ECLI:NL:RBROT:2021:10000

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
10/994361-19 en 10/994452-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van feitelijk leidinggever voor het zonder vergunning leveren van aceton aan Syrië in strijd met Europese sancties

Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de feitelijk leidinggever van een groothandel in chemische grondstoffen. De verdachte werd beschuldigd van het zonder vergunning leveren van aceton aan een persoon in Syrië, wat in strijd is met de Europese sancties. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met een medeverdachte, opzettelijk heeft gehandeld door aceton te verkopen en te leveren aan een Syrische persoon, zonder de vereiste vergunningen te verkrijgen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, gezien de mogelijkheid dat de geleverde aceton kon worden gebruikt voor binnenlandse repressie in Syrië. De verdachte had eerder geen soortgelijke veroordelingen, maar de rechtbank vond het noodzakelijk om een straf op te leggen om herhaling te voorkomen. De uitspraak is gedaan in het kader van de Sanctiewet 1977 en de Sanctieregeling Syrië 2012, waarbij de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersoon.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/994361-19 en 10/994452-19
Datum uitspraak: 14 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
domicilie kiezende aan het adres van Vercraeye Advocaten, [adres]
.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, waarvan één dagvaarding op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.R. van Roomen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder parketnummers 10/994361-19 en 10/994452-19 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Juridisch kader
Op grond van artikel 2ter van de Verordening nr. 36/2012 van de Raad van de Europese Unie (hierna: de verordening), zoals die gold ten tijde van de ten laste gelegde handelingen, is een voorafgaande vergunning vereist voor het direct of indirect verkopen, leveren of exporteren ten behoeve van een Syrische persoon, entiteit of lichaam of bestemd voor gebruik in Syrië, van onder meer goederen die voor binnenlandse repressie gebruikt kunnen worden, als genoemd in bijlage IX bij de Verordening, al dan niet van oorsprong uit de Unie.
Op de in bijlage IX opgenomen lijst staat in onderdeel A1.004 (onder meer) aceton in een concentratie van 90% of meer genoemd.
Handelingen in strijd met onder meer artikel 2ter van de Verordening zijn verboden in de Sanctieregeling Syrië 2012 en strafbaar gesteld als economisch delict middels de Sanctiewet 1977 juncto artikel 1, aanhef en onder 1º van de Wet op de economische delicten.
4.2.
Vaststaande feiten
[naam verdachte rechtspersoon] (voorheen genaamd [naam bedrijf 1] en hierna verder aangeduid als: “ [naam verdachte rechtspersoon] ”) was een groothandel in chemische grondstoffen en chemicaliën voor industriële toepassing.
Op 31 oktober 2016 kocht [naam bedrijf 2] 38,4 MT aceton in bij [naam bedrijf 3] , een chemiebedrijf. De concentratie van de aceton bedroeg 99,9705%. Op 10 november 2016 werd deze partij aceton als deel van een partij van 96,88 MT verkocht aan [naam verdachte rechtspersoon] . [naam verdachte rechtspersoon] verkocht op 6 november 2016 38,4 MT aceton aan [naam] in Syrië en heeft dit laten verschepen naar Syrië.
Op 1 maart 2017 sloot [naam bedrijf 2] een contract met [naam bedrijf 4] voor de aankoop van 89,6 MT aceton . Deze aceton had een concentratie van 99,78%. Op 2 maart 2017 verkocht [naam bedrijf 2] deze partij aceton door aan [naam verdachte rechtspersoon] die op haar beurt de partij diezelfde datum doorverkocht aan en vervolgens op 7 mei 2017 liet verschepen naar [naam] in Syrië.
Voor geen van de leveringen aan [naam] in Syrië was een vergunning verleend.
4.3.
Beoordeling
4.3.1.
Opzet op de (strafbaarheid van de) gedraging
Voor het bewijs van het (subjectieve) bestanddeel ‘opzettelijk’ moet vooropgesteld worden dat op het terrein van het economisch strafrecht geen ‘boos opzet’ wordt vereist. De dader van een economisch delict is strafbaar indien hij willens en wetens heeft gehandeld of nagelaten zoals in de (straf)bepaling(en) omschreven, zogenaamd kleurloos opzet. Het opzet hoeft enkel gericht te zijn geweest op de strafbaar gestelde gedraging zelf en de omstandigheden van de gedraging waarin het wederrechtelijke karakter van het delict staat verwoord en niet op het niet-naleven van een wettelijke verplichting.
De verdachte was samen met de medeverdachte [naam medeverdachte] op het moment van de twee transacties bestuurder van [naam verdachte rechtspersoon] . Zij wisten zij dat ze bij de hiervoor besproken transacties aceton verkochten aan een Syrisch persoon in Syrië. Zij beschikten niet over de hiervoor benodigde vergunning. Verdachten hebben aldus opzettelijk gehandeld
Dat de verdachten voor wat betreft de eerste levering zeggen niet op de hoogte te zijn geweest van de vergunningplicht en de wet niet te hebben willen overtreden, maakt dit niet anders. Ten tijde van de tweede transactie in maart 2017 waren de verdachten bovendien op de hoogte van de vergunningplicht aangezien het bestaan hiervan tijdens het onderzoek naar de eerste transactie op 19 januari 2017 aan hen was medegedeeld.
4.3.2.
Strafbaarheid [naam verdachte rechtspersoon]
De strafbare gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon [naam verdachte rechtspersoon] . De werkzaamheden betreffende de verkoop en levering van de partijen aceton vonden plaats in het kader van de, blijkens de activiteiten zoals opgegeven bij de Kamer van Koophandel, normale bedrijfsactiviteiten van de vennootschap. [naam verdachte rechtspersoon] heeft daarbij onvoldoende zorg betracht om de verboden gedragingen te voorkomen. Aldus kunnen de strafbare gedragingen redelijkerwijs aan [naam verdachte rechtspersoon] worden toegerekend.
4.3.3.
Feitelijk leidinggeven
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aan de voornoemde aan [naam verdachte rechtspersoon] toe te rekenen strafbare gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven. Voor zover deze verboden gedragingen niet reeds het gevolg zijn van actief gedrag van de verdachte zelf, heeft hij in ieder geval, – hoewel hij daartoe vanuit zijn zowel formele als feitelijke functie als bestuurder bevoegd en gehouden was, – niet ingegrepen.
De verdachte was als bestuurder van [naam verdachte rechtspersoon] gehouden de wetgeving die voor de uitvoer van deze goederen van belang is gedetailleerd te raadplegen en na te leven. Desondanks is geen vergunning aangevraagd voor de eerste levering en was ook voor de tweede levering niet de vereiste vergunning verkregen. De getuige [naam getuige] verklaart bovendien dat verdachte als één van de twee bestuurders feitelijk leidinggever was en direct betrokken bij de betreffende leveringen.
De rechtbank concludeert dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen die zijn begaan door [naam verdachte rechtspersoon] , als bedoeld in artikel 51, tweede lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht.
4.3.4.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder parketnummers 10/994361-19 en 10/994452-19 ten laste gelegde.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
10/994361-19
Zij, [naam verdachte rechtspersoon] (voorheen [naam bedrijf 1] ), in de periode van 31 oktober 2016 tot en met 10 november 2016, in de
gemeente Rotterdam en
Antwerpen,
opzettelijk, een goed
datvoor binnenlandse repressie zou kunnen worden gebruikt, als genoemd
in bijlage IX van Verordening 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012, meer
specifiek IX.A1.004, geïsoleerd chemisch welbepaalde verbindingen als bedoeld
in aantekening 1 bij de hoofdstukken 28 en 29 van de gecombineerde
nomenclatuur, in een concentratie van 90% of meer, te weten:
- 38,4 MT aceton (CAS RN 67 -64-1) (GN-code 2914 11 00)
zonder voorafgaand verkregen vergunning,
direct of indirect heeft verkocht en geleverd
en geëxporteerd ten behoeve van een Syrische persoon, te weten [naam]
hebbende hij, de verdachte, (telkens)
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedragingen
10/994452-19
Zij, [naam verdachte rechtspersoon] (voorheen [naam bedrijf 1] ), in de periode van 1 maart 2017 tot en met
23 mei 2017, in de gemeente Rotterdam en in Rusland,
opzettelijk, eengoed
datvoor binnenlandse repressie zou kunnen worden gebruikt, als genoemd
in bijlage IX van Verordening 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012, meer
specifiek IX.A1.004, geïsoleerd chemisch welbepaalde verbindingen als bedoeld
in aantekening 1 bij de hoofdstukken 28 en 29 van de gecombineerde
nomenclatuur, in een concentratie van 90% of meer, te weten:
-89.6 Metric Ton (MT) aceton
zonder voorafgaand verkregen vergunning,
direct of indirect heeft verkocht en geleverd
en geëxporteerd ten behoeve van een Syrische persoon , te weten [naam]
hebbende hij,
deverdachte, (telkens) feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en)
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
10/994361-19
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977, begaan door een rechtspersoon terwijl de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
10/994452-19
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977, begaan door een rechtspersoon terwijl de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als feitelijk leidinggever van [naam verdachte rechtspersoon] handel gedreven met Syrië en in totaal zo’n 128.000 kilo aceton geleverd aan een persoon in Syrië zonder voorafgaande vergunning, terwijl dit op grond van Europeesrechtelijke sancties verboden was.
De door de Europese Unie tegen Syrië in het leven geroepen sanctiemaatregelen komen voort uit de zorgen die er binnen de internationale gemeenschap bestonden omtrent de voortdurende brute repressie en schending van de mensenrechten door de regering van Syrië. Aceton kan gebruikt worden voor de productie van chemische wapens, dit geldt ook voor de aceton die door [naam verdachte rechtspersoon] naar Syrië is verscheept. Verdachte heeft zowel de internationale regelgeving als de nationale wetgeving naast zich neergelegd en het risico gelopen dat de door hem geleverde aceton bij binnenlandse repressie gebruikt zou kunnen worden. Hoewel niet is gebleken dat dit het geval is met de door [naam verdachte rechtspersoon] geleverde aceton, rekent de rechtbank de verdachte deze feiten aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
7.1.
Redelijke termijn
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In het algemeen wordt die verwachting niet gewekt door een verhoor als verdachte van een strafbaar feit.
Op 15 januari 2020 heeft de officier van justitie aan de verdediging kenbaar gemaakt dat zij voornemens was de verdachte te dagvaarden. Op die datum is derhalve de redelijke termijn aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak derhalve geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977, artikel 1 van de Sanctieregeling Syrië 2012 en artikel 2ter (oud) van Verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2012 in verbinding met bijlage IX (oud).

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder de parketnummers 10/994361-19 en 10/994452-19 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren,waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/994361-19
zij, [naam verdachte rechtspersoon] (voorheen [naam bedrijf 1] ), in of
omstreeks de periode van 31 oktober 2016 tot en met 10 november 2016, in de
gemeente Rotterdam, althans in Nederland en/of in (deel)gemeente Beveren en/of
Antwerpen, althans in België,
al dan niet opzettelijk, apparatuur en/of (een) goed(eren) en/of technologie
die voor binnenlandse repressie zou(den) kunnen worden gebruikt, als genoemd
in bijlage IX van Verordening 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012, meer
specifiek IX.A1.004, geïsoleerd chemisch welbepaalde verbindingen als bedoeld
in aantekening 1 bij de hoofdstukken 28 en 29 van de gecombineerde
nomenclatuur, in een concentratie van 90% of meer, te weten:
- 38,4 MT aceton (CAS RN 67-64-1) (GN-code 2914 11 00)
zonder voorafgaand verkregen vergunning,
direct of indirect heeft verkocht en/of geleverd en/of heeft overgedragen
en/of geëxporteerd ten behoeve van een Syrische persoon, entiteit en/of
lichaam en /of bestemd voor gebruik in Syrië, te weten [naam]
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot/die dat feit (en) en/of
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en),
10/994452-19
zij, [naam verdachte rechtspersoon] (voorheen [naam bedrijf 1] ), op een of
meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met
23 mei 2017, in de gemeente Rotterdam, althans in Nederland en/of in Rusland,
al dan niet opzettelijk, apparatuur en/of (een) goed(eren) en/of technologie
die voor binnenlandse repressie zou(den) kunnen worden gebruikt, als genoemd
in bijlage IX van Verordening 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012, meer
specifiek IX.A1.004, geïsoleerd chemisch welbepaalde verbindingen als bedoeld
in aantekening 1 bij de hoofdstukken 28 en 29 van de gecombineerde
nomenclatuur, in een concentratie van 90% of meer, te weten:
-89.6 Metric Ton (MT) aceton (bijlage 25, 26)
zonder voorafgaand verkregen vergunning,
direct of indirect heeft verkocht en/of geleverd en/of heeft overgedragen
en/of geëxporteerd ten behoeve van een Syrische persoon en/of entiteit en/of
lichaam en/of bestemd voor gebruik in Syrië, te weten [naam]
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en).