ECLI:NL:RBROT:2021:10249

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
FT EA 21/1088 / FT EA 21/1089
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoekster op 27 augustus 2021 een verzoek ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen met haar schuldeiser, die weigerde in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De rechtbank Rotterdam heeft op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in deze kwestie. Verzoekster had een schuldregeling aangeboden aan haar twaalf concurrente schuldeisers, waarbij zij 7,07% van haar totale schuldenlast van € 24.771,17 wilde afdragen. De meerderheid van de schuldeisers stemde in met deze regeling, maar één schuldeiser weigerde, wat leidde tot het verzoek om een dwangakkoord. Tijdens de zitting op 6 oktober 2021 was de schuldeiser die weigerde niet aanwezig, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van deze schuldeiser slechts 9,9% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt en dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd en getoetst was door een onafhankelijke partij, de Kredietbank Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser. De rechtbank heeft het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de kosten van de procedure op nihil vastgesteld, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank heeft ook het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 27 augustus 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om [naam schuldeiser], die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 6 oktober 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer E. Fransen en mevrouw M. Schefferlie, werkzaam bij Kredietbank Rottedam (hierna: schuldhulpverlening).
[naam schuldeiser] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift twaalf concurrente schuldeisers (met dertien vorderingen). Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 24.771,17 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 4 mei 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,07% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Ziektewetuitkering.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Elf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 2.442,37 op verzoekster, welke 9,9% van de totale schuldenlast beloopt.
Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd verklaard dat de kinderopvangtoeslagschuld (terugvordering) uit 2020 van € 8.494,= is ontstaan omdat zij de kinderopvangtoeslag heeft gebruikt voor het betalen van vaste lasten (niet voor kosten kinderopvang), toen zij geen werk had.
Voorts heeft verzoekster ter zitting verklaard dat zij 33 uur per week werkte voordat zij een Ziektewetuitkering ontving. Zodra verzoekster beter is gemeld bij het UWV (en geen Ziektewetuitkering meer ontvangt) zal zij weer fulltime gaan werken. Desgevraagd heeft verzoekster aangegeven dat het UWV bepaalt wanneer dit het geval is, maar dat zij zelf verwacht binnen zes maanden fulltime werkzaam te zijn. Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij de afgelopen drie maanden een re-integratietraject heeft gevolgd, voor twee dagen per week, dat op 7 oktober 2021 afloopt. Per diezelfde dag gaat echter een nieuwe arbeidsovereenkomst voor drie dagen per week gelden.
Ook heeft verzoekster ter zitting verklaard dat er geen auto op haar naam staat.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting bevestigd dat er een fulltime aanstelling in het vooruitzicht ligt voor verzoekster maar dat de beslissingsbevoegdheid uiteindelijk bij het UWV ligt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [naam schuldeiser] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. [naam schuldeiser] heeft immers zelf ook personeel in dienst dat betaald moet worden, aldus [naam schuldeiser].
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [naam schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt(en) ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [naam schuldeiser] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 9,9%. Alle overige elf schuldeisers zijn met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster voldoende zicht heeft op een fulltime baan, zodra het UWV heeft besloten dat zij weer (volledig) is hersteld. Dat betekent dat verzoekster vanaf dan zal voldoen aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Tot die tijd ontvangt zij een Ziektewetuitkering. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat verzoekster zich voldoende inspant ̶ en heeft ingespannen ̶ om haar herstel te bevorderen.
Gelet op de bevestigingen van verzoekster ten aanzien van de kinderopvangtoeslagschuld en nu er verder geen aanwijzingen zijn dat verzoekster gedupeerde is van de kinderopvangtoeslagaffaire (mede gelet op de (minimale) omvang van kinderopvangtoeslagschuld), ziet de rechtbank hierin ook geen aanleiding om schuldhulpverlening te laten onderzoeken of verzoekster aangemerkt kan worden als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire bij de Belastingdienst.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2021. [1]
de griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.