ECLI:NL:RBROT:2021:10124

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
17 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/626228 / KG ZA 21-840
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding tussen stichting voor islamitisch voortgezet onderwijs en teamleider zorg

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de stichting voor islamitisch voortgezet onderwijs in Rotterdam (SIVOR) een verbod op de executie van dwangsommen die zijn verbeurd door de wedertewerkstelling van [naam verweerder]. De voorzieningenrechter oordeelt dat het in de gegeven omstandigheden onvoldoende aannemelijk is dat eiseres dwangsommen heeft verbeurd. De zaak betreft een arbeidsconflict tussen SIVOR en [naam verweerder], die sinds 2013 werkzaam is bij de stichting. Na een periode van ziekte en schorsing, heeft de kantonrechter op 5 juli 2021 geoordeeld dat SIVOR [naam verweerder] in de gelegenheid moest stellen haar werkzaamheden te hervatten. Echter, de werkhervatting leidde tot onrust binnen de organisatie, wat resulteerde in een nieuwe schorsing door SIVOR. De voorzieningenrechter concludeert dat SIVOR niet in gebreke is gebleven en dat de dwangsommen niet zijn verbeurd. De vordering van SIVOR om de executie van de dwangsommen te verbieden wordt toegewezen, en [naam verweerder] wordt veroordeeld tot terugbetaling van de reeds geïncasseerde dwangsommen. De proceskosten worden aan [naam verweerder] opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/626228 / KG ZA 21-840
Vonnis in kort geding van 12 oktober 2021
in de zaak van
de stichting
STICHTING VOOR ISLAMITSCH VOORTGEZET ONDERWIJS IN ROTTERDAM E.O.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.R.A. Dekker te Den Haag,
tegen
[naam verweerder],
wonende te [woonplaats verweerder],
verweerder,
advocaat mr. J.L. Aarts te Utrecht.
Partijen worden hierna SIVOR en [naam verweerder] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de vrijwillige verschijning van partijen;
  • de conclusie van eis, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 5 oktober 2021;
  • de pleitnota van SIVOR.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
SIVOR is de overkoepelende stichting van het Avicenna College te Rotterdam.
Het Avicenna College is een school voor voortgezet onderwijs in Rotterdam met een
islamitische grondslag. De managementlaag van het Avicenna College bestaat uit een
bestuurder, een directeur, teamleiders en een directeur bedrijfsvoering.
2.2.
[naam verweerder] is sinds 25 november 2013 werkzaam bij SIVOR, eerst in de functie van zorgcoördinator en vanaf 1 januari 2018 in de functie van teamleider zorg.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Voortgezet Onderwijs van toepassing.
2.4.
[naam verweerder] is eind 2017 lid geworden van de medezeggenschapsraad.
2.5.
[naam verweerder] heeft zich op 13 november 2019 ziekgemeld. In de zomer van 2020 is [naam verweerder] opnieuw toegelaten tot haar werkzaamheden.
2.6.
Naar aanleiding van diverse problemen op het Avicenna College heeft de Onderwijsinspectie in oktober 2020 een onderzoeksrapport opgesteld. In dit rapport zijn 53 herstelopdrachten geformuleerd, onder meer op het gebied van het Zorgteam en het functioneren van de teamleider. Onderdeel van de bij het Avicenna College geconstateerde problemen was een conflict tussen de (toenmalige) directie en de medezeggenschapsraad.
2.7.
Vervolgens heeft SIVOR een onderzoek laten verrichten naar de situatie binnen het zorgteam door het bureau Praktijkmensen B.V. (hierna: Praktijkmensen).
2.8.
Nadat [naam verweerder] haar zienswijze op voormeld rapport kenbaar had gemaakt, heeft SIVOR op 30 november 2020 in een gesprek met [naam verweerder] medegedeeld dat zij besloten heeft haar per direct uit haar functie te ontheffen. Bij brief van 17 december 2020 heeft SIVOR aan [naam verweerder] medegedeeld dat zij voornemens was haar te schorsen voor een periode van drie maanden. Vanaf 30 november 2020 is [naam verweerder] niet meer toegelaten tot haar werkzaamheden.
2.9.
Op 12 januari 2021 heeft SIVOR [naam verweerder] geschorst voor de duur van (ten hoogste) drie maanden. Tegen deze beslissing heeft [naam verweerder] beroep ingesteld bij de Commissie van beroep funderend onderwijs (hierna: de Commissie van beroep).
2.10.
De Commissie van beroep heeft bij uitspraak van 22 maart 2021 het beroep tegen de besluiten van 30 november 2020 en 12 januari 2021 gegrond verklaard. Daarbij is onder meer geoordeeld dat zij er niet van overtuigd is dat mediation geen oplossing had kunnen bieden en dat SIVOR dan ook onvoldoende heeft onderbouwd dat de problemen binnen het zorgteam niet op een andere manier dan bij wijze van een schorsing opgelost hadden kunnen worden.
2.11.
Bij verzoekschrift van 29 april 2021 heeft SIVOR bij de kantonrechter van deze rechtbank een procedure aanhangig gemaakt tegen [naam verweerder] en verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, onder toekenning van een transitievergoeding.
In deze procedure heeft [naam verweerder] als voorwaardelijk tegenverzoek wedertewerkstelling verzocht.
2.12.
Bij beschikking van 5 juli 2021 (hierna: de Beschikking) heeft de kantonrechter de vordering tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen, omdat naar haar oordeel voldoende is komen vast te staan dat het verzoek verband houdt met het lidmaatschap van [naam verweerder] van de medezeggenschapsraad. Ter onderbouwing van de afwijzing heeft de kantonrechter in rechtsoverwegingen 4.5 tot en met 4.7 onder meer het volgende overwogen:

4.5.(...)
De vraag of er zich andere bijzondere omstandigheden voordoen om de ontslagbescherming opzij te zetten, moet ontkennend worden beantwoord. Weliswaar zijn er door Praktijkmensen wel degelijk verschillende concrete kritiekpunten met betrekking tot de rol van [naam verweerder] als teamleider geformuleerd, maar deze zijn tegen de hiervoor geschetste achtergrond van onvoldoende gewicht. [naam verweerder] heeft de conclusies en aanbevelingen bovendien op diverse onderdelen gemotiveerd weersproken, dan wel heeft een andere lezing van de feiten gegeven. Daarbij is van belang dat [naam verweerder] als gevolg van haar ziekte meer dan een jaar niet aanwezig is geweest bij het Avicenna College, zij daarmee geen leiding en sturing heeft kunnen geven aan het zorgteam en zij vanaf het moment van haar terugkeer in september 2020 tot haar schorsing feitelijk slechts drie maanden heeft gewerkt.
4.6.
Dat naast de door SIVOR gestelde verstoorde verhouding met de leden van het zorgteam een verstoorde verhouding zou bestaan met de leden van het managementteam is door [naam verweerder] weersproken en door SIVOR slechts summierlijk onderbouwd. Door [naam verweerder] is bovendien ter zitting als onweersproken gesteld dat zij in het managementteam met in ieder geval zes mensen (in de rol van teamleider) niet heeft samengewerkt of niet heeft kunnen samenwerken.
4.7.
Indien een beroep wordt gedaan op het bestaan van een redelijke grond in de zin van artikel 7:669 lid 3, onder g BW, dient bovendien sprake te zijn van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, die van dien aard is dat van de werkgever in redelijkheid niet langer gevergd kan worden het dienstverband te continueren. Hoewel uit het standpunt van SIVOR weliswaar blijkt dat er wat haar betreft geen behoorlijk draagvlak meer is voor een verdere samenwerking met [naam verweerder], wettigen de gestelde en gebleken omstandigheden niet het standpunt dat sprake zou zijn van een onherstelbare vertrouwensbreuk. Gelet op de door SIVOR en [naam verweerder] gegeven voorbeelden is wel een beeld ontstaan dat er een verschil van inzicht is en dat de verhoudingen enigszins vertroebeld zijn. Dat SIVOR en [naam verweerder] moeite met elkaar hebben door alles wat is gebeurd is begrijpelijk, maar onvoldoende is gebleken dat de verhouding niet meer te repareren valt. Het enkele feit dat bij SIVOR de onmiskenbare wens bestaat om de arbeidsovereenkomst te beëindigen biedt in zijn algemeenheid ook onvoldoende basis om een duurzaam verstoorde verhouding aan te nemen. Partijen moeten ten minste constructieve en reële pogingen hebben gedaan om te onderzoeken of de verstoorde relatie nog herstelbaar is, bijvoorbeeld door middel van gesprekken of (een vorm van) mediation, in welke samenstelling dan ook en die pogingen moeten niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. SIVOR had daarbij meer inspanningen kunnen verrichten en heeft een en ander te snel als een gepasseerd station beschouwd. Daarbij geldt dat van [naam verweerder] verwacht mag worden dat zij als werknemer op een professionele manier omgaat met kritiek op haar functioneren en dient te reflecteren op haar rol binnen het zorgteam en het managementteam. Het is immers niet alleen aan SIVOR om een werkbare verhouding te creëren.
2.13.
Voorts heeft de kantonrechter het tegenverzoek van [naam verweerder] toegewezen en SIVOR veroordeeld om [naam verweerder] in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden te hervatten. Aan deze veroordeling is een dwangsom verbonden van € 500,00 per dag dat SIVOR daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00.
Met betrekking tot deze veroordeling heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 4.9 het volgende overwogen:

Nu het verzoek tot ontbinding wordt afgewezen is de voorwaarde waaronder het tegenverzoek is ingediend vervuld. Het verzoek om [naam verweerder] toe te laten tot haar werkzaamheden zal worden toegewezen. [naam verweerder] heeft recht op en belang bij hervatting van haar werkzaamheden en SIVOR dient haar daartoe in de gelegenheid te stellen. Aan die veroordeling zal een dwangsom worden verbonden, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd op de wijze als in het dictum vermeld en eerst zal ingaan veertien dagen na betekening van deze beschikking. SIVOR wordt daarmee in de gelegenheid gesteld aan de veroordeling te voldoen en [naam verweerder] om daaraan gevolg te geven.
2.14.
Tegen de Beschikking is geen hoger beroep ingesteld.
2.15.
Op 16 juli (voor de zomervakantie) en 26 augustus 2021 (vlak voor het einde van de vakantie) hebben partijen met elkaar gesproken over de werkhervatting van [naam verweerder].
2.16.
Op 30 augustus 2021 is [naam verweerder] toegelaten tot het werk. Zij heeft gedurende twee weken feitelijk ook werkzaamheden uitgevoerd, onder meer bestaande uit externe contacten en afspraken gemaakt met betrekking tot verzuimproblematiek.
2.17.
Op 14 september 2021 heeft SIVOR [naam verweerder] een Startdocument voorgelegd met daarin een plan van aanpak waarbij gestart wordt met mediation en om [naam verweerder] gedurende die mediation vrij te stellen van haar werkzaamheden. Daarnaast staat in het Startdocument dat [naam verweerder] een verbetertraject moet volgen en dat SIVOR bij het mislukken van de mediation, of bij onvoldoende vooruitgang in het verbetertraject een nieuw ontbindingsverzoek zal indienen. Het Startdocument vermeldt voorts dat er bij collega’s grote weerstand is tegen de terugkeer van [naam verweerder] en dat er één collega om die reden zelf ontslag heeft genomen en één collega zich heeft ziek gemeld. Na de overhandiging van het Startdocument is [naam verweerder] naar huis gegaan.
2.18.
Bij e-mail van 16 september 2021 heeft (een kantoorgenoot van de advocaat van) [naam verweerder] aan SIVOR meegedeeld dat SIVOR dwangsommen heeft verbeurd omdat zij [naam verweerder] zonder geldige reden naar huis heeft gestuurd. In deze e-mail kondigt de advocaat aan zo nodig executiemaatregelen te zullen treffen indien [naam verweerder] niet per direct weer wordt toegelaten tot haar werkzaamheden.
2.19.
Bij e-mail van diezelfde dag heeft (de advocaat) van SIVOR aan (de advocaat van) [naam verweerder] meegedeeld dat hij, indien [naam verweerder] niet wil meewerken aan het in het Startdocument vermelde plan van aanpak SIVOR moet overwegen een spoedschorsing op te leggen. Op deze e-mail heeft [naam verweerder] niet gereageerd.
2.20.
Bij brief van 20 september 2021 heeft SIVOR aan [naam verweerder] meegedeeld dat zij haar een spoedschorsing oplegt voor de duur van maximaal vier weken. Tegen deze schorsing heeft [naam verweerder] beroep ingesteld bij de Commissie van beroep.
2.21.
Op 23 september 2021 hebben partijen met elkaar gesproken.
2.22.
Bij ongedateerde brief heeft SIVOR aan [naam verweerder] de verlenging van de schorsing aangezegd.
2.23.
Bij exploot van 23 september 2021 heeft [naam verweerder] aan SIVOR bevel gedaan tot betaling van € 5.095,61 ter zake van tien verbeurde dwangsommen en kosten. De dwangsommen hebben betrekking op de periode van 14 tot en met 23 september 2021.
2.24.
Op 29 september 2021 heeft SIVOR € 5.095,61 aan de deurwaarder voldaan.
2.25.
Bij exploot van 3 oktober 2021 heeft [naam verweerder] ten laste van SIVOR executoriale beslagen doen leggen op haar bankrekening.
2.26.
In door SIVOR overgelegde verklaringen, die deels ongedateerd zijn en deels dateren van eind september 2021, verklaren elf medewerkers (onder wie een aantal teamleiders) van het Avicenna College dat de aanwezigheid van [naam verweerder] van negatieve invloed is op de werksfeer. In de verklaringen wordt onder meer melding gemaakt van gevoelens van onveiligheid, geschonden vertrouwen en gebrek aan vertrouwen in een constructieve samenwerking.

3..Het geschil

3.1.
SIVOR vordert, samengevat:
primair: [naam verweerder] te verbieden de Beschikking op het punt van de dwangsommen te executeren en haar te veroordelen tot terugbetaling van de reeds verbeurde dwangsommen en de daarbij door de deurwaarder in rekening gebrachte kosten;
subsidiair: [naam verweerder] te verbieden de executie van op grond van de Beschikking verbeurde dwangsommen te beperken tot een bedrag van € 1.500,- dan wel een ander
bedrag dat door voorzieningenrechter in redelijke verhouding met de feiten wordt geacht;
met veroordeling van [naam verweerder] in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering legt SIVOR het volgende ten grondslag.
SIVOR heeft geen dwangsommen verbeurd. Conform de Beschikking heeft SIVOR [naam verweerder] in de gelegenheid gesteld haar werkzaamheden te hervatten. De werkhervatting van [naam verweerder] heeft tot grote onrust geleid. Zij heeft vervolgens niet gereageerd op het door SIVOR voorgestelde Plan van Aanpak. SIVOR kon op grond van deze nieuwe omstandigheden niet anders dan overgaan tot een nieuwe schorsing. Zij heeft daarom hooguit € 1.500,00 aan dwangsommen verbeurd over de periode van 14 september tot en met 16 september 2021.
Aangezien [naam verweerder] vasthoudt aan de executie heeft, heeft SIVOR belang bij oplegging van een verbod. Daarnaast dienen de reeds betaalde dwangsommen te worden terugbetaald.
3.3.
[naam verweerder] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van SIVOR in de proceskosten, waaronder de nakosten.
Zij voert, naast enige processuele opmerkingen, samengevat, het volgende aan.
In weerwil van de Beschikking heeft SIVOR [naam verweerder] niet in de gelegenheid gesteld haar werkzaamheden te hervatten. SIVOR heeft haar functie volledig uitgekleed. Alles en ook het Startdocument wijst erop dat SIVOR in weerwil van de Beschikking (en de eerdere beslissing van de Commissie van beroep) probeert alsnog tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te komen. Met betrekking tot de door SIVOR gestelde samenwerkingsproblematiek heeft de kantonrechter geoordeeld dat die onvoldoende is aangetoond. Diezelfde problematiek mag daarom niet aan een nieuwe schorsing ten grondslag worden gelegd. Mediation mag geen voorwaarde zijn voor werkhervatting, aangezien SIVOR daarmee ten onrechte voorwaarden stelt aan de uitvoering van de Beschikking. [naam verweerder] staat voor een open zakelijke relatie, zij is bereid tot mediation en zij is ervan overtuigd dat het goed gaat komen tussen haar en de collega’s.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is in geschil of SIVOR op grond van de Beschikking dwangsommen heeft verbeurd, of het [naam verweerder] moet worden verboden verdere dwangsommen te executeren en of zij reeds betaalde dwangsommen aan SIVOR moet terugbetalen.
4.2.
In een geschil over de executie van dwangsommen moet allereerst worden vastgesteld wat doel en strekking zijn van de veroordeling waaraan de dwangsommen zijn verbonden. Daarbij geldt dat de veroordeling niet verder mag strekken dan ter bereiking van het daarmee beoogde doel. De draagwijdte van een gegeven verbod of bevel dient aldus beperkt te worden uitgelegd. Bij beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd moeten vervolgens de ter uitvoering van de veroordeling verrichte handelingen worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, zoals die is uitgelegd. Daarbij geldt dat geen dwangsommen zijn verbeurd indien het onredelijk zou zijn van de veroordeelde meer inspanningen en zorgvuldigheid te vergen dan hij heeft betracht.
4.3.
In een procedure als deze moet de voorzieningenrechter beoordelen of de bodemrechter in een eventuele bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat de dwangsommen zijn verbeurd. Dat vraagt om een inschatting van de kans dat de executant (hier [naam verweerder]) in een eventuele bodemprocedure er in zal slagen te bewijzen dat de geëxecuteerde niet (volledig) aan de veroordeling heeft voldaan. Gelet op het feit dat de bewijslast op de executant rust, is een vordering tot schorsing van de executie in beginsel toewijsbaar wanneer niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de geëxecuteerde (hier SIVOR) inderdaad niet (volledig) aan de veroordeling heeft voldaan.
4.4.
Op grond van de Beschikking diende SIVOR [naam verweerder] in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden te hervatten. Deze veroordeling vloeit voort uit de afwijzing van het ontbindingsverzoek en de kantonrechter heeft deze wedertewerkstelling niet nader gemotiveerd. Uit het feit dat hierbij een termijn van veertien dagen is gegeven volgt wel dat de kantonrechter heeft voorzien dat SIVOR een zekere termijn moest worden gegeven om aan de veroordeling te voldoen. Bij de uitleg van de veroordeling komt voorts betekenis toe
aan de vaststelling van de kantonrechter dat sprake is van een verschil van inzicht en (enigszins) vertroebelde verhoudingen en dat partijen moeite hebben met elkaar. Dat er problemen waren volgt ook uit de uitspraak van het College van beroep. Dat hiermee geen sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding neemt niet weg dat voormelde feiten een rol kunnen spelen bij de werkhervatting. Dit geldt temeer nu [naam verweerder] een leidinggevende functie heeft die samenwerking binnen het team en met de andere teams vereist. Ook de vaststelling van Praktijkmensen dat het zorgteam negatief is beïnvloed door de rol van [naam verweerder] in het conflict tussen de toenmalige directie en de medezeggenschapsraad kan impact hebben op de wijze waarop [naam verweerder] haar werkzaamheden kan hervatten. In dit verband acht de voorzieningenrechter het veelzeggend dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat SIVOR zich meer had moeten inspannen om de verstoorde relatie te herstellen en dat [naam verweerder] dient te reflecteren op haar rol binnen het zorgteam en het managementteam en dat het ook aan haar is om een werkbare verhouding te creëren.
4.5.
Partijen lijken het er voorts over eens te zijn dat [naam verweerder] na de zomervakantie weer zou beginnen en dat zij geleidelijk weer in positie diende te worden gebracht. Dit laatste is ook logisch, want [naam verweerder] is sinds haar ziekmelding in november 2019 slechts een beperkte periode aanwezig is geweest, terwijl er sinds die periode ook veranderingen in de organisatie (onder meer ter uitvoering van de herstelopdrachten) zijn geweest.
4.6.
Vast staat dat de werkhervatting niet plaatsgevonden op de wijze zoals [naam verweerder] haar werkzaamheden voorheen uitvoerde. Gelet op wat hiervoor is overwogen levert dat dus niet zonder meer een overtreding op van de Beschikking.
4.7.
Partijen hebben voorafgaand aan de werkhervatting op 30 augustus 2021 tweemaal met elkaar gesproken. SIVOR heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht op welke wijze zij [naam verweerder] weer geleidelijk in positie wilde brengen en welke werkzaamheden zij aan haar heeft opgedragen. Opvallend hierbij is dat er kennelijk geen concrete afspraken zijn gemaakt over mediation. Het bezwaar van [naam verweerder] dat zij niet werd betrokken bij de activiteiten van het MT, is niet zonder meer terecht. Indien [naam verweerder] meent of meende dat zij haar werkzaamheden op de oude voet kon hervatten, dan miskent zij het oordeel van de kantonrechter dat herstel van de verstoorde verhoudingen nodig is en dat ook zij daarin een rol te spelen heeft.
4.8.
Uit het samenstel van de uitgebreide verklaringen van de medewerkers van het Avicenna College volgt genoegzaam dat er meerdere medewerkers, onder wie leden van het zorgteam en leden van het MT, grote moeite hebben met de terugkeer van [naam verweerder] op de werkvloer. Het gaat hierbij onder meer om één ontslagname en één ziekmelding. [naam verweerder] heeft weliswaar (overigens zonder nadere onderbouwing) vraagtekens gezet bij de verklaringen en gezegd dat er ook medewerkers zijn die juist blij zijn met haar terugkeer, maar SIVOR, als werkgever en met het oog op de belangen van de school, kan de onrust en de gevoelens van onveiligheid die uit de verklaringen naar voren komen niet negeren. Het opstellen van het Startdocument is in dat licht niet onbegrijpelijk. Hoewel aan [naam verweerder] moet worden toegegeven dat de toonzetting van het Startdocument misschien negatief is en dat de vrijstelling van werk verstrekkend is, is het Startdocument zelf niet in strijd met de Beschikking. In die Beschikking is de na de Beschikking ontstane onrust uiteraard niet voorzien, terwijl daarin tegelijkertijd is geoordeeld dat van [naam verweerder] een constructieve houding wordt verwacht. Indien en voor zover [naam verweerder] het niet eens was met de inhoud van het Startdocument, dan lag het dan ook op haar weg om inhoudelijk te reageren. [naam verweerder] had bijvoorbeeld meteen kunnen instemmen met de mediation en daarbij in kunnen zetten op een zo spoedig mogelijk hervatting van haar werkzaamheden. In die mediation had zij ook het door haar ervaren gebrek aan vertrouwen aan de orde kunnen stellen.
4.9.
Hoewel uit het aanzeggen van de dwangsommen en het tegen de nieuwe schorsing gerichte bezwaarschrift kan worden afgeleid dat [naam verweerder] het niet eens was met het Startdocument, heeft zij – ondanks de verzoeken daartoe van SIVOR – tot aan de mondelinge behandeling niet inhoudelijk op dat plan gereageerd. Door de ontstane onrust, het uitblijven van een inhoudelijke reactie op het Startdocument en het enkel aanzeggen van de dwangsommen is een nieuwe, niet in de Beschikking verdisconteerde, onwerkbare situatie ontstaan. Zonder inhoudelijk overleg en/of het starten van mediation, levert het in die nieuwe situatie niet meer toelaten van [naam verweerder] tot haar werkzaamheden naar voorlopig oordeel geen overtreding van de Beschikking op.
4.10.
Voorts is onvoldoende aannemelijk geworden dat SIVOR [naam verweerder] op 14 september 2021 naar huis heeft gestuurd. Ter zitting hebben de rector en de bestuurder verklaard dat [naam verweerder] na het uitreiken van het Startdocument bedenktijd wilde – en dat deze is gegeven – om het document met haar advocaat te bespreken. SIVOR heeft voorts onweersproken gesteld dat [naam verweerder] ook bij de bespreking op 23 september 2021 nog te kennen heeft gegeven dat zij nog meer bedenktijd nodig had.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende aannemelijk is dat van SIVOR meer inspanningen en zorgvuldigheid konden worden gevergd dan zij heeft betracht. Daarmee is ook onvoldoende gebleken dat SIVOR dwangsommen heeft verbeurd. Dit betekent dat de vordering tot het staken van de executie toewijsbaar is, voor zover deze executie gebaseerd is op de stelling dat SIVOR [naam verweerder] in de periode vanaf 14 september 2021 tot en met heden niet in de gelegenheid is gesteld haar werk te hervatten. Indien [naam verweerder] meent dat SIVOR in verband met de wedertewerkstelling wel dwangsommen heeft verbeurd, ligt het op haar weg om een bodemprocedure aanhangig te maken. Het in dit kort geding op te leggen verbod verliest uiteraard zijn werking indien in die bodemprocedure anders wordt beslist.
4.12.
Dit betekent ook dat de reeds verbeurde dwangsommen, met de daarbij in rekening gebrachte kosten ten bedrage van € 95,61 moeten worden terugbetaald. Aangezien SIVOR niet heeft gespecificeerd welke andere kosten door de deurwaarder (ten onrechte) in rekening zijn gebracht, wordt het meer of anders gevorderde afgewezen.
4.13.
[naam verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Sivor worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.683,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [naam verweerder] dwangsommen te executeren wegens beweerde niet-nakoming van de Beschikking voor zover gebaseerd op de stelling dat zij in de periode vanaf 14 september 2021 tot en met heden ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld haar werk te hervatten en veroordeelt [naam verweerder] om het reeds geïncasseerde bedrag van € 5.095,61 terug te betalen aan SIVOR,
5.2.
veroordeelt [naam verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van Sivor tot op heden begroot op € 1.683,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021.
3077/676