Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[gedaagde 1] ,
1..Het verloop van de procedure
23 september 2020, heeft voornoemde gerechtsdeurwaarder [naam 1] , verder de gerechtsdeurwaarder, zich bij de kantonrechter vervoegd en haar verzocht om een datum te bepalen voor een mondelinge behandeling en om vervolgens op de voet van artikel 438 lid 3 (thans lid 5, opm. ktr) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in kort geding tussen partijen te beslissen over de in het proces-verbaal van 23 september 2020 opgenomen vragen.
e-mailbericht van 27 januari 2021 aan de griffier een uittreksel Kamer van Koophandel nagestuurd met betrekking tot de bevoegdheid van [naam 2] om [eiseres] in de procedure te vertegenwoordigen.
2..Het geschil
voor zover van belang, als volgt:
(…)3. Het geschil(…)
4..De beoordeling van het geschil
5..De beslissing
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
Client heeft nooit een officiële eindafrekening ontvangen. Alleen een email van 16 juli 2020 zonder verifieerbare gegevens waarop vervolgens is gereageerd.
Rechtsvragen
3..De beoordeling
een gespecificeerde jaar/eindafrekening te verstrekken over de jaren 2017 en 2018, op basis van daadwerkelijk door [gedaagden] verbruikt water en energie in die jaren”. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] met de verwijzing daartoe naar haar
e-mail van 16 juli 2020 niet aan deze veroordeling voldaan. Deze e-mail houdt immers niet meer in dan een door [eiseres] zelf opgestelde berekening, die op geen enkele manier met meterstanden en/of facturen of verificatoire bescheiden is onderbouwd. Dat [gedaagden] eerder met deze wijze van specificeren hebben ingestemd, doet niets af aan hetgeen waartoe [eiseres] in het vonnis van 7 augustus 2020 is veroordeeld.