ECLI:NL:RBROT:2021:10065

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
9239238
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor tekortkoming in overeenkomst van aanneming van werk en schadevergoeding

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], betaling van schadevergoeding van gedaagde, [gedaagde], wegens tekortkomingen in de uitvoering van een overeenkomst van aanneming van werk. De overeenkomst betrof werkzaamheden aan de riolering in de woning van eisers, die op 22 oktober 2020 door gedaagde en zijn medewerker werden uitgevoerd. Na de werkzaamheden ontdekten eisers een lekkage en constateerden zij dat de werkzaamheden niet conform de afspraak waren uitgevoerd. Gedaagde werd in gebreke gesteld, maar reageerde niet op de verzoeken om de gebreken te herstellen. Eisers schakelden vervolgens een ander bedrijf in om de schade te herstellen, wat leidde tot extra kosten. Gedaagde voerde verweer en stelde dat er een afwijkende afspraak was gemaakt over de werkzaamheden vanwege de ontdekking van asbest. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd voor deze stelling en dat hij toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De vordering van eisers werd toegewezen, inclusief schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9239238 \ CV EXPL 21-18398
uitspraak: 15 oktober 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..[eiser 1] ,

woonplaats: [woonplaats eisers]
en
2. [eiser 2],
woonplaats: [woonplaats eisers] ,
eisers bij exploot van dagvaarding van 18 mei 2021,
gemachtigde: mr. B.M. Wegereef te Leusden,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [bedrijf gedaagde] ,
woonplaats: [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Jonk te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser 1] c.s.” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 18 mei 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met één productie;
  • het vonnis van 12 juli 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 september 2021. [eiser 1] c.s. zijn in persoon verschenen, vergezeld van hun gemachtigde. [gedaagde] is eveneens verschenen, vergezeld van de gemachtigde mr. S.M. Ploegmakers.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde] is op 1 oktober 2020 bij [eiser 1] c.s. langs geweest voor een vooropname van werkzaamheden in de woning van [eiser 1] c.s.. Partijen hebben daarna diezelfde dag een overeenkomst van aanneming van werk gesloten ten behoeve van werkzaamheden aan de riolering die gesitueerd is in de kruipruimte van de woning van [eiser 1] c.s.. Op 22 oktober 2020 tussen 10:00-22:20 uur zijn er werkzaamheden uitgevoerd door [gedaagde] en een medewerker van [gedaagde] .
2.2
De kosten van de werkzaamheden bedroegen € 1.600,00 inclusief BTW. Een bedrag van € 750,00 is voorafgaand aan de werkzaamheden betaald en een bedrag van € 850,00 is op 22 oktober 2020 na afloop van de op die dag uitgevoerde werkzaamheden voldaan.
2.3
Nadat [gedaagde] en zijn medewerker op 22 oktober 2020 de woning hadden verlaten, hebben [eiser 1] c.s. een lekkage in de kruipruimte aangetroffen. Zij hebben daarop de hoofdkraan dichtgedraaid. [eiser 1] c.s. hebben geprobeerd telefonisch contact met [gedaagde] op te nemen, maar dat is niet gelukt.
2.4
[eiser 1] c.s. hebben de volgende dag geconstateerd dat de constructie niet was aangelegd zoals overeengekomen en dat de watermeter was beschadigd. Sinds 22 oktober 2020 hebben [eiser 1] c.s. 6 – 8 weken gedeeltelijk zonder watertoevoer gezeten in hun woning.
2.5
Bij brief van 28 oktober 2020 is [gedaagde] door [eiser 1] c.s. in gebreke gesteld en hem is verzocht om binnen 3 dagen de overeengekomen werkzaamheden alsnog uit te voeren. Tevens is aangegeven dat, indien [gedaagde] vóór zondag 1 november 2020 de werkzaamheden niet naar tevredenheid heeft uitgevoerd, [eiser 1] c.s. op maandag 2 november 2020 een ander reinigingsbedrijf en loodgieter zullen inschakelen en deze kosten op [eiser 1] c.s. zullen verhalen.
2.6
Op 5 november 2020 heeft een telefoongesprek tussen partijen plaatsgevonden. Door [gedaagde] is te kennen gegeven dat hij niets meer voor [eiser 1] c.s. kan betekenen.
2.7
[eiser 1] c.s. hebben vervolgens [naam aannemersbedrijf] . ingeschakeld om de gebreken te herstellen. Van eind november 2020 tot eind februari 2021 hebben herstelwerkzaamheden plaatsgevonden voor een totaalbedrag van € 2.796,92.
2.8
De gemachtigde van [eiser 1] c.s. heeft [gedaagde] op 9 maart 2021 een omzettingsverklaring gestuurd en [gedaagde] gesommeerd om het bedrag van € 2.796,92 binnen 14 dagen over te maken. [gedaagde] heeft hierop gereageerd noch betaald.

3..Het geschil

3.1
[eiser 1] c.s. hebben bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om tegen bewijs van behoorlijke kwijting binnen 14 dagen na dit vonnis aan hen te betalen € 2.796,92 aan hoofdsom en € 489,68 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2021 over het bedrag van € 2.796,92 en vanaf de dag van de dagvaarding over het bedrag van € 489,68, alsmede in de kosten van de procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser 1] c.s..
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is of [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en zo ja, of [gedaagde] tot betaling van de daaruit voortvloeiende schade is gehouden.
4.2
Vaststaat dat [gedaagde] op 22 oktober 2020 in de kruipruimte van de woning van [eiser 1] c.s. ingevolge de tussen partijen gesloten overeenkomst werkzaamheden heeft verricht en dat er direct daarna een lekkage in de woning is ontstaan. Tevens staat vast dat de constructie niet was aangelegd zoals overeengekomen en dat de watermeter is beschadigd. Daarmee staat vast dat de werkzaamheden die door [gedaagde] zijn verricht niet conform de opdracht zijn uitgevoerd.
4.3
Dat de werkzaamheden (nog) niet naar behoren zijn verricht komt volgens [gedaagde] omdat hij tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden asbest in de kruipruimte heeft ontdekt, waarna tussen partijen is afgesproken dat het asbest eerst verwijderd zou worden en dat hij daarna terug zou komen om zijn werkzaamheden af te maken. [gedaagde] heeft naar zijn zeggen toen gekozen voor een noodoplossing in afwachting van een gespecialiseerd bedrijf dat het asbest zou verwijderen. [eiser 1] c.s. hebben uitdrukkelijk betwist dat er door partijen een dergelijke afwijkende afspraak is gemaakt. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat zij niet op de hoogte waren van de aanwezigheid van asbest in de kruipruimte en dat zij pas in het gesprek op 5 november 2020 van [gedaagde] hebben gehoord dat er asbest in de kruipruimte aanwezig was.
4.4
Gelet hierop dient te worden beoordeeld of tussen partijen een afwijkende afspraak is gemaakt, inhoudende dat [gedaagde] na verwijdering van het asbest terug zou komen om zijn werkzaamheden te af te maken. Het ligt op de weg van [gedaagde] om feiten en omstandigheden te stellen ter onderbouwing hiervan.
4.5
[gedaagde] heeft daartoe gesteld dat hij en zijn medewerker in de kruipruimte aanwezig waren, dat zij toen asbest hebben ontdekt en dat zij dit direct aan [eiser 1] c.s. kenbaar hebben gemaakt. Een onderbouwing van deze stelling ontbreekt. [gedaagde] had op zijn minst een verklaring van zijn medewerker kunnen overleggen. Ook heeft [gedaagde] niet gesteld welke werkzaamheden nog afgemaakt moesten worden. Door hem is slechts gesteld dat hij een noodvoorziening heeft getroffen; wat voor noodvoorziening dat is, is ook niet duidelijk geworden. Dat [gedaagde] zijn werkzaamheden later zou afmaken, strookt bovendien niet met feit dat [eiser 1] c.s. voor alle werkzaamheden hebben betaald. Daarnaast is onverklaarbaar dat [gedaagde] – na ontdekking van het asbest - nog enige tijd is doorgegaan met de werkzaamheden terwijl hij, zo blijkt uit zijn verweer, goed op de hoogte is van de gezondheidsrisico’s. Indien de werkzaamheden daadwerkelijk door [gedaagde] moesten worden afgemaakt, dan had het tot slot in de rede gelegen dat [gedaagde] dit in reactie op de ingebrekestelling van 28 oktober 2020 aan [eiser 1] c.s. had laten weten. Dat heeft hij ook niet gedaan.
4.6
De kantonrechter is op grond van het bovenstaande van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat, in verband met de aanwezigheid van asbest waarvan [eiser 1] c.s. door [gedaagde] op de hoogte is gesteld op 22 oktober 2020, de door [gedaagde] gestelde afspraak tussen partijen is gemaakt. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
4.7
Ook het verweer van [gedaagde] dat het onredelijk is om hem in de brief van 28 oktober 2020 slechts een termijn van drie dagen te geven terwijl er nog asbest verwijderd moest worden, gaat niet op. Nu niet is komen vast te staan dat [eiser 1] c.s. op 22 oktober 2020 door [gedaagde] op de hoogte zijn gesteld van de aanwezigheid van asbest in de kruipruimte alsmede gelet op het feit dat [eiser 1] c.s. vanwege de lekkage de hoofdkraan hadden moeten dichtdraaien, was haast geboden en kan de termijn van drie dagen niet als onredelijk worden aangemerkt.
4.8
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. [gedaagde] is dus op grond van artikel 6:74 BW aansprakelijk voor de door [eiser 1] c.s. daardoor geleden schade. Met de brieven van 28 oktober 2020 en 8 maart 2021 hebben [eiser 1] c.s. de verbintenis van [gedaagde] tot nakoming van de overeenkomst omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding (artikel 6:87 BW). [gedaagde] heeft de door [eiser 1] c.s. in dit verband gevorderde kosten voor de ter zake door Van Schie uitgevoerde herstelwerkzaamheden niet betwist, zodat de hoofdsom toewijsbaar is. Ook tegen de gevorderde rente heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd, zodat deze eveneens toewijsbaar is.
4.9
[eiser 1] c.s. maken voorts aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 489,68. Dat namens [eiser 1] c.s. buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht is voldoende aannemelijk geworden en is door [gedaagde] ook niet betwist. De hoogte van het gevorderde bedrag stemt overeen met de tarieven van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag is dan ook verschuldigd geworden, met dien verstande dat de gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat [eiser 1] c.s. deze kosten reeds aan haar gemachtigde betaald heeft.
4.1
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] c.s. binnen 14 dagen na dit vonnis tegen kwijting te betalen € 3.286,60, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 2.796,92 vanaf 26 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] c.s. vastgesteld op:
  • € 358,38 aan verschotten;
  • € 436,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [gedaagde] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het nasalaris en de kosten van betekening verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
821