ECLI:NL:RBROT:2021:10185

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
FT EA 21-1049 - 21-1050
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoeker op 17 augustus 2021 een verzoek ingediend om een schuldeiser, [naam schuldeiser], te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Dit verzoek werd gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling, waarbij verzoeker zeven schuldeisers heeft, waarvan drie preferente en vier concurrente. De totale schuldenlast bedraagt € 44.310,76. Verzoeker heeft een regeling aangeboden die voorziet in een betaling van 21,60% aan de preferente schuldeisers en 10,8% aan de concurrente schuldeisers. Zes van de zeven schuldeisers stemden in met deze regeling, maar [naam schuldeiser] weigerde in te stemmen met één van haar vorderingen van € 809,01, die 1,8% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. [naam schuldeiser] voerde aan dat zij niet kon meewerken aan de schuldregeling omdat de vorderingen na 1 januari 2013 zijn ontstaan en verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van [naam schuldeiser]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd is en dat verzoeker niet in staat is om meer te bieden. De rechtbank heeft daarom besloten om [naam schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en heeft de kosten van de procedure aan [naam schuldeiser] opgelegd, begroot op nihil.

De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Aukema op 8 oktober 2021.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 17 augustus 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten [naam schuldeiser] (hierna: [naam schuldeiser]), die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[naam schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 1 oktober 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoeker;
  • mevrouw P. Dos Reis, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw M. Assadian, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: beschermingsbewind).
[naam schuldeiser] heeft in haar verweerschrift kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven schuldeisers, waarvan drie preferente (met negen vorderingen) en vier concurrente schuldeisers (met vijf vorderingen). Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 44.310,76 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 20 mei 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 21,60% aan de preferente schuldeisers en 10,8% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op zijn Werkeloosheidswet-uitkering (tot september 2021). Verder heeft verzoeker onlangs een re-integratietraject afgerond via het UWV. Voor de periode vanaf februari 2021 tot februari 2023 heeft verzoeker een WMO-indicatie (in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning).
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Zes schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam schuldeiser] stemt hier voor één van haar zeven preferente vorderingen niet mee in. De vordering op verzoeker, waarvoor [naam schuldeiser] weigert in te stemmen, bedraagt € 809,01 en beloopt 1,8% van de totale schuldenlast.
Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij op dit moment een Ziektewetuitkering ontvangt. Desgevraagd heeft verzoeker aangegeven dat hij onder behandeling staat bij een psychiater en dat hij last heeft van zijn prostaat. Daarnaast heeft hij aangegeven dat hij om de week begeleiding ontvangt van het Zorginstituut (voorheen CVZ, in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz)).

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [naam schuldeiser] te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Participatiewet van toepassing omdat verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. [naam schuldeiser] voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken aan een schuldregeling tegen finale kwijting.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen [naam schuldeiser] heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Pw niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van [naam schuldeiser] enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [naam schuldeiser] een zeer gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 1,8%. Alle overige schuldeisers, namelijk zes van de zeven schuldeisers, zijn akkoord gegaan met de aangeboden regeling.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is op 3 april 2018 voor 44% arbeidsongeschikt verklaard, dit houdt in dat hij voor maximaal 20 uur per week, verspreid over 4 dagen, arbeidsgeschikt is. Per 21 april 2021 ontvangt verzoeker een Ziektewetuitkering vanuit het UWV.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker heeft een beschermingsbewindvoerder. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. Verder ontvangt verzoeker vanuit een WMO- traject tot februari 2023 ondersteuning bij het nakomen van zijn verplichtingen vanuit de schuldbemiddelingsregelingsregeling.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.