ECLI:NL:RBROT:2021:1029

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
C/10/611664 / FA RK 21-416
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling op verzoek van het CIZ

Op 21 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een mondelinge beslissing genomen over de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënte, geboren op [geboortedatum cliënte], op verzoek van het CIZ. De rechtbank heeft de machtiging verleend op basis van artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De procedure begon met een verzoekschrift van het CIZ, dat op 18 januari 2021 werd ingediend, vergezeld van relevante bijlagen, waaronder een beschikking van de burgemeester en een medische verklaring van een psychiater. Tijdens de mondelinge behandeling zijn cliënte, haar advocaat mr. R.F. Nelisse, en een specialist ouderengeneeskunde gehoord via een beeld- en geluidverbinding, conform de Tijdelijke wet COVID-19.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor cliënte, veroorzaakt door haar psychogeriatrische aandoening en verstandelijke beperking. Cliënte vertoont geen ziektebesef en is volledig afhankelijk van zorg, maar is zich niet bewust van haar situatie. De rechtbank concludeert dat voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen, aangezien cliënte 24-uurs ondersteuning nodig heeft die niet door thuiszorg kan worden geboden. Ondanks haar verzet om naar huis te willen, is de rechtbank van oordeel dat de criteria voor voortzetting van de inbewaringstelling zijn voldaan. De machtiging is verleend voor een periode van zes weken, tot en met 4 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/611664 / FA RK 21-416
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 21 januari 2021 betreffende een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënte],
geboren op [geboortedatum cliënte],
hierna: cliënte,
wonende aan de [adres cliënte],
thans verblijvende in Leliestad Zorggroep, verpleeghuis Siloam te Rotterdam,
advocaat mr. R.F. Nelisse te Schiedam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen op 18 januari 2021.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de beschikking van de burgemeester van 15 januari 2021;
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam 1], psychiater, van 15 januari 2021;
  • het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) via beeld- en geluidverbinding gehoord:
  • cliënte;
  • haar hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam 2], specialist ouderengeneeskunde, verbonden aan verpleeghuis Siloam, aanwezig bij cliënte.
1.3.
Het verzoek is tegelijk behandeld met het verzoek van het CIZ tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf, bekend onder zaak- en rekestnummer: C/10/611693 / FA RK 21-430.

2..Beoordeling

2.1.
Op 15 januari 2021 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam ten behoeve van cliënt een last tot inbewaringstelling genomen. Op 18 januari 2021 heeft het CIZ verzocht met betrekking tot cliënt een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling te verlenen.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er
sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel waardoor een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Het ernstig vermoeden bestaat dat dit ernstig nadeel wordt veroorzaakt door het gedrag van cliënt als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening, te weten een verstandelijke beperking.
2.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van cliënt sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel en ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang. Cliënte functioneert op verstandelijk gezien een zeer laag niveau, heeft geen ziektebesef en vertoont forse oordeel- en kritiekstoornissen. Cliënte is volledig afhankelijk voor wat betreft haar persoonlijke verzorging. Zij spreekt dit tegen en is ervan overtuigd dat zij de meeste dingen thuis ook nog zelf kan doen. Zij meent daarbij geen hulp nodig te hebben. Dat zij al een tijdlang niet meer zelfstandig kan lopen en valgevaarlijk is, waardoor zij bijvoorbeeld niet meer zelfstandig naar het toilet kan gaan en zich daardoor bevuilt, realiseert zij zich niet. De specialist ouderengeneeskunde zou het haar toewensen dat zij nog zelfstandig thuis kan wonen, maar gelet op de intensieve en voortdurende zorgbehoefte is dat niet meer mogelijk.
2.4.
Om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden is
voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk. Dit middel is ook geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden en er zijn geen minder ingrijpende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Cliënte heeft 24-uurs ondersteuning nodig, hetgeen door thuiszorg niet afdoende kan worden bereikt, temeer omdat cliënte thuiszorg niet afdoende accepteert en het steunsysteem overbelast is.
2.5.
Cliënte geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij naar huis wil om er voor haar poes te willen zijn. Zij heeft er erg veel verdriet van dat dat nu niet kan. Haar poes wil bij haar zijn. Ook weet zij dat zij thuishulp nodig heeft en die belt zij als dat het geval is. Dat er verzet is blijkt niet alleen uit de voortdurend geuite vraag van cliënte om naar huis te mogen maar ook uit cliënte fysiek verzet doordat ze wegloopt uit de accommodatie ondanks het feit dat ze nauwelijks kan lopen. Cliënte verzet zich daarom tegen een voortzetting van haar verblijf in de accommodatie.
2.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een voortzetting van de inbewaringstelling. De machtiging zal worden verleend voor de verzochte duur van zes weken.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van [naam cliënte] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 4 maart 2021.
Deze beschikking is op 21 januari 2021 mondeling gegeven door mr. M.L. Sandberg-Crommelin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Smolders, griffier en op 27 januari 2021 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.