ECLI:NL:RBROT:2021:1018

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
8993263 / VV EXPL 21-34
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over gespecificeerde jaarafrekening servicekosten en dwangsommen

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in Rotterdam, betreft het een executiegeschil naar aanleiding van een vonnis van 7 augustus 2020. De gerechtsdeurwaarder, [naam 1], heeft de kantonrechter verzocht om een beslissing in kort geding over de uitvoering van dit vonnis, waarin [eiseres] werd veroordeeld tot het verstrekken van een gespecificeerde jaarafrekening van de servicekosten over de jaren 2017 en 2018 aan de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 januari 2021, waarbij alle partijen aanwezig waren en hun standpunten toelichtten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de veroordeling uit het eerdere vonnis, omdat de verstrekte specificatie niet voldeed aan de eisen van onderbouwing. Hierdoor heeft [eiseres] dwangsommen verbeurd. De kantonrechter heeft de gerechtsdeurwaarder niet-ontvankelijk verklaard in zijn tweede vraag en de gedaagden niet-ontvankelijk in hun verzoeken. Tevens is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van de gerechtsdeurwaarder, die zijn begroot op € 604,00.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8993263 / VV EXPL 21-34
uitspraak: 10 februari 2021
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 juncto 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
[naam 1],
kantoorhoudende in Arnhem,
gerechtsdeurwaarder,
optredend als executerend deurwaarder belast met de executie van het vonnis van de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam van 7 augustus 2020 gewezen in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres](hierna: [eiseres] ),
gevestigd in [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: voorheen mr. H.P. Schouten te Den Haag, thans vertegenwoordigd door [naam 2] ,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2](hierna gezamenlijk: [gedaagden] ),
beiden wonende in [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. G. Bloem te Rotterdam.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Bij brief van 23 november 2020, met als bijlage diens proces-verbaal van
23 september 2020, heeft voornoemde gerechtsdeurwaarder [naam 1] , verder de gerechtsdeurwaarder, zich bij de kantonrechter vervoegd en haar verzocht om een datum te bepalen voor een mondelinge behandeling en om vervolgens op de voet van artikel 438 lid 3 (thans lid 5, opm. ktr) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in kort geding tussen partijen te beslissen over de in het proces-verbaal van 23 september 2020 opgenomen vragen.
1.2.
De kantonrechter heeft de datum voor de mondelinge behandeling bepaald op 27 januari 2021. De griffie heeft de gerechtsdeurwaarder en de gemachtigde van [gedaagden] vervolgens bij brieven van 8 december 2020 van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld. Nadat de vertegenwoordiger van [eiseres] zich bij e-mail van 11 januari 2021 had aangemeld om de mondelinge behandeling bij te wonen, heeft de griffier hem bij e-mail van 26 januari 2021 nog apart opgeroepen om op de mondelinge behandeling te verschijnen.
1.3.
Bij fax van 26 januari 2021 heeft de gemachtigde van [gedaagden] een zienswijze ingediend.
1.4.
Tijdens de op 27 januari 2021 gehouden mondelinge behandeling zijn de gerechtsdeurwaarder, de vertegenwoordiger van [eiseres] en de gemachtigde van [gedaagden] verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en gereageerd op het standpunt van de ander. De kantonrechter heeft tenslotte de uitspraak van het vonnis bepaald op heden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.5.
Conform afspraak tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] bij
e-mailbericht van 27 januari 2021 aan de griffier een uittreksel Kamer van Koophandel nagestuurd met betrekking tot de bevoegdheid van [naam 2] om [eiseres] in de procedure te vertegenwoordigen.
1.6.
Tenslotte is een aan de griffier gericht e-mailbericht van 31 januari 2021ontvangen van de vertegenwoordiger van [eiseres] .

2..Het geschil

2.1.
Op 7 augustus 2020 is tussen [eiseres] en [gedaagden] een vonnis gewezen in de bodemprocedure met zaaknummer 8000285 CV EXPL 19-37081. Dit vonnis luidt,
voor zover van belang, als volgt:

(…)3. Het geschil(…)
in reconventie
3.4
[eisers] hebben na wijziging van eis gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: (…)
III. [verweerster] te gelasten binnen 2 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis aan [eisers] een gespecificeerde eindafrekening van aantoonbaar gemaakte servicekosten op basis van daadwerkelijk gebruik te doen toekomen over de jaren 2016, 2017 en 2018 op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [verweerster] hiermee in gebreke blijft na betekening;
IV. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [eisers] van het bedrag aan teveel betaalde servicekosten voor zover dit voortvloeit uit de door [verweerster] op te stellen eindafrekening over de gehele huurperiode bedoeld onder III;
(…)

4..De beoordeling van het geschil

(…)
Eindafrekening servicekosten 2016, 2017, 2018 en dwangsom
4.37
Tussen partijen is niet in geschil dat er ten aanzien van de levering van gas, water en elektra vanaf 2017 maandelijks steeds voorschotten zijn betaald. Op grond van artikel 7:259 BW dient de verhuurder in dat geval ieder jaar een naar soort uitgesplitst overzicht van de in dat kalenderjaar in rekening gebrachte kosten aan de huurder te verstrekken. Nu de huurovereenkomst per 1 april 2018 is geëindigd dient [eiseres] aan [gedaagden] over het gehele jaar 2017 een jaarafrekening en voor wat betreft 2018 een eindafrekening over de periode 1 januari tot 1 april 2018 te verstrekken en is de vordering in zoverre toewijsbaar. Partijen hebben tot 1 januari 2017 maandelijks afgerekend op basis van de door [gedaagden] verstrekte meterstanden. [gedaagden] hebben geen belang bij de gevorderde jaarafrekening over 2016. Dit deel van de vordering wordt afgewezen. Indien en voor zover uit de jaar/eindafrelening mocht blijken dat door [gedaagden] te veel aan voorschot is voldaan, dient [eiseres] dit teveel betaalde bedrag aan [gedaagden] terug te betalen. (…)
4.38
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot € 100,00 per dag met een maximum van € 1.000,00. Aan [eiseres] zal een termijn van 4 weken worden gegeven om aan het verstrekken van die afrekeningen te voldoen.
(…)

5..De beslissing

De kantonrechter:
(…)
in reconventie
gelast [verweerster] op binnen 4 weken na heden aan [eisers] een gespecificeerde jaar/eindafrekening te verstrekken over de jaren 2017 en 2018, op basis van daadwerkelijk door [eisers] verbruikt water en energie in die jaren, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [verweerster] hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 1.000,00;
indien en voor zover op basis van die afrekeningen mocht blijken dat [eisers] teveel aan voorschotten hebben voldaan, veroordeelt [verweerster] dit teveel betaalde bedrag aan [eiser] terug te betalen;
(…)”.
2.2.
Op 22 september 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 7 augustus 2020 aan [verweerster] betekend en bevel gedaan tot betaling van de door [verweerster] verbeurde dwangsommen ten bedrage van in totaal € 1.000,00 en € 102,67 aan explootkosten.
2.3.
Op 22 oktober 2020 is er beslag gelegd op de bankrekening van [verweerster] .
2.4.
Bij e-mail van 30 oktober 2020 heeft [verweerster] - voor zover van belang - aan de gerechtsdeurwaarder bericht dat zij wel degelijk een eindafrekening heeft opgestuurd en derhalve heeft voldaan aan het vonnis. [verweerster] verwijst in dit verband naar een door haar aan [eisers] verstuurde e-mail van 16 juli 2020, die het volgende inhoudt:

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
Van de advocaat begreep ik dat jullie nog behoefte hadden aan een definitieve berekening van de energiekosten.
Het gaat dan om de periode 1-1-2017 tot 1-4-2018 ofwel 15 maanden. De periode vóór 1-1-2017 betaalden jullie het exacte verbruik per maand, daarna op jullie verzoek een vast maandelijks voorschot.
Hieronder heb ik met dezelfde opzet als eerder, een afrekening opgesteld, maar dan tot 1 april 2018 met verrekening van de maandelijkse voorschotten.
Qua energieverbruik is het volgende afgenomen:
Stroom gemiddeld verbruik per maand 129 kWh, maal 15 maanden is dat 1935 kWh verbruik.
Kosten 0,20 per kWh + vastrecht netbeheerder per maand 21,- = 702,-
Warmte/koudepomp 5215 kWh
Kosten 0,20 per kWh + vastrecht netbeheerder per maand 21,- = 1358,-
Gas verbruik gedeeld met nr. 18. De helft van het verbruik is 530 m3 over de periode van 15 maanden.
Kosten 0,60 + vastrecht per maand (gedeelte met nr. 18) 7,50 = 430,50
Reinigingsrechten/vuilophaal 15 x 27,50 = 412.50
Water is 15,- per maand, ofwel 15 x15,- = 225,-
Totaalbedrag: 3128,-
Betaalde voorschotten 13 x 210,- = 2730,- (twee maanden februari en maart 2018 zijn niet betaald).
Saldo te betalen 398,-
Met vriendelijke groet,
[naam 2]
2.5.
De gemachtigde van [gedaagden] heeft in reactie op de e-mail van 30 oktober 2020 van [eiseres] - voor zover van belang - het volgende aan de gerechtsdeurwaarder bericht:

Client heeft nooit een officiële eindafrekening ontvangen. Alleen een email van 16 juli 2020 zonder verifieerbare gegevens waarop vervolgens is gereageerd.
De advocaat antwoordt vervolgens dat alles correct is. Opdrachtgever kan hier niets mee. Er zijn ook geen foto’s gemaakt van de meterstand(en). (…)”.
2.6.
De deurwaarder heeft in zijn proces-verbaal geconcludeerd dat hij niet kan beoordelen of de door [eiseres] verstrekte specificatie voldoet en daarom na te melden vragen aan de voorzieningenrechter wenst voor te leggen.

Rechtsvragen
1. De standpunten van partijen liggen voor wat betreft de specificatie recht tegenover elkaar: [eiseres] vindt dat hij voldoende gespecificeerd heeft, [eiser] vindt de gegeven specificatie volstrekt onvoldoende.
Dit kan ik als gerechtsdeurwaarder niet oplossen. Ik zou daarom graag de visie van de voorzieningenrechter op dit punt vernemen.
2. Op 17 november 2020 ontvingen wij van [naam 3] een mail van [gedaagde 1] (productie 12). [gedaagden] wijzen er op dat in het vonnis is vermeld dat teveel betaalde bedrag hen toekomen. Zij zijn van mening dat dit bedrag € 3128,00 bedraagt.
Zeer waarschijnlijk zal [eiseres] het hier niet mee eens zijn en dreigt er ook op dit punt weer een volgend executiegeschil. Derhalve zou ik ook graag vooraf op dit punt de visie van de Voorzieningenrechter vernemen.

3..De beoordeling

3.1.
De door [eiseres] in haar onder 1.6 bedoelde e-mail van 27 januari 2021 opgenomen nadere toelichting wordt niet in de beoordeling betrokken, nu deze is ontvangen na afloop van de mondelinge behandeling. [eiseres] is tijdens de mondelinge behandeling uitsluitend in de gelegenheid gesteld om nadien nog een uittreksel van de Kamer van Koophandel na te sturen.
3.2.
Voor zover [eiseres] met haar e-mail van 31 januari 2021 heeft bedoeld aan te geven dat zij in de procedure als partij onvoldoende is gehoord, overweegt de kantonrechter als volgt.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter aan de aanwezigen uitgelegd dat de onder 1.1 bedoelde stukken van de gerechtsdeurwaarder in eerste instantie ten onrechte als een verzoekschrift zijn aangemerkt en een zaaknummer voor een verzoekschriftprocedure hebben gekregen, maar na constatering alsnog volgens de juiste procedure als voorlopige voorziening met het daarbij behorende zaaknummer zijn ingeschreven. De kantonrechter heeft vervolgens geconstateerd dat alle betrokken partijen aanwezig zijn. Desgevraagd heeft [eiseres] verklaard dat zij het inleidende proces-verbaal van de gerechtsdeurwaarder en de zienswijze van [gedaagden] heeft ontvangen. Zowel de gerechtsdeurwaarder als [eiseres] en [gedaagden] hebben vervolgens hun standpunten naar voren gebracht en gereageerd op de stellingen van de anderen. [eiseres] heeft op geen enkel moment tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat zij onvoldoende was voorbereid, dat zij extra tijd nodig had of dat zij nog extra stukken in het geding wilde brengen. Ook nadat de zitting tevergeefs onderbroken is geweest voor minnelijk overleg tussen [eiseres] en [gedaagden] , en de kantonrechter partijen had medegedeeld dat zij op 10 februari 2021 vonnis zou wijzen, heeft [eiseres] zich niet op het standpunt gesteld dat zij haar standpunt onvoldoende heeft kunnen toelichten. Ten slotte heeft [eiseres] in haar e-mail van 31 januari 2021 niet onderbouwd dat zij in haar verdedigingsbelang zou zijn geschaad door het onvoldoende gehoord zijn.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor of dat [eiseres] in haar verdedigingsbelang is geschaad.
3.3.
Op grond van artikel 438 lid 5 Rv kan de deurwaarder die met de executie is belast en die daarbij op een bezwaar stuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt zich met een daarvan door hem opgemaakt proces-verbaal bij de voorzieningenrechter vervoegen teneinde dit in kort geding tussen de betrokken partijen te doen beslissen. Deze procedure kan gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen geen betrekking hebben op inhoudelijke bezwaren tegen het gewezen vonnis.
3.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd bevestigd dat zijn eerste vraag in het proces-verbaal in die zin moet worden begrepen, dat hij de kantonrechter vraagt te beoordelen of [eiseres] al dan niet aan de in het vonnis van 7 augustus 2020 uitgesproken veroordeling heeft voldaan en of [eiseres] dientengevolge al dan niet dwangsommen heeft verbeurd.
3.5.
In het vonnis van 7 augustus 2020 is [eiseres] veroordeeld om aan [gedaagden] “
een gespecificeerde jaar/eindafrekening te verstrekken over de jaren 2017 en 2018, op basis van daadwerkelijk door [gedaagden] verbruikt water en energie in die jaren”. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] met de verwijzing daartoe naar haar
e-mail van 16 juli 2020 niet aan deze veroordeling voldaan. Deze e-mail houdt immers niet meer in dan een door [eiseres] zelf opgestelde berekening, die op geen enkele manier met meterstanden en/of facturen of verificatoire bescheiden is onderbouwd. Dat [gedaagden] eerder met deze wijze van specificeren hebben ingestemd, doet niets af aan hetgeen waartoe [eiseres] in het vonnis van 7 augustus 2020 is veroordeeld.
3.6.
Aangezien [eiseres] heeft erkend dat zij geen andere jaar-/eindafrekening aan [gedaagden] heeft gestuurd, betekent het voorgaande dat het antwoord op de eerste vraag van de gerechtsdeurwaarder luidt dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de veroordeling in het vonnis van 7 augustus 2020 tot het verstrekken van een gespecificeerde jaar/eindafrekening over de jaren 2017 en 2018, op basis van daadwerkelijk door [gedaagden] verbruikt water en energie in die jaren en dat [eiseres] dientengevolge de dwangsommen heeft verbeurd.
3.7.
Gelet op het onder rechtsoverweging 3.3. vermelde wettelijk kader zal de kantonrechter de gerechtsdeurwaarder voor wat betreft zijn tweede vraag daarin niet-ontvankelijk verklaren. Uit zijn eigen toelichting dat [eiseres] het zeer waarschijnlijk niet eens zal zijn met het bedrag dat [gedaagden] menen dat aan hen toekomt en dat daardoor een volgend executiegeschil dreigt, blijkt immers dat dit geen bezwaar is waarop de gerechtsdeurwaarder thans al tijdens de executie is gestuit.
3.8.
[gedaagden] zijn evenmin ontvankelijk in de door hen in hun zienswijze geformuleerde verzoeken. De omvang van de onderhavige procedure wordt immers bepaald door de inhoud van het door de gerechtsdeurwaarder opgemaakte proces-verbaal en de daarin aan de voorzieningenrechter in het kader van artikel 438 lid 5 Rv voorgelegde executiebezwaren. [gedaagden] kunnen niet via hun zienswijze met eigen verzoeken hierbij aanhaken.
3.9.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gerechtsdeurwaarder, die worden begroot op € 124,00 aan griffierecht en € 480,00 aan salaris voor de gerechtsdeurwaarder.

4..De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
stelt vast dat [eiseres] niet aan de in het vonnis van 7 augustus 2020 uitgesproken veroordeling om een gespecificeerde jaar/eindafrekening te verstrekken over de jaren 2017 en 2018, op basis van daadwerkelijk door [gedaagden] verbruikt water en energie in die jaren heeft voldaan en dat [eiseres] dientengevolge de dwangsommen heeft verbeurd;
verklaart de gerechtsdeurwaarder voor wat betreft zijn tweede vraag niet-ontvankelijk;
verklaart [gedaagden] niet-ontvankelijk in hun verzoeken;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gerechtsdeurwaarder begroot op € 124,00 aan griffierecht en € 480,00 aan salaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
38671/362