ECLI:NL:RBROT:2021:1003

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
C/10/600337 / HA ZA 20-677
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-samenwoners over kosten huishouding, gebruiksvergoeding en verdeling van depotbedrag na verkoop woning

In deze zaak tussen twee ex-samenwoners, die een samenlevingsovereenkomst hadden gesloten, zijn er geschillen gerezen over de kosten van de huishouding, gebruiksvergoeding en de verdeling van het depotbedrag na de verkoop van hun gezamenlijke woning. De man en de vrouw hebben een relatie gehad en zijn gezamenlijk eigenaar geworden van een woning in Hendrik-Ido-Ambacht. Na de beëindiging van hun relatie heeft de man de vrouw een brief gestuurd waarin hij de samenlevingsovereenkomst opzegt. De vrouw heeft de sloten van de woning veranderd en de man heeft zijn spullen niet kunnen ophalen. De woning is uiteindelijk verkocht, maar partijen zijn het niet eens over de verdeling van de opbrengst en de kosten die zijn gemaakt in de periode na de beëindiging van hun relatie.

De man vordert onder andere een gebruiksvergoeding van de vrouw voor de periode dat zij alleen in de woning verbleef, alsook een vergoeding voor de kosten die hij heeft gemaakt. De vrouw betwist deze vorderingen en stelt dat zij de afspraken die zijn gemaakt zijn nagekomen. De rechtbank heeft de vorderingen van de man grotendeels toegewezen, waarbij de vrouw is veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen, waaronder de gebruiksvergoeding en de kosten van de gezamenlijke rekening. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld door de privé-spullen van de man te verkopen of weg te geven zonder zijn toestemming. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/600337 / HA ZA 20-677
Vonnis van 3 februari 2021
in de zaak van
[naam persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.H.C. Houben te Amsterdam,
tegen
[naam persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. Leimena te Dordrecht.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 juli 2020 (van de zijde van de man) met producties 1 t/m 19;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 26 augustus 2020 (van de zijde van de vrouw), met producties 1 t/m 17;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 16 september 2020;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tegens akte indienen nadere stukken van 25 november 2020 (van de zijde van de man), met producties 20 t/m 30;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 10 december 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond. Op 1 augustus 2017 hebben zij een samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.2.
Op 1 augustus 2017 zijn partijen gezamenlijk eigenaar geworden van de woning te ( [postcode] ) Hendrik-Ido-Ambacht aan het adres [adres] (hierna: de woning). Voor de aankoop van de woning zijn zij gezamenlijk een hypothecaire geldlening aangegaan.
2.3.
Op 29 juni 2019 heeft de man de vrouw een brief gestuurd, waarin, voor zover van belang, staat: “
Middels deze brief zeg ik daarom hierbij formeel per omgaande ons samenlevingscontract op”.
De man had aanvankelijk het voornemen de vrouw uit te kopen en heeft dat voorgesteld aan de vrouw. De vrouw wilde aan die uitkoop niet meewerken. De man is uit de woning vertrokken en de vrouw is daarin blijven wonen. De man is eerst (tijdelijk) bij zijn zus gaan wonen en daarna, per 1 september 2019, in een eigen huurwoning.
2.4.
Artikel 10 van samenlevingsovereenkomst luidt, voor zover van belang:
“a. Als deze overeenkomst eindigt anders dan door overlijden van een van de partners, dan willen de partners mogelijk allebei in de woning blijven wonen. Als de partners er niet in onderling overleg uitkomen kunnen ze de zaak voorleggen aan de kantonrechter.
(…)
d. Indien de woning toebehoort aan beide partners of toebehoort aan de partner die er niet blijft wonen, dient de partner die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen.
De kantonrechter kan overeenkomstig het hiervoor bepaalde de partner die blijft wonen gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen voor het betalen van vergoeding.
De vergoeding zal worden vastgesteld door partners in onderling overleg. Als de partners het over de vergoeding niet eens kunnen worden, zullen zij deze laten bepalen door een door de kantonrechter te benoemen deskundige.
(…)”
2.5.
Artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst luidt, voor zover van belang:
“ b. De kosten van de huishouding worden evenredig verdeeld tussen de partners. Iedere partner is verplicht naar evenredigheid van het persoonlijke inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding (...)
c. De partners openen een gezamenlijke en/of rekening. Hierop storten zij maandelijks hun bijdrage. Zij zijn ieder eigenaar van het saldo op de rekening in verhouding tot hun bijdrage.
(…)
f. Als gedurende een jaar een van de partners niet naar evenredigheid bijdraagt ontstaat een vordering. Deze moet binnen een jaar schriftelijk worden vastgelegd tussen de partners, anders vervalt de vordering.”
2.6.
Artikel 4 van de samenlevingsovereenkomst luidt, voor zover van belang:
“a. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding bestaan in ieder geval uit:
  • de huurtermijnen van de samen bewoonde woning;
  • de kosten van dagelijkse boodschappen;
  • de kosten van gebruikelijke verzekeringen;
  • de kosten van gezamenlijke vakanties;
- de kosten van medische verzorging.”
2.7.
De man en de vrouw beschikten over een gezamenlijke en/of- rekening onder nummer [rekeningnummer] (hierna: de gezamenlijke rekening) en zij hadden de afspraak dat de vrouw daarop 40 % van de vaste lasten stortte en de man 60 %, conform de verhouding in hun inkomens. Onder de vaste lasten begrepen en begrijpen partijen: de hypotheeklasten, de energielasten, de waterschapslasten SVHW en de gemeentelijke heffingen. Partijen noemen deze lasten ook wel: de eigenaars- en gebruikerslasten.
2.8.
Op 16 juli 2019 heeft de man een deel van de inboedel opgehaald uit de woning.
Daarna heeft de vrouw zonder overleg met de man de sloten van de woning veranderd.
2.9.
Partijen hebben de woning ter verkoop aangeboden in de tweede helft van 2019, voor € 500.000,=. Er dienden zich potentiële kopers aan die de woning voor € 500.000,= wilden kopen met als overdrachtsdatum 31 januari 2020. De vrouw is hiermee niet akkoord gegaan. De overdrachtsdatum die partijen als tegenvoorstel hebben gedaan was 31 maart 2020. De potentiële kopers hebben zich echter teruggetrokken.
2.10.
Op 10 oktober 2019 - nadat die potentiële kopers zich hadden teruggetrokken - heeft de vrouw aan de man een Whatsapp bericht gestuurd met de volgende inhoud:
“Beste [naam persoon A] ,
In geval van kandidaat 3 is een oplevering van 1 juni 2020 geen probleem. Echter onder dezelfde voorwaarden als de bieding van kandidaat 1.
  • je ziet af van het vorderen van de gebruikersvergoeding
  • de gebruikers- en eigenaarslasten blijven zoals ze zijn (60:40 verhouding) tot aan de opleveringsdatum 1-6-2020
  • je gaat normaal met mij communiceren en in gesprek
Met vriendelijke groet,
[naam persoon B] ”
2.11.
Op 11 oktober 2019 heeft de advocaat van de man per e-mail bevestigd aan de advocaat van de vrouw dat de man bereid is om af te zien van het vorderen van gebruiksvergoeding en dat hij ook bereid is om tot de oplevering op 1 juni 2020 de gebruikers- en eigenaarslasten in de afgesproken verhouding te betalen.
2.12.
Op 5 november 2019 is een voorlopig koopcontract getekend. De woning is verkocht voor € 500.000,=, met als overdrachtsdatum 1 juni 2020.
2.13.
Op 14 december 2019 hebben de ouders van de vrouw € 1.157,92 overgemaakt op de gezamenlijke rekening onder de omschrijving “
vervangende betaling onder voorbehoud van rechten”.
2.14.
Op 18 december 2019 heeft de vrouw van de gezamenlijke rekening € 927,95 overgemaakt naar haar eigen privé-rekening onder de omschrijving: “
omdat je een goor tiefusjong bent”.Na die overboeking was het saldo van de gezamenlijke rekening € 0,=.
2.15.
Op 28 december 2019 heeft de man de vrouw per e-mail geschreven:
“Hoi [naam persoon B] ,
Helaas kunnen we deze maand onze financiële verplichtingen wederom niet nakomen. De afschrijving naar o.a. onze ouders heeft niet plaats kunnen vinden omdat er onvoldoende saldo op de rekening stond. Ik had de hoop dat je gewoon het maandelijkse bedrag zou overmaken, maar dat is helaas niet gebeurd. Afgelopen maand heb je daarentegen juist geld van de rekening afgehaald en mij weinig vertrouwen gegeven dat je alsnog de maandelijkse bijdrage zou betalen:
  • Op 18/12 heb je € 927,95 met omschrijving `omdat je een goor tyfusjong bent’ van de rekening afgehaald. Hierna stond er € 0,= op de rekening;
  • Op 18/12 heb je mij tevens een bericht gestuurd: `Je zult van mij geen enkele betaling meer ontvangen omtrent hypotheek etc.’
Om bovenstaande redenen heb ik dan ook deze maand geen geld gestort op de gemeenschappelijke rekening. Ik had onvoldoende vertrouwen dat hiervan de maandelijkse verplichtingen zouden worden betaald.
Ik wil je echter wel graag helpen dat je gewoon kunt blijven wonen tot 2 juni waar je nu zit en dat alle betalingen gewoon door kunnen gaan. En ook dat je in de toekomst zelf weer een huis kunt kopen zonder BKR- notering.
Om deze reden zal ik alle betalingen waar ook mijn naam aan verbonden zit, betalen vanaf mijn persoonlijke rekening, De verrekening hiervan volgt op een later moment. (…)”
2.16.
De woning is op 2 juni 2020 overgedragen aan de kopers. De verkoopopbrengst is na aftrek van de hypothecaire geldlening en na aftrek van kosten in depot gesteld bij de notaris. Uit het depot zijn vervolgens ook de twee leningen aan de beide ouderparen van partijen geheel afbetaald.
2.17.
Partijen twisten over diverse verrekenposten en de verdeling van het restant van het depotbedrag.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
“ I.I De vrouw te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis al het nodige te doen om het bedrag dat in depot staat bij de notaris af te wikkelen door alle redelijke en noodzakelijke medewerking te verlenen aan de verdeling van het depotbedrag bij de notaris, zijnde € 127.207,60 in dier voege dat aan de man wordt uitgekeerd een bedrag ad € 81.803,54 en aan de vrouw wordt uitgekeerd € 45.404,06, dan wel een verdeling van het depotbedrag dat U E.A. in goede justitie vermeent te behoren, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw weigert c.q. in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan de uitkering van de depotbedragen door de notaris conform uw vonnis, met een maximum van € 55.000,-;
II.I Te bepalen dat de vrouw de eindspecificatie van Greenchoiche in het geding dient te brengen en te bepalen dat de vrouw de helft van de teruggaaf aan de man dient te voldoen;
III Tot betaling van de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.”
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert:
“te bepalen dat de man de in sub 28 genoemde bedragen, totaal € 3.954,83 aan de vrouw dient te voldoen en welke bedragen dienen worden verrekend met het bij de notaris in depot staande bedrag van € 127.207,60;
de man te veroordelen om binnen 5 dagen na betekening van het vonnis al het nodige te doen om het bedrag dat in depot staat bij de notaris af te wikkelen zowel alle redelijke en noodzakelijke medewerking te verlenen aan de verdeling van het depotbedrag bij de notaris zijnde € 127.207,60 dusdanig dat aan de man wordt uitgekeerd een bedrag van € 62.462,36 en aan de vrouw wordt uitgekeerd een bedrag van 64.745,04 dan wel een verdeling van het depotbedrag dat door U Edelachtbare in goede justitie vermeent te behoren, op straffe van een dwangsom van € 500 per maand of dagdeel dat de man weigert c.q. in gebreke blijft zijn medewerking te verlenen aan de uitkering van de depotbedragen door de notaris conform Uw vonnis met een maximum van € 55.000;”
3.5.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding in reconventie.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie
(A)
Vaste lasten
4.1.
De man stelt dat hij over de periode december 2019 tot en met april 2020 (dus vijf maanden) de volledige lasten van de woning (eigenaars- en gebruikerslasten) heeft betaald. De totale woonlasten bedroegen € 1.729,93 per maand en hij heeft hiervan in die maanden niet alleen de 60 % betaald die hij moest betalen, maar ook de 40 % die de vrouw moest betalen, zijnde -die 40 %- € 691,97 per maand. Hij vordert vijf maal € 691,97 van de vrouw, dus € 3.459,85. Hij vordert daarnaast nog € 182,89 voor wat betreft de vaste lasten in de maand mei 2020 van de vrouw; het betreft energielasten. De hypotheekrente over mei vordert hij niet want deze werd achteraf betaald, aan het einde van de maand. De hypotheekrente over de maand mei tot de levering van de woning aan de koper op 2 juni 2020 is dan ook betrokken bij de afrekening van de notaris.
4.2.
De vrouw erkent dat zij nog vijf maal haar bijdrage van 40 % in vaste lasten moet betalen, waarbij zij als periode januari tot en met mei 2020 neemt. Volgens de vrouw betreft het een bedrag van € 622,32 per maand. De vrouw betwist bij gebrek aan wetenschap dat zij over de maand mei 2020 nog een (ander) bedrag verschuldigd is; zij kan zich dit bedrag niet herinneren.
4.3.
Nu de vrouw erkent dat zij nog over een periode van vijf maanden haar deel, zijnde 40 %, in de vaste lasten dient te voldoen en zij tegenover de berekening van de man van het maandbedrag zelf geen gespecificeerde berekening heeft geplaatst, wijst de rechtbank de vordering van de man over die vijf maanden als voldoende door hem onderbouwd en onvoldoende door de vrouw betwist, toe. Hetzelfde geldt voor de € 182,89 aan vaste lasten over de maand mei 2020. De vrouw heeft ook die vordering onvoldoende gemotiveerd betwist, tegenover de duidelijke onderbouwing door de man.
4.4.
De rechtbank wijst de beide vorderingen van de man, ad
€ 3.459,85en
€ 182,89, toe.
(B)
Gebruiksvergoeding
4.5.
De man vordert een gebruiksvergoeding van de vrouw over de periode augustus 2019 tot juni 2020, zijnde tien maanden. De vrouw maakte in die periode alleen gebruik van de gemeenschappelijke woning. De man stelt de gebruiksvergoeding op € 886,34 per maand, op basis van 1 % van de helft van de overwaarde en komt uit op € 8.861,40 voor tien maanden.
4.6.
De vrouw voert verweer. Zij stelt de afspraken, beschreven in het Whatsapp bericht van 10 oktober 2019 en bevestigd namens de man in de e-mail van zijn advocaat van 11 oktober 2019, te zijn nagekomen. De man heeft daarna, in zijn e-mail van 28 december 2019, aangegeven dat hij de lasten voorlopig
alleenzou betalen en dat deze later verrekend konden worden. De man heeft de woning in het voorjaar van 2019 vrijwillig verlaten; hij kon in de woning terugkeren. De man heeft zich pas per 1 september 2019 uitgeschreven uit de woning en daarvóór kan de gebruiksvergoeding niet ingaan. De rechter kan bovendien volgens de samenlevingsovereenkomst een vrijstelling verlenen voor het betalen van een gebruiksvergoeding en daarbij heeft de vrouw een gerechtvaardigd belang. Tot slot is de hoogte van de gebruiksvergoeding onjuist berekend door de man, nu de rente lager is dan de 1 % waarvan de man uitgaat.
4.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. De man heeft de samenlevingsovereenkomst opgezegd per brief van 29 juni 2019. De vrouw stelt die brief niet te hebben ontvangen maar heeft ten tijde van de mondelinge behandeling verklaard dat de man de woning in april 2019 heeft verlaten. De vrouw was er toen dus mee bekend dat de samenleving reeds feitelijk was beëindigd. De man had niet meer het woongenot van de gezamenlijke woning en de vrouw kon er, gezien de inhoud van de samenlevingsovereenkomst, artikel 10 sub d, rekening mee houden dat de man een vergoeding van haar voor gemist woongenot zou vorderen. Het argument van de vrouw dat de man kon terugkeren in de woning, baat de vrouw niet, zeker niet vanaf het moment dat zij de sloten heeft veranderd. De afspraak van 10 of 11 oktober 2019 dat de man zou afzien van het vorderen van een gebruiksvergoeding bindt de man niet meer nadat de vrouw haar deel van de afspraak, namelijk om bij te blijven dragen in de woonlasten met 40 %, niet meer na kwam en de en/of rekening leeghaalde.
De vrouw heeft, na aanvankelijk al onder geen beding mee te willen werken aan uitkoop door de man, zonder valide reden de eerst mogelijke overdrachtsdatum van de woning aan een koper, 31 januari 2020, tegengehouden, terwijl sprake was van de gewenste verkoopprijs ad € 500.000,=. Zij verkeerde toen in de wetenschap dat de man al geruime tijd óók de lasten diende te dragen van zijn eigen huurwoning. Vervolgens heeft de vrouw de en/of rekening leeggehaald en stopte zij met het voldoen van haar bijdrage aan de vaste lasten op de en/of rekening. Daarmee dreef zij de man op dubbele kosten: teneinde te voorkomen dat er een BKR-notering zou komen heeft de man zich genoodzaakt gezien - blijkens zijn mail van 28 december 2019 - naast de woonlasten van zijn huurwoning alle woonlasten van de gezamenlijke woning maandelijks te voldoen. De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene een gebruiksvergoeding voor de man op zijn plaats vanaf 1 februari 2020 tot en met mei 2020.
Voor wat betreft de hoogte van de gebruiksvergoeding knoopt de rechtbank aan bij de 60 % van de woonlasten. De vrouw dient de man die 60 % als gebruiksvergoeding te voldoen, voor door hem gemist woongenot over de genoemde maanden. De rechtbank veroordeelt de vrouw dan ook
€ 4.151. 80(4 x € 1.037,95) aan de man te voldoen.
(C)
Eindnota’s Greenchoice en Huismerk Energie
4.8.
Partijen zijn het erover eens (geworden) dat de vrouw voor wat betreft deze posten per saldo
€ 162,90aan de man dient te vergoeden (€ 166,90 minus € 3,19), zodat de rechtbank dit bedrag zal toewijzen.
(D)
Gemeentelijke belastingen
4.9.
De man vordert van de vrouw een bedrag ad € 240,70 inzake de gemeentelijke belastingen 2020. De vrouw erkent dat zij dit bedrag moet voldoen aan de man. De vrouw heeft ten tijde van de mondelinge behandeling haar tegenvordering op dit punt, de verrekenpost, ingetrokken. De rechtbank wijst de vordering van de man ad
€ 240,70toe.
(E)
SVHW
4.10.
De vrouw erkent de vordering van de man groot
€ 218,67ter zake de kosten SVHW. Ook deze vordering van de man wijst de rechtbank toe.
(F)
Vergoeding koper € 119,99
4.11.
De man stelt het volgende. Bij inspectie van de woning bleek er een beschadiging te zijn op de trap, de reling van het balkon was beschadigd en de tuinverlichting in de achtertuin was kapot. De man heeft blijkens het inspectierapport met de kopers van de woning afgesproken dat zij een vergoeding van € 100,= zouden krijgen en een blik verf. De man vordert deze € 119,99 van de vrouw omdat de mankementen er bij zijn vertrek uit de woning nog niet waren.
De vrouw voert bij wijze van verweer aan dat zij niet aanwezig is geweest bij de oplevering van de woning en dat de afspraak omtrent de vergoeding aan de kopers buiten haar om is gemaakt, zonder dat zij vooraf geïnformeerd is door de makelaar of de man. Het bedrag moet volledig voor rekening van de man blijven.
4.12.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de vrouw onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dát deze kosten zijn gemaakt. Daarbij liet zij de inspectie van de woning geheel over aan de man en hield zij zich onbereikbaar voor overleg. Het betreft kosten voor de gemeenschappelijke woning. Ingevolge artikel 3: 172 BW dienen uitgaven die voortvloeien uit handelingen ten behoeve van een gemeenschappelijk goed, naar evenredigheid te worden gedragen door de deelgenoten in dat gemeenschappelijke goed. Nu partijen de afspraak hadden in de verhouding 60 /40 bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke woning, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw nog (haar) 40 % van deze kosten moet voldoen, te weten,
€ 48,=.
(G)
Overboekingen van de gezamenlijke rekening naar de privé-rekening van de vrouw
4.13.
Op 14 december 2019 hebben de ouders van de vrouw € 1.157,92 overgemaakt op de gezamenlijke rekening onder de omschrijving “
vervangende betaling onder voorbehoud van rechten”. Op 18 december 2019 heeft de vrouw van de gezamenlijke rekening € 927,95 overgemaakt naar haar eigen privé-rekening onder de omschrijving: “
omdat je een goor tiefusjong bent”. Daarna stond het saldo van de gemeenschappelijke rekening op € 0,=. De vrouw heeft op 3 januari 2020 € 1.157,92 van haar prive-rekening overgemaakt naar de rekening van haar ouders onder de omschrijving: “
terugbetaling voorschot dec 2019”
4.14.
De man vordert € 556,77 van de vrouw, zijnde 60 % van het saldo ( € 927,95) dat op de gezamenlijke rekening stond op 18 december 2019. Partijen stortten een bijdrage in de vaste lasten op deze rekening en hielden hierin een verdeling aan van 60 % voor de man en 40 % voor de vrouw. Het saldo bestond daarom voor 60 % uit vermogen van de man en 40 % van de vrouw, zoals ook in de samenlevingsovereenkomst is opgenomen.
De vrouw stelt dat zij met het bedrag ad € 927,95 op de gezamenlijke rekening haar ouders heeft terugbetaald en dat zij dit zelf heeft aangevuld tot de € 1.157,92 die zij op 3 januari 2020 heeft overgemaakt aan haar ouders.
De rechtbank kan de vrouw niet volgen in haar redenering. De ouders van de vrouw hebben namens de vrouw bijgedragen in haar deel, de 40 %, van de vaste lasten, ad € 691,97. Dat de vrouw dat bedrag terugbetaalde aan haar ouders, betekent niet dat zij dit bedrag weer mocht afhalen van de gezamenlijke rekening; het bedroeg immers haar 40 % in de vaste lasten. Het meerdere boven het bedrag ad € 691,97 bedroeg volgens de man bedragen die de vrouw eerder ten onrechte had afgenomen van de gezamenlijke rekening, ad € 214,40 (“divers”) en € 251,55 (“repartie cv- ketel”). De man betwist de gemaakte kosten. De vrouw heeft van deze twee bedragen van totaal € 465,95 geen facturen in het geding gebracht.
4.15.
Gelet op het voorgaande heeft de vrouw onvoldoende opgehelderd waarom zij gerechtigd zou zijn tot het bedrag ad € 927,95, reden waarom de rechtbank de man volgt in zijn redenering dat hij gerechtigd is tot 60 % van het saldo dat op deze rekening stond op 18 december 2010. De rechtbank wijst de vordering van de man toe. De vrouw dient ter zake
€ 556,77aan de man te voldoen.
(H)
Vergoeding inboedel
4.16.
De man vordert € 5.000,= van de vrouw vanwege zijn privé-spullen en onverdeelde gezamenlijke spullen die in de woning stonden, en heeft bij productie 15 bij dagvaarding opgegeven welke spullen het betreft en welke waarde hij eraan toekent. De rechtbank komt in totaal voor zijn privé-spullen uit op € 3.205,= en in totaal voor zijn deel van de waarde van de vermelde gemeenschappelijke spullen uit op € 1.795,=. De man stelt dat hij zijn privé-spullen en zijn deel van de gemeenschappelijke spullen heeft (terug)gevraagd van de vrouw maar de vrouw heeft deze verkocht of weggedaan.
Volgens de vrouw heeft de man zijn spullen al uit de woning gehaald op 6 juli 2019, en heeft de man voorafgaand aan de verkoop van de woning niet laten weten dat hij nog meer spullen daaruit wenste op te halen. Voorts voert de vrouw aan dat het niet allemaal zijn spullen zijn en dat de door de man opgegeven waardes te hoog zijn. Ze erkent een deel van de privé-spullen van de man te koop te hebben gezet en te hebben weggegeven aan de Kringloop.
4.17.
De rechtbank overweegt als volg. Blijkens de door de man in het geding gebrachte correspondentie is door de man(s advocaat) ná juli 2019 (toen de man spullen had opgehaald uit de woning waarna de vrouw de sloten heeft vervangen) herhaaldelijk aangegeven dat er nog privé-spullen van de man in de woning aanwezig waren, en welke, en dat de man deze spullen wilde ophalen en graag wilde vernemen wanneer hij dat kon doen (de Jacuzzi is bijvoorbeeld al vermeld in mail van 4 september 2019, en alle spullen uit het overzicht van de man zijn vermeld in de mail van 12 december 2019.) De vrouw heeft hier niet op gereageerd, omdat, naar zij stelt, zij contact met de man wilde vermijden. De vrouw had echter de overdracht van deze goederen aan de man kunnen laten geschieden op een moment dat er, namens haar, een voor haar vertrouwd persoon bij die overdracht aanwezig kon zijn, wanneer zij de man niet rechtstreeks wilde treffen.
Als niet (voldoende gemotiveerd) betwist staat vast dat de man de op de lijst vermelde privé-spullen niet heeft meegenomen noch heeft meegekregen uit de woning, en dat de vermelde gemeenschappelijke spullen ook bij de vrouw zijn gebleven. Voorts staat vast dat de vrouw een deel van de privé-spullen op de lijst ter verkoop heeft aangeboden via Internet/ Marktplaats, waaronder de Weber-barbecue, voor € 123,=, de massief houten kast, voor € 45,=, de magnetron, voor € 15,= en het wijnrek voor € 25,=. Of de goederen uiteindelijk voor deze prijs zijn verkocht is niet van belang. De vrouw heeft onrechtmatig gehandeld door de privé-spullen van de man buiten hem om te koop aan te bieden en/of weg te geven aan de Kringloop. Vast is ook komen te staan dat de door de man opgevoerde Sonox- geluidsboxen cadeau waren gegeven aan de man, door de (familie van) de vrouw. Bij de gemeenschappelijke spullen is gebleken dat, anders dan de vrouw aanvoerde, en conform de stelling van de man, de beide Ikea-bureaus en de beide bureaustoelen van de en/of rekening zijn betaald.
De rechtbank overweegt dat de man, nu zijn privé-spullen onrechtmatig door de vrouw zijn achtergehouden, verkocht of weggegeven, recht heeft op de vervangingswaarde daarvan. De man claimt voor zijn privé-spullen € 3.205,=, echter zonder bonnen te overleggen. De rechtbank kent aan de privé-spullen van de lijst van productie 15 bij dagvaarding een geschatte vervangingswaarde van € 2.500,= toe.
Vanwege de niet verdeelde gemeenschappelijke inboedel kent de rechtbank aan de man een vergoeding (op basis van de geschatte marktwaarde) toe van € 1.000,=. Aldus stelt de rechtbank het door de vrouw aan de man te betalen bedrag in totaal vast op
€ 3.500,=.
Het voert te ver om voor iedere afzonderlijke inboedelzaak, anders dan door schatting, te bepalen wat thans de markt c.q. vervangingswaarde is.
(I)
Proceskosten
4.18.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen in conventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
in reconventie
(J)
Kosten verkoopklaar maken van de woning
4.19.
De vrouw vordert € 705,= van de man vanwege het klaarmaken van de woning voor verkoop, op grond van artikel 3: 172 BW. Zij heeft 23,5 uur hieraan besteed en zij stelt haar uurtarief op € 30,=.
De man betwist dit bedrag verschuldigd te zijn en voert bij wijze van verweer aan dat hij per e-mail van 22 mei 2020 heeft aangeboden hiermee te helpen maar dat de vrouw niet reageerde.
4.20.
Voor een urenvergoeding zou naar het oordeel van de rechtbank slechts plaats zijn geweest indien de vrouw een dergelijke vergoeding met de man zou zijn overeenkomen. Een dergelijke overeenkomst, inhoudend dat de man de helft van haar gemaakte uren zou vergoeden, is gesteld noch gebleken. Een grondslag voor de vordering ontbreekt. Daarbij komt nog dat de vrouw de man niet om hulp heeft gevraagd bij deze werkzaamheden, terwijl de man eerder wel hulp had aangeboden. Zij had dat ook via de makelaar of haar advocaat aan de man kunnen vragen. De man kon bovendien niet zelf de woning in voor het verrichten van werkzaamheden, nu de vrouw de sloten had veranderd.
De rechtbank wijst de vordering af.
(K)
Renteteruggaaf ouders
4.21.
Partijen hebben bij de aankoop van de woning een geldlening bij de ouders van de man afgesloten, “leningovereenkomst eigen woning” voor een bedrag ad € 22.300,=. Bij de ouders van de vrouw hadden partijen een lening met dezelfde omschrijving afgesloten voor een bedrag ad € 25.000,=. Partijen betaalden aan beide ouderparen - onder dezelfde condities- rente en aflossing. De rente bedroeg 6 %. De beide leningen zijn na de overdracht van de woning geheel afgelost.
De vrouw vordert € 702,65 van de man, waarbij zij stelt dat de ouders van de man, evenals overigens de ouders van de vrouw, de door partijen betaalde rente, steeds restitueerden aan partijen onder een andere noemer. Dat zouden zij nog steeds doen maar dan alleen aan de man, óf zij zouden dat nog steeds moeten doen. De vrouw maakt aanspraak op de helft van het bedrag van de restitutie aan de man.
De man betwist dat zijn ouders door partijen betaalde rente hebben gerestitueerd. Hij betwist de gestelde afspraken en hij stelt dat zijn ouders ook niet gehouden zijn tot enige restitutie van rente. Als in het verleden al sprake was van betalingen door zijn ouders betrof dat schenkingen. Een schenking is als een eenzijdige rechtshandeling niet afdwingbaar.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering van de vrouw op de man in feite ziet op een vordering op
de ouders van de man. De ouders van de man zijn echter geen partij in deze procedure. De rechtbank wijst de vordering reeds om die reden af.
(L)
Kosten relatietherapie
4.23.
De man en de vrouw zijn in relatietherapie gegaan. De kosten voor de gevolgde sessies bedroegen € 531,=. De vrouw vordert € 531,= van de man omdat partijen op aandringen van de man in relatietherapie zijn gegaan maar de therapie door hem eerder is afgebroken dan (vooraf) was afgesproken. De rechtbank is met de man van oordeel dat de vordering van de vrouw moet worden afgewezen. Uit de bankafschriften blijkt dat partijen de kosten van de relatietherapie van de gezamenlijke rekening hebben betaald. Daarmee en daardoor hebben partijen al naar evenredigheid bijgedragen in de kosten. Een overeenkomst dat de man
allekosten op zich zou nemen is gesteld noch gebleken. Nu van een dergelijke overeenkomst geen sprake is en ook enige andere rechtsgrond ontbreekt, valt niet in te zien op grond waarvan de man gehouden zou zijn
allekosten van de relatietherapie te voldoen.
(M)
Kosten psycholoog
4.24.
De vrouw vordert van de man € 885,= ter zake het door haar betaalde eigen risico ziektekosten in 2019 en nogmaals € 885,= voor 2020 vanwege haar begeleiding door Indigo/ GGZ en twee gesprekken bij de psycholoog ad € 175,=. De vrouw voert aan dat zij deze kosten heeft moeten maken vanwege onrechtmatig handelen van de man jegens haar bestaande uit valse beloften, leugens en manipulaties. De man stelt dat de behoefte van de vrouw aan hulp op dit gebied niet door hem kwam en dat de vrouw al eerder kampte met psychische klachten. Dit speelde al in 2013, zoals blijkt uit de doorverwijzing van de huisarts, productie 15 van de vrouw. Ook speelt persoonlijkheidsproblematiek. De kosten zijn voor de vrouw zelf.
4.25.
De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank te weinig gesteld voor de beweerdelijk door de man gepleegde onrechtmatige daad: de gestelde (geestelijke) mishandeling is niet aannemelijk gemaakt en van een inbreuk op een recht, resulterend in een onrechtmatige daad, is dan ook geen sprake.
De vrouw heeft zelf, en ten behoeve van haarzelf,
nabeëindiging van de samenleving, deze ziektekosten gemaakt. Een rechtsgrond om de kosten op de man te verhalen, ontbreekt. De rechtbank wijst de vordering af.
(N)
Proceskosten/ kosten advocaat
4.26.
De vrouw vordert veroordeling van de man in de advocaatkosten die zij heeft gemaakt. De rechtbank ziet echter juist aanleiding de vrouw, als in reconventie geheel in het ongelijk gestelde partij, en zoals gevorderd door de man, in de proceskosten in reconventie te veroordelen. De kosten aan de zijde van de man worden in reconventie tot op heden begroot op € 461,= (1 punt maal tarief (I) ad € 461,=).

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de vrouw aan de man binnen 14 dagen na heden te voldoen een bedrag
ad € 12.521,57( A; € 3.459,84 plus € 182,89; B: € 4.151,80; C: € 162,90; D: € 240,70; E:
€ 218,67; F: 48,=; G: 556,77; H: 3.500,=) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
5.4.
wijst het anders of meer verzochte af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man tot op heden begroot op € 461,=
5.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2021.
3246/ 638