ECLI:NL:RBROT:2021:10247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
9211871
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van voorschot huurzaal door coronamaatregelen

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J.C.R. Romet, van de besloten vennootschap Feest- en Partycentrum Spijkenisse B.V. de terugbetaling van een voorschot van € 3.000,00 dat hij heeft betaald voor de huur van een zaal voor zijn bruiloft op 27 februari 2021. Door de coronamaatregelen kon de bruiloft niet doorgaan, en eiser stelt dat Spijkenisse tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door de zaal niet ter beschikking te stellen. Eiser heeft de overeenkomst op grond van artikel 6:265 BW buitengerechtelijk ontbonden en vordert nu de terugbetaling van het voorschot, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Spijkenisse de zaal niet op de afgesproken datum kon leveren, en dat eiser recht heeft op terugbetaling van het voorschot op basis van artikel 9 van de overeenkomst. Spijkenisse heeft aangevoerd dat de aanbetaling niet teruggegeven hoeft te worden bij annulering, maar de kantonrechter oordeelt dat dit niet van toepassing is, aangezien het Spijkenisse was die de zaal niet beschikbaar kon stellen. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt Spijkenisse tot terugbetaling van het voorschot, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten. Tevens wordt Spijkenisse veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9211871 \ CV EXPL 21-16895
uitspraak: 15 oktober 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. G.J.C.R. Romet te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Feest- en Partycentrum Spijkenisse B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
gedaagde,
vertegenwoordigd door A. Matin en M. Atmaca.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “[eiser]” en “Spijkenisse”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 28 april 2021, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van Spijkenisse op de rolzitting van 24 juni 2021;
  • het aanvullende schriftelijke verweer van Spijkenisse;
  • het tussenvonnis van 9 augustus 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2021. [eiser] is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. G.J.C.R. Romet. Namens Spijkenisse zijn verschenen [naam 1] (manager) en [naam 2] (statutair bestuurder). Van hetgeen ter zitting is besproken is aantekening gehouden door de griffier.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[eiser] heeft op 8 februari 2020 een (huur)overeenkomst gesloten met Spijkenisse, uit hoofde waarvan [eiser] een zaal bij Spijkenisse heeft gehuurd voor het houden van een bruiloftsfeest op 27 februari 2021.
2.2.
De (huur)overeenkomst luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
“(…)
5. Bij annulering wordt 25% van het totale bedrag in rekening gebracht door de verhuurder aan huurder.
(…)
9. Indien de verhuurder de zaal niet beschikking van de huurder kan stellen na het aangaan van de overeenkomst, dan zal de huurder hierover tijdig worden geïnformeerd en wordt het voorschot teruggegeven aan de huurder. De huurder kan de verhuurder niet aansprakelijk stellen voor andere gemaakte kosten.
(…)”
2.3.
De tussen partijen overeengekomen huurprijs bedroeg in totaal € 12.500,00, welk bedrag uiterlijk 30 dagen voor het feest diende te worden voldaan. Door [eiser] is, bij wijze van voorschot, een bedrag van € 3.000,00 aan Spijkenisse voldaan.
2.4.
Op 15 februari 2021 heeft Spijkenisse een aantal WhatsApp-berichten aan [eiser] gezonden met - voor zover thans van belang - de volgende inhoud:
“(…) Zoals jullie ook verwachtten kan de bruiloft op 27 februari niet doorgaan vanwege de corona maatregelen. We verwachten tegen eind maart weer versoepelingen voor horeca en bruiloften. Zouden jullie de datum willen verzetten?
(…)
Bij verlenging van de maatregelen kunnen wij kosteloos jullie bruiloft verzetten. Indien je geen bruiloft meer wilt houden en ook dus niet ergens anders een bruiloft gaat houden kan je je bruiloft annuleren waarbij wij geen boete zullen eisen.
De aanbetaling geven wij niet terug, maar we willen hierin wel jullie tegemoetkomen door de optie te geven om in 2021 of 2022 een klant naar ons te verwijzen. Als deze klant met ons een contract tekent dan geven wij jullie aanbetaling terug. En zo hopen we er samen uit te komen. (…)”
2.5.
[eiser] heeft op 23 februari 2021 een brief aan Spijkenisse gezonden, waarvan de inhoud - voor zover thans relevant - als volgt luidt:
“(…) Op maandag 15 februari 2021, heeft u mij laten weten dat u de gehuurde zaal voor 27 februari 2021, inclusief arrangement niet kon leveren. Hierdoor ontstaat er een tekortkoming in de nakoming van onze overeenkomst. Ik wil u erop attenderen dat deze overeenkomst door u is opgesteld en ondertekend door beide partijen.
Naar aanleiding van deze tekortkoming, heb ik op grond van onze overeenkomst recht op volledige teruggave van het voorschot. Dit is genoemd in bepaling 9 van de getekende overeenkomst.
Ik verzoek u om het voorschot van €3000,- die eerder betaald was, volledig over te maken op rekeningnummer [bankrekeningnummer] ten name van [eiser]. (…)”
2.6.
Per brief van 5 maart 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] aan Spijkenisse medegedeeld dat Spijkenisse niet aan haar verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan en dat om die reden namens [eiser] de overeenkomst wordt ontbonden. Voorts wordt Spijkenisse gesommeerd het betaalde bedrag van € 3.000,00 aan [eiser] terug te betalen.

3..De vordering

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Spijkenisse te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de datum van de dagvaarding ten bedrage van € 5,10, alsmede een bedrag van € 425,00 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van Spijkenisse in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten.
3.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Spijkenisse is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen uit de (huur)overeenkomst, doordat zij de gehuurde zaal op de afgesproken datum niet aan [eiser] ter beschikking kon stellen. [eiser] was om die reden bevoegd de overeenkomst op grond van artikel 6:265 BW te ontbinden. Door de ontbinding geldt een verplichting tot ongedaanmaking van de reeds verrichte prestaties. Dit heeft tot gevolg dat Spijkenisse het reeds door [eiser] betaalde voorschotbedrag van
€ 3.000,00 aan [eiser] dient te restitueren. [eiser] stelt zich voorts op het standpunt dat Spijkenisse ten laste van [eiser] is verrijkt, nu [eiser] een bedrag van € 3.000,00 heeft voldaan en Spijkenisse daar geen tegenprestatie voor heeft verricht. [eiser] maakt ten slotte aanspraak op de wettelijke rente tot aan de datum van de dagvaarding ten bedrage van € 5,10 alsmede een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 425,00.

4..Het verweer

4.1.
Spijkenisse heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Door onvoorziene omstandigheden heeft de bruiloft niet op de afgesproken datum kunnen plaatsvinden. Het, bij wijze van voorschot, aanbetaalde bedrag wordt niet teruggegeven bij annulering van de overeenkomst. De aanbetaling bestaat uit gemaakte kosten voor het aangaan van de overeenkomst en ziet op de volgende diensten en bedragen:
  • Afspraak Contract ondertekening, doornemen en onderhandeling: € 150,00 ex btw
  • Administratiekosten opmaak en verwerking contract: € 150,00 ex btw
  • Decoratiekosten voor betreffende datum: € 75,00 ex btw
  • Vaste lasten ten behoeve van afspraken met de klant: € 650,00 ex btw
  • Schoonmaakkosten voor de betreffende datum: € 75,00 ex btw
  • Vervolgafspraak voor de reserveringsdatum: € 150,00 ex btw
  • BTW kosten: € 475,00
  • Reserveringskosten van de datum: € 1.250,00 euro ex btw
4.2.
Ondanks dat in de overeenkomst staat dat de aanbetaling bij annulering niet wordt gerestitueerd, heeft Spijkenisse diverse opties aan [eiser] geboden om zijn aanbetaling niet te verliezen. Zo is voorgesteld de datum kosteloos te verzetten, de aanbetaling te gebruiken voor het houden van een etentje met circa 50 gasten, de aanbetaling terug te betalen indien [eiser] een nieuwe klant bij Spijkenisse aanbrengt of de aanbetaling als voucher ter beschikking te stellen aan een andere klant met een korting. [eiser] is echter met geen van de aangeboden opties akkoord gegaan.

5..De beoordeling

5.1.
Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of Spijkenisse gehouden is het door [eiser] bij wijze van voorschot betaalde bedrag van € 3.000,00 aan [eiser] terug te betalen.
5.2.
Spijkenisse heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de overeenkomst voortvloeit dat een aanbetaling bij annulering van de overeenkomst niet wordt gerestitueerd en heeft daarbij verwezen naar artikel 5 van de overeenkomst. Artikel 5 bepaalt dat bij annulering van de overeenkomst 25% van het totale bedrag in rekening wordt gebracht door de verhuurder aan huurder. Naar het oordeel van de kantonrechter ziet artikel 5 uitdrukkelijk op de situatie dat de overeenkomst wordt geannuleerd door de huurder. Onder die omstandigheden is het immers zeer goed voorstelbaar dat de verhuurder de aanbetaling niet terugbetaalt, nu de verhuurder in dat geval wel steeds de gehuurde zaal voor de huurder beschikbaar heeft gehouden en deze mogelijk niet meer (tijdig) opnieuw aan een derde kan verhuren. Van annulering door [eiser] is echter in dit geval geen sprake geweest. Het is juist Spijkenisse die aan [eiser] heeft medegedeeld de zaal op de afgesproken datum niet aan [eiser] ter beschikking te kunnen stellen. Nu het niet de huurder - [eiser] - is geweest die de overeenkomst heeft geannuleerd, is artikel 5 niet van toepassing op onderhavige situatie, zodat het beroep van Spijkenisse op dat artikel faalt.
5.3.
[eiser] heeft in zijn brief van 23 februari 2021 aan Spijkenisse een beroep gedaan op artikel 9 van de overeenkomst. Het laatstgenoemde artikel bepaalt dat, indien de verhuurder de zaal na het aangaan van de overeenkomst niet ter beschikking van de huurder kan stellen en de huurder daarover tijdig heeft geïnformeerd, het betaalde voorschot wordt teruggegeven aan de huurder. Nu het in dit geval de verhuurder - Spijkenisse - is geweest die aan [eiser] heeft medegedeeld dat het bruiloftsfeest op 27 februari 2021 niet kon doorgaan vanwege de coronamaatregelen en daarmee te kennen heeft gegeven dat de zaal op voornoemde datum niet aan [eiser] ter beschikking kon worden gesteld, heeft [eiser] in zijn brief van 23 februari 2021 naar het oordeel van de kantonrechter op terechte gronden een beroep gedaan op artikel 9 van de overeenkomst. Voor de stelling van Spijkenisse dat artikel 9 slechts betrekking heeft op situaties waarin sprake is van dubbele boekingen op dezelfde datum of een renovatie van de zaal, is geen steun te vinden in het betreffende artikel, nu daarin geen enkele beperking is gesteld aan de teruggave van het voorschot.
5.4.
Spijkenisse heeft gesteld dat de aanbetaling noodzakelijk is ter dekking van de in verband met de huur van de zaal gemaakte kosten en heeft een overzicht in het geding gebracht van de in dat kader geleverde diensten en de bijbehorende bedragen. Het overzicht is door [eiser] ter mondelinge behandeling gemotiveerd betwist. Spijkenisse heeft in reactie daarop de diverse door haar genoemde posten in onvoldoende mate van een deugdelijke toelichting en onderbouwing voorzien. Zo heeft Spijkenisse ten aanzien van de post ‘vaste lasten ten behoeve van afspraken met de klant’ van € 650,00 gesteld dat deze vaste lasten bestaan uit de verschuldigde huur, water-, gas- en elektrakosten en personeelskosten. Dit betreffen echter zonder uitzondering kosten die Spijkenisse ook zou hebben moeten maken indien [eiser] de zaal niet zou hebben gereserveerd. Datzelfde geldt ook voor de post ‘schoonmaakkosten’ van € 75,00. Daarnaast is ook de post ‘reserveringskosten’ door Spijkenisse onvoldoende onderbouwd. Door Spijkenisse is niet aannemelijk gemaakt dat zij een dergelijk bedrag aan kosten heeft moeten maken voor het enkele reserveren van de zaal op de betreffende datum. Bovendien heeft te gelden dat in artikel 9 van de overeenkomst niet is opgenomen dat eventuele door Spijkenisse gemaakte kosten in het kader van de zaalhuur in mindering kunnen worden gebracht op het terug te betalen voorschot.
5.5.
Voor zover Spijkenisse met zijn verweer beoogt heeft aan te voeren dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW en dat [eiser] om die reden geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst - en terugbetaling van het voorschot - mocht verwachten, wordt dit verweer verworpen. Hoewel de beperkende maatregelen van de overheid als gevolg van de coronacrisis kunnen worden aangemerkt als onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW - er bestaat immers geen aanleiding te veronderstellen dat partijen een crisis van een dergelijke omvang in de overeenkomst hebben verdisconteerd -, is het enkele bestaan van die beperkende overheidsmaatregelen onvoldoende voor de beoordeling van de vraag of en, zo ja hoe, de overeenkomst gewijzigd dient te worden, omdat daarvoor immers alle omstandigheden van het geval relevant zijn, waaronder onder andere de belangen van beide partijen, de mate waarin Spijkenisse door de coronamaatregelen is geraakt en de financiële positie van Spijkenisse. Het is aan Spijkenisse om haar beroep op onvoorziene omstandigheden te onderbouwen. Zij heeft dat echter onvoldoende gedaan. Zij heeft volstaan met overwegend algemene stellingen en heeft daarbij onvoldoende (financiële) gegevens verstrekt om de gevolgen van de overheidsmaatregelen voor haar onderneming te kunnen vaststellen. Dat betekent dat er onvoldoende gesteld is om aan te kunnen nemen dat de onvoorziene omstandigheden aan ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst in de weg stonden.
5.6.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de overeenkomst met Spijkenisse op terechte gronden buitengerechtelijk heeft ontbonden. Hoewel [eiser] aan het hoofd van zijn brief van 23 februari 2021 heeft vermeld ‘Ontbinden overeenkomst’, heeft hij in die brief geen expliciet beroep gedaan op buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst. Eerst bij brief van zijn gemachtigde van 5 maart 2021 is de ontbinding van de overeenkomst op grond van artikel 6:265 BW ingeroepen. In dit artikel is bepaald dat iedere tekortkoming van een partij de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding niet rechtvaardigt. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is. Op grond van artikel 6:81 BW is de schuldenaar in verzuim gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van artikel 6:82 en 6:83 BW is voldaan, behalve voor zover de vertraging hem niet kan worden toegerekend of nakoming reeds blijvend onmogelijk is.
5.7.
Vast staat dat Spijkenisse de zaal niet op de afgesproken datum ter beschikking van [eiser] kon stellen. Daarmee staat tevens vast dat Spijkenisse is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst met [eiser]. [eiser] hoefde niet in te stemmen met het verplaatsen van het bruiloftsfeest naar een andere dan de afgesproken datum of er mee in te stemmen dat ter vervanging van het feest slechts een etentje met familie zou worden gehouden. Evenmin hoefde hij in te stemmen met de andere door Spijkenisse genoemde alternatieven. Feiten of omstandigheden die in het gegeven geval tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn door Spijkenisse niet gesteld. Kortom, de kantonrechter neemt aan dat de prestatie van Spijkenisse blijvend onmogelijk is geworden.
5.8.
Dat het Spijkenisse niet verweten kan worden dat de overeenkomst niet is nagekomen en dat de overheidsmaatregelen in verband met de coronacrisis als overmacht of onvoorziene omstandigheden aangemerkt kunnen worden, staat er niet aan in de weg dat de overeenkomst op grond van art. 7:265 BW ontbonden kon worden. Daartoe is immers niet vereist dat de tekortkoming aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Een en ander leidt er toe dat [eiser] in zijn brief van 5 maart 2021 de overeenkomsten op terechte gronden buitengerechtelijk heeft ontbonden.
5.9.
Gevolg van de ontbinding is dat de wederzijdse prestaties ongedaan gemaakt moeten worden en dat Spijkenisse gehouden is om het aanbetaalde bedrag terug te betalen. Zoals hiervoor al werd overwogen (zie r.o. 5.4), is niet gebleken van op geld waardeerbare prestaties aan de zijde van Spijkenisse die op het terug te betalen bedrag in mindering strekken. Voorts geldt dat het feit dat Spijkenisse de overeenkomsten door overmacht of onvoorziene omstandigheden, gelegen in de door de overheid genomen coronamaatregelen, niet kon nakomen, niet zonder meer betekent dat hij [eiser] niets hoeft terug te betalen.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Spijkenisse op grond van de buitengerechtelijke ontbinding gehouden is het voorschot van € 3.000,00 aan [eiser] terug te betalen. De gevorderde hoofdsom zal dan ook worden toegewezen. De termijn waarbinnen betaald dient te worden zal in redelijkheid worden gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis. De gevorderde tot 28 april 2021 verschenen wettelijke rente van € 5,10 wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, eveneens toegewezen.
5.11.
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende is gebleken dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, die het toewijzen van een vergoeding rechtvaardigen. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Gelet hierop is het aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderde bedrag van € 425,00 toewijsbaar.
5.12.
Spijkenisse zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Spijkenisse om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 3.000,00 aan hoofdsom, € 5,10 aan tot 28 april 2021 verschenen wettelijke rente en € 425,00 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt Spijkenisse in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op:
 € 349,73 € 349,73 aan verschotten (waarvan € 240,00 aan griffierecht en € 109,73 aan dagvaardingskosten);
 € 349,73 € 436,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien Spijkenisse niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 109,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is Spijkenisse de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het nasalaris verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487