In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2021 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar kind, geboren in 2008. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat er ernstige zorgen waren over haar persoonlijke en verslavingsproblematiek. De moeder had in de afgelopen jaren meerdere terugvallen in middelengebruik laten zien en er was geen vooruitgang geboekt richting een terugplaatsing van het kind. De vader zou voortaan alleen het gezag over het kind uitoefenen.
De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de mening van het kind ook is gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kind in een onveilige situatie verkeerde bij de moeder en dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om haar verantwoordelijkheden te hernemen, was verstreken. Het kind verblijft sinds december 2020 bij pleegouders, waar hij een positieve ontwikkeling doormaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beëindiging van het gezag van de moeder in het belang van het kind is, en dat het contact tussen het kind en de moeder van belang blijft, ondanks de beëindiging van het gezag.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 12 oktober 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.