ECLI:NL:RBROT:2021:10188

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
FT EA 21-1068 - 21-1069
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoeker op 23 augustus 2021 een verzoek ingediend om een schuldeiser, [naam schuldeiser], te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Dit verzoek werd gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling, waarbij verzoeker zeven schuldeisers heeft, waarvan één preferente en zes concurrente. De totale schuldenlast bedraagt € 9.928,49. Verzoeker heeft een regeling aangeboden die voorziet in een betaling van 22,92% aan de preferente en 11,46% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 oktober 2021, waarbij [naam schuldeiser] niet ter zitting verscheen maar wel een verweerschrift indiende. In dit verweerschrift werd aangevoerd dat [naam schuldeiser] niet kan instemmen met de regeling omdat de vorderingen na 1 januari 2013 zijn ontstaan en verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van [naam schuldeiser]. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling, die is goedgekeurd door zes van de zeven schuldeisers, het uiterste is wat verzoeker kan bieden. Bovendien zou de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling meer kosten met zich meebrengen en minder opleveren voor de schuldeisers. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek van verzoeker toe te wijzen en [naam schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is [naam schuldeiser] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoeker niet door een advocaat werd bijgestaan. Het vonnis is uitgesproken door mr. M. Aukema op 8 oktober 2021.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 23 augustus 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten [naam schuldeiser] (hierna: [naam schuldeiser]), die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[naam schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 1 oktober 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoeker;
  • mevrouw J. De Oliveira Pires, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
[naam schuldeiser] heeft in haar verweerschrift kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven schuldeisers, waarvan één preferente (met vijf vorderingen) en zes concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 9.928,49 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 30 april 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 22,92% aan de preferente schuldeisers en 11,46% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker beschikt niet over een startkwalificatie. Het vinden van betaald werk zal niet leiden tot een hogere afloscapaciteit.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Zes schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam schuldeiser] stemt hier voor vier van haar vijf preferente vorderingen niet mee in. De vorderingen op verzoeker, waarvoor [naam schuldeiser] weigert in te stemmen, bedragen tezamen € 4.427,79 en belopen 44,6% van de totale schuldenlast.
Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat uit een test, die via de werkconsulent van verzoeker bij het jongerenloket is afgenomen, blijkt dat verzoeker een lichte verstandelijke beperking heeft. Verder heeft schuldhulpverlening aangegeven dat verzoeker ambulante begeleiding ontvangt en een werktraject (Heilige Boontjes).
Desgevraagd heeft verzoeker aangegeven dat hij via het werktraject ‘Heilige Boonjes’ in de horeca werkt als serveerder.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [naam schuldeiser] te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Participatiewet van toepassing omdat verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. [naam schuldeiser] voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken aan een schuldregeling tegen finale kwijting.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen [naam schuldeiser] heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Pw niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van [naam schuldeiser] enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zes van de zeven schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat boven de bijstandsnorm ligt. Verzoeker werkt met als serveerder in de horeca via het werktraject ‘Heilige Boontjes’ en levert hiermee de maximale inspanning die op dit moment (en de komende jaren) binnen zijn mogelijkheid ligt.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.