ECLI:NL:RBROT:2021:10183

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
FT EA 21-876 - 21-877
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die op 9 juli 2021 een verzoek indiende, had dertien schuldeisers, waarvan twee preferente en elf concurrente, met een totale schuld van € 35.304,50. Verzoeker bood een schuldregeling aan, waarbij hij 7,41% aan de preferente en 3,71% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. Twaalf van de dertien schuldeisers stemden in met de regeling, maar één schuldeiser weigerde, wat leidde tot het verzoek aan de rechtbank om deze schuldeiser te bevelen in te stemmen met de regeling.

De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers afgewogen en vastgesteld dat de weigering van de schuldeiser niet in redelijkheid kon worden volgehouden, vooral gezien het feit dat de overige schuldeisers akkoord waren gegaan met de regeling. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoeker kon bieden, en dat de omstandigheden, waaronder de Covid-19 maatregelen, niet aan verzoeker konden worden toegerekend. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek toegewezen en de schuldeiser bevolen in te stemmen met de schuldregeling, waarbij de kosten van de procedure op nihil zijn vastgesteld, aangezien verzoeker niet door een advocaat was bijgestaan.

De rechtbank concludeerde dat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, waardoor verzoeker zijn schulden kan blijven betalen zonder in de toestand van niet-betaling te verkeren. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 9 juli 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten [naam schuldeiser] (hierna: [naam schuldeiser]), die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[naam schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 1 oktober 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoeker;
  • mevrouw I. Muller, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw B. Hamerlink, werkzaam bij Budget Solutions B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
[naam schuldeiser] heeft in haar verweerschrift kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien schuldeisers, waarvan twee preferente (met acht vorderingen) en elf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 35.304,50 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 10 mei 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,41% aan de preferente schuldeisers en 3,71% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker heeft twee parttime banen, één als horeca medewerker (op oproepbasis) en één als taxichauffeur, voor in totaal 25 uur per week.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam schuldeiser] stemt hier voor vijf van haar zeven preferente vorderingen niet mee in. Deze vorderingen op verzoeker (waarvoor [naam schuldeiser] weigert in te stemmen) bedragen gezamenlijk € 6.907,98 en belopen 19,6% van de totale schuldenlast.
Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat per begin oktober 2021 het aantal uren dat hij als horecamedewerker bij zijn huidige werkgever werkzaam is, zijn uitbreid van 10 uur naar 22 uur per week. Verder heeft hij aangegeven dat het, wegens de maatregeling rondom Covid-19, eerder een urenuitbreiding niet mogelijk was.
Ter zitting heeft schuldhulpverlening verzoeker erop gewezen dat de sollicitatieplicht binnen het schuldbemiddelingstraject geldt voor 36 uur per week. Dit houdt in dat verzoeker zijn baan als taxichauffeur- voor 15 uur per week- dient te behouden zolang hij niet fulltime als horecamedewerker kan werken, aldus schuldhulpverlening. Voorts heeft schuldhulpverlening verklaard dit punt al eerder besproken te hebben met verzoeker.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [naam schuldeiser] te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Participatiewet van toepassing omdat verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. [naam schuldeiser] voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken aan een schuldregeling tegen finale kwijting.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen [naam schuldeiser] heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Pw niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van [naam schuldeiser] enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat alle overige schuldeisers, namelijk twaalf van de dertien schuldeisers, met de aangeboden regeling akkoord is gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker twee werkgevers heeft. Verzoeker werkt (per begin oktober dit jaar) voor 22 uur per week als horecamedewerker. Daarnaast werkt hij voor 15 uur per week als taxi- chauffeur. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat de omstandigheid dat verzoeker vanaf aanvang regeling 25 uur per week heeft gewerkt, in plaats van 36 uur, niet aan toekenning van een gedwongen schuldregeling in de weg staat. De destijds geldende Covid- 19 maatregelen (waaronder sluiting van de horeca) dragen ertoe bij dat de oorzaak van die tekortkoming niet toerekenbaar is aan verzoeker.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.