot 3.
Verder staat vermeld dat zij met elkaar met ingang van 8 februari 2016 een commanditaire vennootschap zijn aangegaan, welke de naam [naam commanditaire vennootschap] . draagt.
Bij (sub) hoofdstuk Doel staat vermeld:
De vennootschap heeft louter ten doel het aan- en verkopen van de percelen landbouwgrond, cultuurgrond, akkerbouw, natuur en bos. Dit betreffen de percelen grond te Winterswijk [perceelnummer 5] , [perceelnummer 4] , [perceelnummer 6] , [perceelnummer 7] , [perceelnummer 2] , [perceelnummer 1] en [perceelnummer 3] .
Bij (sub) hoofdstuk Inbreng staat vermeld wat de inbreng zal zijn van iedere vennoot afzonderlijk. De beherend vennoot ( [naam vennoot] .) zal zijn arbeid inbrengen en activa van € 250,-. Commanditaire vennoot 2 ( [naam verdachte holding 2] .) brengt activa in van € 187.000,- en commanditaire vennoot 3 ( [naam verdachte holding 1] .) brengt activa in van € 250,-.
16. In oktober 2015 heeft de BV het makelaarsbedrijf [naam makelaarsbedrijf] . te Winterswijk in de persoon van de daartoe gecertificeerde makelaar [persoon B] opdracht gegeven tot verkoop van de percelen van [naam slachtoffer 2] .
16. [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] hebben rond 21 oktober 2015 met [persoon B] de percelen in Winterswijk bezocht en deze bekeken.
16. [naam makelaarsbedrijf] . heeft de agrarische gronden gewaardeerd op een totaalbedrag van € 629.500,-. Dit blijkt uit e-mailberichten van [persoon B] aan [naam verdachte makelaarsbedrijf] van 22 oktober en 8 december 2015.
16. Op 30 december 2015 tekent de aangeefster een volmacht tot verkoop van deze percelen door de BV.
16. Door de BV is opdracht gegeven aan [naam makelaarsbedrijf] . inzake de (door)verkoop van de agrarische percelen, waarna [naam makelaarsbedrijf] . een verkoop bij inschrijving is gestart.
16. Op 6 april 2016 heeft [naam makelaarsbedrijf] . bij mailbericht aan de BV een overzicht van de resultaten van de openbare inschrijving gezonden, waarbij een verkoopopbrengst is geschat op een bedrag van € 806.654,-.
16. Op 8 april 2016 heeft de behandelend notaris aan de aangeefster en de CV bericht dat hij heeft kennisgenomen van de openbaar gemaakte koopsom die is gerealiseerd in het kader van de openbare inschrijving van de agrarische percelen en heeft hij geconstateerd dat het verschil dermate groot is ten opzichte van de koopsom die door de CV is betaald dat hij als notaris genoodzaakt is de aangeefster/bewindvoerder daarover te informeren. Voorts geeft de notaris aan dat hij het verzoek tot overdracht van de agrarische percelen niet kan honoreren onder deze omstandigheden.
16. Op 8 april 2016 heeft de aangeefster kennis gekregen van de waardebepaling door [naam makelaarsbedrijf] ., alsmede van de betrokkenheid van [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] bij de transacties van de agrarische percelen.
16. De kantonrechter heeft op 8 april 2016 een gerechtelijke actie terzake geaccordeerd.
16. Zowel [naam medeverdachte 1] als [persoon A] zijn op klachte van de aangeefster door het daartoe aangewezen Tuchtcollege Makelaardij Nederland c.q. Raad van Toezicht van de NVM vanwege hun handelen inzake de verkoop van de garageboxen en van de percelen grond als makelaar geroyeerd.
16. Ten aanzien van [naam medeverdachte 1] baseerde het Tuchtcollege deze beslissing op de volgende conclusies:
- Opzettelijk de kernverplichtingen van een goed en eerlijk makelaar verzaakt;
- Opzettelijk regels en voorschriften niet nagekomen;
- Opzettelijk samen met anderen constructies opgezet om (te proberen) zichzelf en anderen te verrijken en daarbij de belanghebbenden bij de onroerende zaken benadeeld (financieel en emotioneel).
27. Ten aanzien van [persoon A] heeft de Raad van Toezicht vastgesteld dat hij schromelijk tekort is geschoten in de op hem rustende verplichtingen. Een NVM-lid – aldus de Raad – dient een te taxeren object zelf te bezichtigen en te inspecteren. Het is hem niet toegestaan op basis van gegevens van anderen een taxatierapport op zijn naam te laten uitgaan. [persoon A] handelde met betrekking tot beide percelen in strijd met deze regel. Hij heeft niet – zoals uit het rapport blijkt – alle acht garageboxen geïnspecteerd en heeft de percelen zelfs in het geheel niet gezien. Tevens heeft hij de conclusie moeten trekken dat zijn inzicht in de lokale markt, zijn plaatselijke en specialistische kennis onvoldoende was om op verantwoorde wijze de agrarische percelen te taxeren. Hij is tot ondertekening van het taxatierapport van de percelen overgegaan, terwijl hij een onjuiste format had gebruikt, nu hem alleen gevraagd zou zijn om een globale waardebepaling af te geven.
4.1.3.Beoordeling
In het aan de rechtbank overgelegde strafdossier zijn politie processen-verbaal opgenomen die zien op de verkoop door [naam slachtoffer 2] van zowel garageboxen als ook van percelen grond. In beide gevallen is de BV namens [naam slachtoffer 2] en daarmee de aangeefster, in haar positie als bewindvoerder, als makelaar opgetreden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de dossiers met betrekking tot de verkoop van de garageboxen vanwege de verwevenheid van alle betrokkenen rond beide verkopen. Hiervoor zijn ten aanzien van deze transactie de relevante feiten en omstandigheden vermeld. De rechtbank heeft daarmee vastgesteld dat de aangeefster, beide verdachten ( [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] ) en [persoon A] al met elkaar te maken hadden rond de verkoop van de garageboxen op het moment dat de aangeefster de BV opdracht gaf de percelen grond te verkopen. De aangeefster heeft verklaard dat [naam verdachte] haar had gevraagd of er naast de garageboxen meer verkocht zou moeten worden en dat hij ten aanzien van de percelen op dat moment zelf al initiatief had genomen.
Het verwijt van oplichting behelst in deze zaak dat de verdachten ter wederrechtelijke bevoordeling van zichzelf de aangeefster met de in de ten laste gelegde oplichtingsmiddelen hebben misleid om aan hen tegen het geldbedrag van € 185.000,- de percelen grond af te geven. Voor de beoordeling van de vraag of van oplichting sprake is, zoals door de officier van justitie is betoogd, of van een kwestie van een vraag en aanbod conform de marktwerking, zoals de verdediging heeft aangevoerd, stelt de rechtbank de volgende toetsingsnormen voorop.
Er is – toegespitst op de onderhavige zaak – sprake van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) indien misbruik wordt gemaakt van een in het maatschappelijke verkeer geldend patroon. Van belang is daarbij het verwachtingspatroon dat wordt gevormd door de algemeen aanvaarde gebruiken in de desbetreffende branche of sector. Is er op een bedrieglijke wijze gebruik gemaakt van dit verwachtingspatroon, dan is er sprake van het aannemen van een valse hoedanigheid. Is het in een bepaalde branche of sector bijvoorbeeld gebruikelijk dat men zich wapent tegen bedrog, bijvoorbeeld door het vragen van legitimatie, dan zal men de tegenpartij niet op zijn blauwe ogen mogen geloven en is er minder snel sprake van het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 Sr. Is het daarentegen in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk dat men op basis van goed vertrouwen handelt, dan levert het op bedrieglijke wijze handelen in strijd met dat verwachtingspatroon wel het aannemen van een valse hoedanigheid op, aangezien in het rechtsverkeer dan de juistheid van die pretentie tot uitgangspunt pleegt te worden aangenomen. Voor de beoordeling van de onderhavige tenlastelegging neemt de rechtbank dit laatste als uitgangspunt.
Deze zaak speelt zich af in makelaardijbranche. In deze branche is essentieel het vertrouwen dat de tot verkoop opdracht gevende partij dient te kunnen stellen in de makelaar, die vanuit dit vertrouwen de opdrachtgever adviseert ten aanzien van de ophanden zijnde verkoop van – in dit geval – onroerend goed. [naam medeverdachte 1] was aangesloten bij de Vereniging VBO Makelaar, die een Beroeps- en gedragscode heeft. Hierin zijn in de makelaarsbranche geldende maatschappelijke normen opgenomen en het handelen van een makelaar(sdienst) kan hieraan worden getoetst. Artikel 7 van de Beroeps- en gedragscode schrijft voor dat het VBO-lid de belangen van zijn opdrachtgever dient te beschermen en te bevorderen en uitsluitend deze belangen dient te vertegenwoordigen. Onder belang is in het bijzonder het financieel belang te verstaan. Artikel 18 van de Beroeps- en gedragscode draait om transparantie. Betrokken partijen, waaronder verkoper, moeten over die informatie beschikken die hen een compleet en juist beeld geeft, nodig om een onderhandelingstraject in te gaan met de andere partij. Artikel 20 van de Beroeps-en gedragscode verbiedt om activiteiten te ontplooien of op enigerlei wijze betrokken te zijn bij handelingen waarbij de onafhankelijkheid van het VBO-lid in geding komt.
Al in de periode van de verkoop (juli 2015) en de levering (december 2015) van de voormelde garageboxen van [naam slachtoffer 2] aan de Holding van [naam medeverdachte 1] en de Holding van [naam verdachte] hebben [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] (vanaf oktober 2015) voorbereidingen getroffen voor de verkoop en aankoop van de percelen grond van [naam slachtoffer 2] . Zij hebben bij de aangeefster geïnformeerd naar de wens tot verkoop. Zij hebben [persoon B] benaderd, hem bezocht, met hem de percelen in Winterswijk bekeken en hem opdracht gegeven voor de verkoop ervan, waaronder het opstellen van een waardebepaling van deze percelen. De door de daartoe gecertificeerde makelaar [persoon B] vastgestelde waardebepaling van € 629.500,- is de aangeefster door de BV noch door één van de verdachten gemeld. Daarentegen hebben de verdachten zich in februari 2016 verenigd in een nieuw opgerichte CV, met als enig doel de aan- en verkoop van de percelen van de aangeefster. De verdachten hebben een niet daartoe gecertificeerde makelaar [persoon A] bereid gevonden een taxatierapport te schrijven, dat uitsluitend is gebaseerd op gegevens die hem door één van de verdachten ter beschikking zijn gesteld en waarvan de waarde veel lager uitkwam dan de marktwaarde van dat moment. Hiermee bevatte dit ‘rapport’ onjuiste gegevens, die in strijd met de waarheid waren. Deugdelijk onderzoek naar waardebepalende factoren, zoals pacht, is noch door de BV noch door de verdachten gedaan, terwijl die wel als vaststaand en in waardedrukkende betekenis de aangeefster zijn gemeld. De BV in de persoon van [naam verdachte] heeft het rapport van [persoon A] ter kennis gebracht van de aangeefster, die vervolgens heeft besloten op basis hiervan tot verkoop over te gaan aan de CV.
De verdachten handelden vanuit de BV als zijnde verkoopmakelaar, terwijl zij feitelijk de uiteindelijke kopers van de percelen waren. [naam verdachte] , met wie de aangeefster contact had, heeft zich tegenover de aangeefster gepresenteerd als zijnde de makelaar, terwijl hij dat niet was. [naam medeverdachte 1] heeft zich indirect ook als zodanig gepresenteerd. Hij was wel makelaar en heeft zijn makelaarspapieren ingebracht in de BV. Op verschillende websites inzake te verhandelen onroerende zaken stond hij ook vermeld als ‘contactpersoon’ dan wel ‘specialist’ van de BV. Bovendien is hij ook betrokken geweest bij de werkzaamheden zelf. Hij is samen met [naam verdachte] naar Winterwijk gegaan om met [persoon B] op diens kantoor de gang van zaken met betrekking tot de verkoop van de percelen door te spreken en de percelen te bekijken. Het oogmerk van [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] was echter het zelf aankopen van de percelen en dat hebben zij ook gedaan.
Zij hebben zich daarbij als stille vennoten verscholen achter de CV. In juridische zin was de CV de koper van de percelen, maar feitelijk waren de verdachten de belanghebbenden. [naam medeverdachte 1] heeft via zijn BV ( [naam verdachte holding 2] .) de aankoopprijs van € 185.000,- ingebracht en beiden zouden delen in de winst bij de doorverkoop van de percelen. Dat zij deel uitmaakten van de CV hebben zij niet aan de aangeefster kenbaar gemaakt, met het kennelijke doel om dit voor haar verborgen te houden.
Zij hebben daarbij gehandeld in strijd met de Beroeps- en gedragscode. De rechtbank neemt hierbij voormelde uitspraak van de Raad van Toezicht als uitgangspunt.
Ten aanzien van het taxatierapport van [persoon A] stelt de rechtbank vast dat het deskundigheidsorgaan binnen de branche van de makelaardij, namelijk het Tuchtcollege, in diens uitspraak heeft vastgesteld dat [persoon A] schromelijk is tekortgeschoten door – anders dan vermeld in het rapport – zonder enig eigen onderzoek en kennis ter plaatse het rapport op te stellen. Dit rapport bevat naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen juiste waardebepaling. Onder meer zijn percelen getaxeerd in verpachte toestand, terwijl dat op het moment van het opmaken van het rapport geen enkele basis vond in objectieve gegevens en in overwegende mate niet juist is gebleken. Het rapport bevat daarmee onjuiste gegevens die in strijd zijn met de waarheid. Het gebruik ervan is valsheid in geschrifte, als bedoeld in artikel 225 lid 2 Sr.
[naam verdachte] heeft, terwijl hij wist van de door [persoon B] gemelde waardebepaling ten aanzien van de percelen, het rapport van [persoon A] doorgestuurd naar de aangeefster. Op basis hiervan heeft zij besloten de percelen grond aan de CV te verkopen. De aangeefster heeft verklaard dat zij door [naam verdachte] nooit is geïnformeerd over de waardebepaling van [persoon B] noch over (de persoon van) de commanditaire vennoten van de CV noch over de wijze waarop [persoon A] diens ‘rapport’ heeft opgesteld. [naam verdachte] heeft ter zitting verklaard de waardebepaling van [persoon B] mondeling en schriftelijk aan de aangeefster te hebben doorgegeven. [naam verdachte] heeft dit evenwel niet onderbouwd. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de aangifte en de afgelegde verklaringen van de aangeefster, omdat deze verklaringen op zeer veel punten steun vinden in het strafdossier.
De rechtbank stelt vast dat de verdachten, door zich in het kader van de aankoop van de percelen via de BV voor te doen als bonafide makelaar terwijl zij dat niet waren, een valse hoedanigheid hebben aangenomen. In combinatie met hun verdere, hiervoor beschreven, handelingen – waarbij het geheel is aan te merken als een samenweefsel van verdichtsels – is de aangeefster bewogen tot genoemde verkoop.
Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Hierbij wordt ook de fase van voorbereiding betrokken. Ook kan bij lijfelijke afwezigheid van een medepleger sprake zijn van een gezamenlijke uitvoering en daarmee van nauwe samenwerking.
De rechtbank stelt tegen deze achtergrond vast dat beide verdachten, terwijl zij al samen ervaring hadden opgedaan door de verkoop door de aangeefster aan hen van de garageboxen, vervolgens hebben besloten ook de percelen grond eerst zelf aan te kopen, zich daartoe hebben verenigd in een CV, [persoon A] een vals rapport hebben doen opstellen en hiermee de aangeefster hebben bewogen de percelen voor een veel te laag bedrag aan hen te verkopen en af te geven, om deze vervolgens voor de marktwaarde door te verkopen. De rechtbank stelt hiermee vast dat van medeplegen sprake is.
Beide verdachten, [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] , hebben met gebruikmaking van een vals taxatierapport aangeefster bewogen tot afgifte van de gronden tegen een prijs die ver lag beneden de marktwaarde van dat moment. Daarbij hebben zij door het aannemen van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels de aangeefster voorgespiegeld dat de grond veel minder waard zou zijn dan in werkelijkheid het geval was. Evenals bij de garageboxen, waar beide verdachten ook bij de aankoop waren betrokken, hebben zij de percelen grond direct doorverkocht en een buitenproportionele winst gemaakt. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat er sprake is van planmatig handelen. Beide feiten, zoals aan verdachten ten laste gelegd, dienen bewezen te worden verklaard.