Op 11 oktober 2021 heeft de meervoudige raadkamer voor strafzaken van de Rechtbank Rotterdam een tussenbeslissing genomen in de zaken van vijf verzoeksters die betrokken zijn bij een strafzaak met betrekking tot IS-verdachten in Syrië. De verzoeksters hebben op 15 juni 2018 verzoekschriften ingediend op basis van artikel 36 (oud), thans 29f, van het Wetboek van Strafvordering. Tijdens de zitting waren de verzoeksters niet aanwezig, maar hun raadsman en raadsvrouw waren wel vertegenwoordigd. De rechtbank heeft besloten het onderzoek in de raadkamer te schorsen voor een periode van maximaal drie maanden voor verzoekster 5, met de verwachting dat zij binnen deze termijn naar Nederland zal zijn gerepatrieerd of dat er een concrete toezegging is gedaan voor repatriëring. Voor de andere vier verzoeksters is het onderzoek voor maximaal zes maanden geschorst, met een soortgelijke verwachting omtrent hun repatriëring. De rechtbank heeft overwogen of deze beslissingen zouden kunnen leiden tot ongelijke behandeling van de verzoeksters, maar concludeerde dat de standpunten van de raadslieden voldoende aanknopingspunten bieden om een onderscheid in termijn te maken. De rechtbank verwacht dat het kabinet zal zorgdragen voor de repatriëring van de verzoeksters ten behoeve van de strafvervolging. Het proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.