ECLI:NL:RBROT:2021:10219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
9418545 VV EXPL 21-385
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis in een executiegeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen De Maas Dienstverlening B.V. als eiseres en Stichting Havensteder als gedaagde. De Maas, in haar hoedanigheid als bewindvoerder over de goederen van [naam], verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis dat op 13 augustus 2021 was gewezen. De ontruiming was gepland op 21 oktober 2021, terwijl De Maas in hoger beroep was gegaan tegen het eerdere vonnis. De Maas voerde aan dat het belang van [naam] bij behoud van zijn woning zwaarder weegt dan het belang van Havensteder bij de ontruiming, vooral gezien de gezondheidsproblemen van [naam].

Havensteder betwistte deze stelling en stelde dat er geen nieuwe omstandigheden waren die een schorsing rechtvaardigden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van Havensteder, waaronder het recht op ongestoord huurgenot en de veiligheid van omwonenden, zwaarder wogen dan de belangen van De Maas. De rechter volgde de argumenten van Havensteder en wees de vordering van De Maas af. De Maas werd veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 498,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de kostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9418545 VV EXPL 21-385
uitspraak: 13 oktober 2021
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Maas Dienstverlening B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die [naam] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren,
gevestigd te Spijkenisse,
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,
tegen:
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E. de Jong.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Havensteder’ en ‘De Maas’. De onder bewind gestelde wordt hierna genoemd “[naam]”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 15 september 2021, met producties;
de aanvullende producties van De Maas d.d. 1 oktober 2021;
de pleitnota van de gemachtigde van Havensteder, met producties.
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
Havensteder heeft op 3 december 2013 met toestemming van de toenmalige bewindvoerder van [naam] een huurovereenkomst gesloten met [naam] voor een woning aan de [adres].
2.2
Bij dagvaarding van 23 september 2020 heeft Havensteder aan bodemprocedure bij de kantonrechter te Rotterdam aanhangig gemaakt, waarin zij vordert de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [naam] te veroordelen tot ontruiming van de woning.
2.3
Bij vonnis van 13 augustus 2021, gewezen onder zaaknummer 8801840 \ CV EXPL 20-35100, heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en De Maas (die inmiddels bewindvoerder is van [naam]) -onder meer- veroordeeld binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis de woning te ontruimen (hierna: het vonnis).
2.4
De Maas heeft bij het gerechtshof te Den Haag hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.5
De ontruiming van de woning staat gepland op 21 oktober 2021.

3..Het geschil

3.1
De Maas verzoekt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 augustus 2021, zaaknummer 8801840, te schorsen waar het gaat om de aangekondigde ontruiming, zolang als het hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag aanhangig is, met veroordeling van Havensteder in de kosten van deze procedure.
3.2
De Maas legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, dient de ontruimingsbevoegdheid van Havensteder geschorst te worden. Het belang van [naam] bij behoud van zijn woning weegt zwaarder dan het belang van Havensteder bij een tussentijdse ontruiming hangende het hoger beroep. [naam] kampt namelijk met ernstige gezondheidsproblemen. Hij heeft permanent pijnklachten omdat er sprake is van niet-aangeboren hersenletsel. Er is geen geschikte woonopvang voor [naam] voorhanden. Daarnaast zijn de omstandigheden veranderd. [naam] staat weer open voor begeleiding en heeft de hulp van zijn familie ingeschakeld, wat leidt tot een rustig woonklimaat. Er is dan ook al geruime tijd een zeer rustig woonsituatie voor omwonenden. Tot slot is de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken zonder een mondelinge behandeling te hebben gehouden, hetgeen in feite te kort door de bocht is omdat de kantonrechter op die manier nauwelijks zicht heeft gehad op de persoonlijke omstandigheden van [naam].
3.3
Havensteder betwist dat het belang van [naam] zwaarder weegt dan het belang van Havensteder, en dat er sprake zou zijn van nieuwe omstandigheden, dan wel dat deze omstandigheden een schorsing van de tenuitvoerlegging zouden rechtvaardigen. Tot slot voert Havensteder aan dat een behandeling van de omstandigheden die reeds zijn vastgesteld in het vonnis van 13 augustus 2021 zou neerkomen op een verkapt hoger beroep, hetgeen niet de bedoeling is van de huidige procedure.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Het beoordelingskader in kort geding
4.1
Bij een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden beoordeeld of partijen een zodanig spoedeisend belang hebben dat van hen niet mag worden verwacht dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwachten. Bij die beoordeling dienen in ieder geval te worden betrokken hoe aannemelijk het is dat de vordering in een bodemprocedure toegewezen zal worden, het belang bij het treffen van de voorziening en de gevolgen bij het ten onrechte treffen van een voorziening. In dit vonnis geeft de kantonrechter een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Tenuitvoerlegging vonnis 8801840 \ CV EXPL 20-35100
4.2
De Hoge Raad heeft in zijn De Zeester-arrest [1] het volgende beoordelingskader gegeven voor een vordering zoals hier aan de orde. Als een vonnis zonder motivering uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en tegen dat vonnis nog een rechtsmiddel open staat, moet de rechter beoordelen of de omstandigheden van het geval meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Bij die belangenafweging moet echter nog steeds worden uitgegaan van de inhoud van het vonnis en moet de kans van slagen van het rechtsmiddel buiten beschouwing worden gelaten. Wel kan de rechter in zijn oordeelsvorming betrekken of het ten uitvoer te leggen vonnis berust op een kennelijke misslag.
4.3
Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis, zodat hier niet vanuit zal worden gegaan.
4.4
De Maas stelt dat er sprake is van nieuwe omstandigheden en dat [naam] inmiddels hulp krijgt van hulpverleners en familie, en dat deze omstandigheden een schorsing van de ten uitvoerlegging van het vonnis rechtvaardigen. Er is een veel rustigere toestand ontstaan, aldus De Maas. Deze stellingen worden bestreden door Havensteder. De voorzieningenrechter volgt De Maas niet in haar stellingen, en overweegt dat deze omstandigheden in wezen geen nieuwe omstandigheden uitmaken. Er zijn al eerdere pogingen gedaan om [naam] te begeleiden middels hulpverleners, maar deze hebben niet tot het gewenste resultaat geleid (r.o. 2.15). Dat de situatie nu verbeterd zou zijn staat onvoldoende vast, gelet op de betwisting door Havensteder. Daarnaast is ter zitting in deze kort geding procedure vast komen te staan dat de familie van [naam] reeds voor het bestreden vonnis betrokken was bij [naam]. Zo bracht de zoon van [naam] al voor het vonnis veel tijd bij hem door en heeft de gemachtigde van Havensteder contact gehad met een dochter van [naam] bij het opstellen van de gedragsaanwijzing in 2019. De thans door De Maas aangevoerde omstandigheden én het belang om over de woning te blijven beschikken zijn dan ook reeds naar voren gebracht in de bodemprocedure. Deze factoren zijn vervolgens meegewogen in het oordeel van de kantonrechter in het vonnis (zie met name r.o. 2.14 – 2.17). In de onderhavige procedure moet van dat oordeel worden uitgegaan, zodat de betreffende omstandigheden op zichzelf niet een schorsing van de executie rechtvaardigen.
4.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de belangen van De Maas (c.q. van [naam]) bij schorsen van de tenuitvoerlegging van het vonnis niet zwaar genoeg wegen om af te wijken van de hoofdregel dat Havensteder een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis ten uitvoer mag leggen. Het belang van Havensteder om aan haar huurders het ongestoorde huurgenot te verschaffen, alsmede het belang van omwonenden om zich veilig te voelen in hun woning geven dan ook de doorslag. De vordering van De Maas zal daarom worden afgewezen.
4.6
De Maas zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
treft de volgende voorlopige voorzieningen:
wijst de vordering af;
veroordeelt De Maas in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder vastgesteld op € 498,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.