Op 21 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een mondelinge beslissing genomen over de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënte, geboren op [geboortedatum cliënte], op verzoek van het CIZ. De rechtbank heeft de machtiging verleend op basis van artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De procedure begon met een verzoekschrift van het CIZ, dat op 18 januari 2021 werd ingediend, vergezeld van relevante bijlagen, waaronder een beschikking van de burgemeester en een medische verklaring van een psychiater. Tijdens de mondelinge behandeling zijn cliënte, haar advocaat mr. R.F. Nelisse, en een specialist ouderengeneeskunde gehoord via een beeld- en geluidverbinding, conform de Tijdelijke wet COVID-19.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor cliënte, veroorzaakt door haar psychogeriatrische aandoening en verstandelijke beperking. Cliënte vertoont geen ziektebesef en is volledig afhankelijk van zorg, maar is zich niet bewust van haar situatie. De rechtbank concludeert dat voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen, aangezien cliënte 24-uurs ondersteuning nodig heeft die niet door thuiszorg kan worden geboden. Ondanks haar verzet om naar huis te willen, is de rechtbank van oordeel dat de criteria voor voortzetting van de inbewaringstelling zijn voldaan. De machtiging is verleend voor een periode van zes weken, tot en met 4 maart 2021.