ECLI:NL:RBROT:2021:10251

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
FT EA 21/1036 / FT EA 21/1037
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met betrekking tot een schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling, ingediend door verzoekster. Verzoekster heeft op 11 augustus 2021 een verzoek ingediend om een drietal schuldeisers te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De schuldregeling houdt in dat verzoekster 3,98% aan de preferente schuldeisers en 1,99% aan de concurrente schuldeisers zal betalen, tegen finale kwijting. Tijdens de zitting op 6 oktober 2021 hebben de meeste schuldeisers ingestemd met de regeling, maar de Rechtbank en Direct Pay hebben geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van deze twee schuldeisers een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van verzoekster, die in totaal € 85.343,66 aan schulden heeft.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 11 augustus 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers, te weten:
  • [naam schuldeiser 1] , vertegenwoordigd door Van Es Gerechtsdeurwaarders (hierna: de Rechtbank);
  • [naam schuldeiser 2] , vertegenwoordigd door GGV Mastering Credit (hierna: Capabel);
  • [naam schuldeiser 3] , vertegenwoordigd door LAVG Gerechtsdeurwaarders (hierna: Direct Pay);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Capabel heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 30 september 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 6 oktober 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw R. Hengst, werkzaam bij Bilancio Budget B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De overige weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift tweeëntwintig schuldeisers, waarvan één preferente en eenentwintig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 85.343,66 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 25 maart 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,98% aan de preferente schuldeisers en 1,99% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Ziektewetuitkering en volgt een re-integratietraject zodat zij bij haar huidige werkgever kan blijven werken in de toekomst.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Twintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De Rechtbank en Direct Pay stemmen hier niet mee in. De Rechtbank heeft een vordering van € 178,09 op verzoekster, welke 0,2% van de totale schuldenlast beloopt. Direct Pay heeft een vordering van € 800,= op verzoekster, welke 0,9% van de totale schuldenlast beloopt.
Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij per eind augustus voor 28% arbeidsongeschikt is verklaard. Haar huidige werkgever stelt haar in staat om, middels het UWV, een re-integratietraject te volgen en een competentie test uit te voeren om te kijken welke functies (binnen de organisatie) voor haar tot de mogelijkheden behoren. Zij heeft voorts aangegeven tien jaar in de zorg te hebben gewerkt.
Desgevraagd heeft verzoekster ter zitting verklaard niet te weten of zij gedupeerde is in de kinderopvangtoeslagaffaire bij de Belastingdienst maar dat zij wel gebruik heeft gemaakt van kinderopvang.

3..Het verweer

Zowel de Rechtbank als Direct Pay hebben niet (inhoudelijk) gereageerd op het aanbod van verzoekster.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben de Rechtbank en Direct Pay geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting kenbaar te maken danwel toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de Rechtbank en Direct Pay bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de Rechtbank en Direct Pay in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de Rechtbank en Direct Pay een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van 1,1%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twintig van de tweeëntwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster op dit moment een Ziektewetuitkering ontvangt. Ondanks dat zij haar huidige functie in de zorg niet meer kan uitvoeren, door haar gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van 28%, stelt haar huidige werkgever haar, middels het UWV, in staat om deel te nemen aan een re-integratietraject en competentietest teneinde een geschikte functie te vinden zodat zij (parttime) werkzaam kan blijven bij haar huidige werkgever.
Voorts is ter zitting gesproken over de vraag of verzoekster is aan te merken als gedupeerde in de kinderopvangtoeslagaffaire. Op de schuldenlijst staan namelijk een drietal kinderopvangtoeslagschulden van totaal € 32.879,= (periode 2017-2019), waardoor dit vooralsnog niet uit te sluiten is. Indien verzoekster, nadat zij door de beschermingsbewindvoerder is aangemeld, als gedupeerde in de Kinderopvangtoeslagenaffaire wordt aangemerkt door de Belastingdienst, dient compensatie aan de schuldeisers plaats te vinden overeenkomstig het Besluit compensatie schuldentrajecten [1] . De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat nog geen onderzoek is gedaan naar de vraag of verzoekster slachtoffer is en verzoekster is dan ook niet aangemeld. Ter zitting is besproken dat zowel de beschermingsbewindvoerder als schuldhulpverlening aandacht zullen hebben voor deze kwestie en – indien er aanwijzingen komen dat verzoekster mogelijk recht heeft op compensatie – schuldhulpverlening zich zal inspannen om de juiste stappen te zetten, zodat de schuldeisers ook de compensatie zullen ontvangen die hen toekomt.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster heeft een beschermingsbewindvoerder. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de Rechtbank en Direct Pay, die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om de Rechtbank en Direct Pay te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De Rechtbank en Direct Pay zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de Rechtbank en Direct Pay om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de Rechtbank en Direct Pay in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2021. [2]
de griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Staatscourant,
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.