ECLI:NL:RBROT:2021:10179

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
10/960228-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk (in vereniging) aanwezig hebben van grote hoeveelheden harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk (in vereniging) aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs, waaronder MDMA, cocaïne en methamfetamine. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk aanwezig hebben van 498 kilo MDMA, 116 kilo cocaïne en 15 kilo methamfetamine op 18 juli 2017, en het opzettelijk aanwezig hebben van 116 kilo cocaïne en 2 kilo MDMA op 12 september 2017. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de verdachte niet opzettelijk handelde, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 18 juli 2017 te Rotterdam aanwezig was bij de overdracht van de harddrugs en dat hij wist dat hij drugs bij zich had, ondanks zijn verklaring dat hij dacht hennep te hebben. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook beslist over de in beslag genomen voorwerpen, waaronder de harddrugs en een geldbedrag. De uitspraak is gedaan in het kader van de toepassing van de Opiumwet, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960228-17
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.W. van Damme heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde, -kort gezegd- de uitvoer van harddrugs, niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde
4.3.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte van het aanwezig hebben van de ten laste gelegde verdovende middelen vrijgesproken dient te worden, omdat het hiervoor vereiste opzet, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt. De verdachte wist dat hij drugs bij zich had, maar hij ging ervan uit dat het hennep was. De verdachte heeft een geloofwaardige verklaring afgelegd die aannemelijk is gemaakt op basis van de feiten en omstandigheden die zich in het dossier bevinden. Hier komt bij dat de verdachte betwist dat hij uit zichzelf tegenover de WOD-er heeft verklaard: “Ik heb voor jou 500 kilo MDMA brokken, 116 kilo cocaïne en 21 kilo ice”. De verdachte controleerde namelijk het token op zijn telefoon en kwam er toen pas achter wat hij bij zich had. Opvallend is dat uitsluitend WOD-er [verbalisantnummer] de uitlating van de verdachte heeft gehoord. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de verdachte voornoemde uitlating wel heeft gedaan, dan dient het proces-verbaal van de overdracht van het bewijs uitgesloten te worden, omdat aan de verdachte geen cautie is gegeven.
De verdediging doet een voorwaardelijk verzoek, indien de verweren van de verdediging worden verworpen, om toegang te krijgen tot alle PGP-gesprekken en om de volgende personen als getuige te horen, te weten:
  • [naam getuige 1] , federal agent [agent-nummer] ;
  • [naam getuige 2];
  • [naam getuige 3] ;
  • [naam getuige 4] .
4.3.2.
Beoordeling
Verdachte is op 18 juli 2017 te Rotterdam aanwezig bij de overdracht van de harddrugs. Hij is daarbij omschreven als de man “in de roze polo”. Hij is niet alleen aanwezig bij de overdracht, hij voert het woord richting de ontvangers van de drugs, naar later blijkt twee politieambtenaren die werkten onder dekmantel. Verdachte vraagt aan de ontvangende partij het token (bankbiljet met spec. nummer) en vertelt hen welke hoeveelheden harddrugs zij gaan ontvangen. Mededader [naam medeverdachte] beperkt zich tot het helpen met overladen van de dozen met drugs. Uiteindelijk bleek het na telling, weging en onderzoek te gaan om 498 kilo MDMA, 116 kilo cocaïne en 15 kilo methamfetamine, dus in totaal bijna 630 kilo harddrugs.
Bij de aanhouding van verdachte in Amsterdam is in een afgesloten slaapkamer van zijn woning 190 kilo cocaïne aangetroffen. Verdachte had de beschikking over de sleutel van die slaapkamer. Op diverse plaatsen in de woning werden aangebroken verpakkingen met cocaïne aangetroffen. Ook werd er in de woning 2 kilo MDMA aangetroffen.
Verdachte heeft zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Hij heeft na enkele maanden verklaard dat hij handelde in opdracht van “ [bijnaam] ”, en dat hij door die man werd bedreigd vanwege een oude drugsgerelateerde geldschuld. De rechtbank stelt vast dat verdachte geen verdere details heeft willen geven over deze persoon, en dat de inhoud van zijn verklaring evenmin op enige andere wijze getoetst kan worden. Om die reden is deze verklaring niet geloofwaardig. Nog daargelaten of die verklaring enige invloed heeft op de bewijsbaarheid van het strafbare feit. De rechtbank acht evenmin geloofwaardig dat verdachte op 18 juli 2017 dacht dat hij hennep bij zich had. Verdachte had in zijn telefoon een bericht met wat hij ging afleveren, en heeft dit bericht duidelijk voorgelezen. De rechtbank gaat daarbij uit van de juistheid van hetgeen verbalisant [verbalisantnummer] daaromtrent heeft gerelateerd. Dat de verdachte dit bericht nooit eerder had gezien, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Bij dit alles kent de rechtbank bewijswaarde toe aan de omstandigheid dat het totale gewicht aan MDMA (500 kilo) dat zou worden geleverd op 18 juli 2017 precies overeenkomt met het gewicht van de geleverde MDMA (498 kilo) en de in de woning van verdachte aangetroffen hoeveelheid (2 kilo).
Bewijsuitsluiting
De verdediging heeft bepleit de processen-verbaal die zien op de overdracht van de drugs op 18 juli 2017 uit te sluiten van het bewijs. Daartoe is aangevoerd dat er in feite sprake was van een verhoorsituatie, maar dat aan verdachte geen cautie is gegeven. De rechtbank verwerpt dit verweer. In deze zaak is met toestemming van de officier van justitie een bijzondere opsporingsbevoegdheid ingezet, te weten pseudokoop. Bij toepassing van deze bevoegdheid is het opsporingsambtenaren toegestaan zich voor te doen als afnemers van verboden goederen, zoals harddrugs. Daarbij ligt de kern van deze opsporingsbevoegdheid erin dat de verdachte daar op het moment van (strafbaar) handelen onwetend over is. Om die reden kan en hoeft de cautie niet te worden gegeven. In de verdere vastlegging van de ambtshandelingen van de pseudokoper(s) en toetsing ervan in het vooronderzoek en ter zitting ligt de compensatie voor de verdediging om te kunnen controleren of de pseudokoop op juiste wijze is toegepast en uitgevoerd.
Voorwaardelijk verzoek
De rechtbank ziet niet in hoe toegang tot alle PGP-gesprekken en het nader horen van de door de verdediging genoemde getuigen in redelijkheid kan bijdragen bij het beantwoorden van (een van) de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. De rol van verdachte blijkt duidelijk uit de inhoud van het dossier. De rechtbank gaat er niet van uit dat de drugs toebehoorden aan verdachte, maar dat er anderen moeten zijn geweest die verdachte hebben aangestuurd. De rechtbank ziet verdachte in deze strafzaak als een uitvoerend “medewerker”, niet als leidinggevende of coördinator. Nader onderzoek, zoals verzocht, kan om die reden geen voor verdachte gunstiger resultaat opleveren. Gelet op het voorgaande wordt het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot het horen van de voornoemde getuigen, afgewezen.
4.3.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen acht de rechtbank
wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde, - kort gezegd - het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. De verweren tot vrijspraak vinden hun weerlegging in het voorgaande en de gebruikte bewijsmiddelen. Deze worden dan ook verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 18 juli 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 498 kilo MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- 116 kilo cocaïne, l, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- 15 kilo methamfetamine, zijnde methamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 12 september 2017 te Amsterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 190 kilogram cocaïne,, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I,
en
- ongeveer 2 kilogram MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft - samen met anderen - zowel in een bestelbus, als in zijn woning, een grote hoeveelheid harddrugs opzettelijk aanwezig gehad. Deze grote hoeveelheden harddrugs vertegenwoordigen een aanzienlijke waarde waardoor deze drugs bestemd moet zijn geweest voor de handel en verdere verspreiding. De handel in en verspreiding van cocaïne en andere harddrugs gaat gepaard met verschillende vormen van andere criminaliteit in binnen- en buitenland, met schade voor de samenleving tot gevolg. Bovendien is het algemeen bekend dat harddrugs, zeker in geval van methamfetamine, ook vanwege de zeer verslavende werking ervan, criminaliteit bevorderen en schadelijk zijn voor de gezondheid. De verdachte heeft zich laten leiden door zijn streven naar geldelijk voordeel zonder zich te bekommeren om de persoonlijke en maatschappelijke gevolgen van zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank stelt voorop dat bij dergelijke grote hoeveelheden harddrugs, met een waarde van enkele miljoenen euro’s, doorgaans forse gevangenisstraffen worden opgelegd. Dit gecombineerd met het feit dat de verdachte al een aantal maal eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot forse onherroepelijke gevangenisstraffen, brengt met zich mee dat in deze zaak als uitgangspunt gedacht moet worden aan een gevangenisstraf voor de duur van 5 tot 6 jaren. De rechtbank houdt echter allereerst, en nadrukkelijk in het voordeel van de verdachte, rekening met de eis van de officier van justitie. Daarnaast houdt de rechtbank, eveneens in strafmatigende zin, rekening met het aanmerkelijke tijdsverloop sinds de aanhouding van de verdachte en met diens zwakke gezondheid. De rechtbank zal dan ook de eis van de officier van justitie volgen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen harddrugs te onttrekken aan het verkeer. Het in beslag genomen geldbedrag van € 17.415 dient verbeurd verklaard te worden. De drie in beslag genomen horloges kunnen aan de verdachte teruggegeven worden.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich met betrekking tot het in beslag genomen geldbedrag aan het oordeel van de rechtbank. De drie in beslag genomen horloges dienen aan de verdachte teruggegeven te worden.
8.3.
Beoordeling
Het in de koffer aangetroffen en in beslag genomen geldbedrag van € 14.950 zal verbeurd worden verklaard. Het geldbedrag houdt verband met de bewezen feiten.
De in beslag genomen cocaïne zal worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van het geldbedrag van in totaal € 2.465 zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
De horloges staan niet op de zich in het strafdossier bevindende beslaglijst. De gehoudenheid van de rechter bij einduitspraak in beginsel te beslissen over in beslag genomen voorwerpen, is gezien het systeem van strafvordering beperkt tot de op de lijst vermelde voorwerpen die op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering in beslag zijn genomen en nog niet zijn teruggegeven. De rechtbank stelt vast dat het beslag op dit punt niet goed is geregistreerd. Zij kan om die reden niet vaststellen over welke voorwerpen het gaat, zodat de rechtbank ten aanzien van dit deel van het beslag geen beslissing kan nemen.
De rechtbank gaat ten aanzien van de drie horloges evenwel uit van de toezegging tot teruggave daarvan, zoals die door de officier van justitie ter zitting is gedaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 33b, 36b, 36c, 47 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 één jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 21 STK cocaïne;
- 164 STK cocaïne;
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten:
- een geldbedrag van € 14.950,00;
gelast de teruggave aan verdachte van:
- een geldbedrag van € 2.465,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. L. Daum en S.E.C. Debets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Sengezken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 498 kilo MDMA, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een of meer materia(a)l(en) bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
- ongeveer 116 kilo cocaïne, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een of meer
materia(a)l(en) bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet
en/of
- ongeveer 15 kilo metamfetamine, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een of
meer materia(a)l(en) bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 12 september 2017 te Amsterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 190 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
- ongeveer 2 kilogram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;