ECLI:NL:RBROT:2021:1006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
10/257794-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een scherp voorwerp in een nachtopvang te Rotterdam

Op 10 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 28 maart 2020 in de nachtopvang van het Leger des Heils in Rotterdam een medebewoner, [naam slachtoffer], met een scherp voorwerp in de borst heeft gestoken. De verdachte beschuldigde het slachtoffer van diefstal van zijn identiteitsbewijs en pinpas, wat leidde tot een woordenwisseling en een fysieke confrontatie. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte het slachtoffer twee keer in de borst gestoken, wat resulteerde in potentieel dodelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de kwetsbaarheid van de borstkas en de aard van de verwondingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn delictgedrag. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op de veiligheid van bewoners in de nachtopvang.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/257794-20
Datum uitspraak: 10 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. C.C.M. Welten, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te komen. Uit de verklaringen van het slachtoffer en van de getuigen blijkt niet dat de verdachte diegene was die met een voorwerp het slachtoffer heeft gestoken. Een andere bewoner van de nachtopvang zou het letsel kunnen hebben toegebracht. Daarnaast is er onvoldoende bewijs waaruit blijkt dat de verdachte het (voorwaardelijke) opzet op de dood van het slachtoffer had.
4.1.2.
Beoordeling
Op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is geweest, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het navolgende zich heeft voorgedaan.
De verdachte verbleef op 28 maart 2020 in de nachtopvang van het Leger des Heils aan de Carnissesingel te Rotterdam. Omstreeks 00:40 uur beschuldigde de verdachte [naam slachtoffer] , een medebewoner van de nachtopvang en het latere slachtoffer, ervan dat die het identiteitsbewijs en de pinpas van de verdachte uit de slaapzaal had gestolen. Tussen de verdachte en het slachtoffer ontstond een woordenwisseling waarna het slachtoffer de verdachte enkele klappen in zijn gezicht gaf. [naam persoon] , medewerker bij het Leger des Heils, kwam tussenbeide. Hij duwde de verdachte naar achteren om de vechtenden uit elkaar te houden. De verdachte kwam terug en stak vervolgens het slachtoffer met een scherp voorwerp, waarvan het steekgedeelte ongeveer tien centimeter lang was, twee keer in de borstkas.
Door de steekwonden is het bovenste deel van de linker long ingeklapt en gevuld met bloed. Het letsel van het slachtoffer was potentieel dodelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met zijn handelen het opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De borstkas is een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam, waarin zich belangrijke en vitale (slag)aderen en organen bevinden. Algemeen bekend is dat in dit deel van het lichaam met een steekwapen dodelijk letsel kan worden toegebracht. Het met een scherp voorwerp twee keer in de borstkas van het slachtoffer steken is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer op de dood gericht dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd het slachtoffer te doden. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte, nadat hij door [naam persoon] was weggeduwd, terug naar het slachtoffer is gegaan om hem in zijn borstkas te steken. Slechts door het (snelle) medische ingrijpen is voorkomen dat het slachtoffer aan de verwondingen is bezweken.
Dat een ander dan de verdachte het letsel aan het slachtoffer heeft toegebracht, vindt zijn weerlegging in de aan de in bijlage II vermelde bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich op 28 maart 2020 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [naam slachtoffer] .
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 maart 2020 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een scherp en/of puntig voorwerp, die [naam slachtoffer] in de borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich, in de nachtopvang van het Leger des Heils, schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte had een verbaal – door de verdachte begonnen – conflict met het slachtoffer, waarna de situatie ernstig is geëscaleerd. De verdachte heeft met een scherp voorwerp twee keer in de borstkas van het slachtoffer gestoken, waardoor het slachtoffer in het ziekenhuis moest worden opgenomen met potentieel dodelijk letsel.
Dergelijke geweldsmisdrijven getuigen van een ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit. Alleen door het (snelle) medische ingrijpen is voorkomen dat het slachtoffer is overleden.
De nachtopvang is een plek waar personen die geen ander onderkomen (meer) hebben zich veilig moeten kunnen voelen. Door dergelijk geweld is tevens een zware inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel van de bewoners van de nachtopvang.
Hoewel de verdachte als eerste klappen in zijn gezicht kreeg, doet dit niet af aan de ernst van het handelen van de verdachte. Daarnaast was juist de verdachte diegene die de confrontatie aanging door het slachtoffer te beschuldigen van diefstal.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder is veroordeeld voor gepleegde strafbare feiten, zij het van andere aard dan het in het voorgaande bewezenverklaarde feit.
7.3.2.
Rapportage
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 januari 2021. Dit rapport vermeldt, onder meer, het volgende:
“Uit ons onderzoek maken wij op dat betrokkene op bijna alle leefgebieden al langere tijd problemen heeft. Het strafblad van betrokkene is gestart toen hij 16 jaar oud was en hij is sindsdien bijna jaarlijks opnieuw met justitie in aanraking gekomen voor strafbare feiten uit uiteenlopende delictcategorieën. Betrokkene is langdurig dakloos en is meermaals zijn woonruimte kwijtgeraakt. Hij heeft het speciaal onderwijs niet afgemaakt. Hij beschikt niet over een startkwalificatie. Betrokkene heeft meermaals financiële problemen gehad. Toch zou hij naar eigen zeggen altijd gewerkt hebben. Hij heeft twee kinderen uit een mislukte relatie en is veroordeeld voor een zedendelict in Spanje.
Het lijkt hem te ontbreken aan een positief ondersteunend netwerk van familie en vrienden.
Betrokkene geeft geen openheid over zijn middelengebruik en zijn keuzes ten aanzien van het oplossen van problemen. Hij ontkent psychische problemen te hebben en vindt niet dat hij snel agressief wordt. Hoewel betrokkene zwijgt over het ten laste gelegde geeft hij aan dat hij bereid is om mee te werken aan een reclasseringstoezicht en verblijf in een woonvoorziening, zodat hij zijn problemen kan oplossen en kan voorkomen dat hij opnieuw of verder in de problemen komt.”
De reclassering adviseert bij schuldigbevinding een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een contactverbod met het slachtoffer.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij Stichting Leger des Heils, afdeling Jeugdbescherming & Reclassering, gedurende 24 maanden na ingang van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt, en zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering;
- de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen en/of alcohol, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek, gedurende 24 maanden na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
- de veroordeelde zal meewerken aan diagnostisch onderzoek en zich laten behandelen in verband met zijn delictgedrag en justitieverleden en mogelijke onderliggende problematiek, ter voorkoming van recidive, bij een passende instelling voor ambulante forensische GGZ, te bepalen door de reclassering, gedurende 24 maanden na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een terugval in overmatig middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang, of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende 24 maanden na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
- de veroordeelde wordt gedurende 24 maanden na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt, verplicht om zich in te spannen om legale inkomsten en een betaalde baan of een andere, door de toezichthouder goedgekeurde vorm van dagbesteding te verkrijgen en/of te behouden voor ten minste 24 uur per week, althans voor een door de reclassering te bepalen aantal uren;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [naam slachtoffer] in de borst(streek) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Rotterdam aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer steekwond(en) en/of blijvende litteken(s), heeft
toegebracht door met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [naam slachtoffer] in de borst(streek) te steken;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerpen, die [naam slachtoffer] in de borst(streek) te steken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.