ECLI:NL:RBROT:2020:9967

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
10/680009-20 / vordering TUL VV: 10/160577-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met gevangenisstraf en vordering benadeelde partij

Op 1 september 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, die op 9 december 2019 in Zwijndrecht een persoon met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte niet aannemelijk kon maken dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een ernstig risico op dodelijk letsel heeft aanvaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van € 2.491,76 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling, om de verdachte te begeleiden in zijn re-integratie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/680009-20
Parketnummer vordering TUL VV: 10/160577-18
Datum uitspraak: 1 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam,
raadsman M.A.W. Nillesen, advocaat te Den Bosch, namens mr. M.A. Prins.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het impliciet primair (poging tot moord) ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair (poging tot doodslag) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 10/160577-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering partieel zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering van het impliciet subsidiair ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte het slachtoffer één keer heeft gestoken, te weten in de oksel. De verwonding op de arm van het slachtoffer betreft een snijwond, die ontstaan kan zijn door afwerende bewegingen. De snijwond heeft nimmer dodelijk potentieel gehad gelet op de aard en plaats van de verwonding. De vitale onderdelen zijn niet geraakt.
4.2.2.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte op 9 december 2019 de aangever door het openstaande raampje van de auto van de aangever met een groot mes – volgens de eigen verklaring van de verdachte ging het om een keukenmes van ongeveer 40 cm lang – in het bovenlichaam heeft gestoken. Uit de FARR-verklaring blijkt dat sprake is van vier verwondingen, namelijk een steekwond aan de buitenzijde van de borstkast en verwondingen aan de bovenkant van de linkerschouder, halverwege de linkerarm en aan de buitenachterzijde van de linkerarm. Uit het forensisch onderzoek aan de jas van het slachtoffer volgt dat in de jas in totaal vier beschadigingen waarneembaar waren. Deze beschadigingen waren twee aan twee geplaatst op dezelfde hoogte en zijn kennelijk door het tweemaal penetreren van de jas met een scherp voorwerp veroorzaakt.
De rechtbank komt gelet hierop, anders dan de verdediging, tot de conclusie dat de aangever meermalen in zijn bovenlichaam is gestoken door de verdachte.
Het steken van iemand met een mes in het bovenlichaam, waaronder de borst, is naar het oordeel van de rechtbank gericht op en geschikt tot het toebrengen van dodelijk letsel. Door met een groot mes in het (linker) bovenlichaam van de aangever te steken, een plek waar zich het hart en andere vitale organen bevinden, was de kans dat het slachtoffer dodelijk letsel zou oplopen aanmerkelijk. Die kans heeft de verdachte bewust aanvaard, zo leidt de rechtbank uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte af.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 9 december 2019 te Zwijndrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen die [naam slachtoffer] met een mes in het lichaam heeft gestoken ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
5.1.
Strafbaarheid feit en verdachte
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte. Volgens de verdachte had de aangever ongeveer een dag voor het steekincident de verdachte onder bedreiging van een mes getracht te beroven. Daarnaast was het de verdachte bekend dat de aangever vuurwapengevaarlijk zou zijn. Toen de verdachte op 9 december 2019 achter de auto van de aangever kwam te rijden en deze plotseling zijn auto stopte onder een viaduct, waardoor de verdachte, naar eigen zeggen, niet meer weg kon komen, is de verdachte uitgestapt en naar de auto toegelopen. Hij heeft het autoportier dicht getrapt toen de aangever wilde uitstappen. Omdat hij zag dat de aangever een beweging maakte alsof hij iets wilde pakken, dacht de verdachte dat de aangever naar een (vuur)wapen greep. De verdachte heeft hem daarop (door het open autoraam) gestoken met een mes.
Subsidiair en meer subsidiair heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweerexces respectievelijk putatief noodweer. De verdachte verkeerde (nog) onder invloed van een hevige gemoedsbeweging dan wel was verschoonbaar in de onjuiste veronderstelling dat hij zich moest verdedigen.
De verdediging heeft in verband met dit beroep op (putatief) noodweer een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het doen van onderzoek in de politiesystemen naar de vraag in hoeverre de aangever antecedenten heeft op het gebied van de Wet wapens en munitie.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waar onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding.
De rechtbank oordeelt dat de poging beroving van ruim een dag voor het bewezenverklaarde geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert, die op dat moment nog voortduurde. Zo er zich al een noodweersituatie voordeed ten tijde van de eerdere beroving, dan is deze direct na afloop van die beroving ook weer geëindigd. Evenmin was sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar waartegen de verdachte zich moest verdedigen. De enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe niet voldoende. Op het moment dat het slachtoffer op 9 december 2019 zijn auto onder het viaduct tot stilstand bracht, betrof dit een nieuwe situatie. De verdachte reed in zijn auto en niet valt in te zien waarom hij zich niet (betrekkelijk eenvoudig) aan de door hem gestelde situatie had kunnen onttrekken. Het dossier bevat daarnaast geen steun voor de verklaring van de verdachte dat het slachtoffer vuurwapengevaarlijk zou zijn of in zijn auto een wapen had. De verdachte is uitgestapt en naar de auto van het slachtoffer gelopen, heeft het portier van de auto dichtgeduwd om te verhinderen dat de aangever zou uitstappen en heeft vervolgens door het openstaande raampje de aangever meermalen met een mes gestoken. Dit levert geenszins een verdedigingshandeling uit noodweer op, zodat de rechtbank het beroep daarop verwerpt.
Nu in de aanloop naar het steken door de verdachte van een noodweersituatie geen sprake is geweest verwerpt de rechtbank tevens het beroep op noodweerexces.
Van putatief noodweer is sprake wanneer men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Voor de stelling van de verdachte dat het slachtoffer vuurwapengevaarlijk zou zijn, is in het dossier geen aanknopingspunt te vinden. De verdachte heeft daarnaast ook geen concrete informatie aangevoerd dat hij daar zelf ooit mee zou zijn geconfronteerd. Voorts was bij de door de verdachte beschreven poging beroving, de dag voor de steekpartij, van een vuurwapen bij aangever geen sprake en evenmin is gebleken dat aangever ten tijde van de steekpartij een vuurwapen voor handen had. Het betreft derhalve een door de verdachte opgevoerd gevoel dat hij had. Dat levert geen verschoonbare dwaling op, zodat de rechtbank ook het beroep op putatief noodweer verwerpt.
Gelet op het bovenstaande bestaat geen aanleiding tot het doen van onderzoek in de politiesystemen naar eventuele vuurwapenantecedenten van de aangever. Het voorwaardelijk verzoek daartoe wijst de rechtbank af.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
Er is ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6..Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft een groot mes in zijn auto gelegd en is daarmee gaan rijden. Hij is achter de auto van de aangever komen te rijden. Toen de aangever zijn auto onder een viaduct tot stilstand bracht, is de verdachte met het mes in de hand uitgestapt en naar de aangever (aan de bestuurderszijde van de auto) toegelopen. De aangever wilde uitstappen, maar de verdachte duwde het portier dicht. Vervolgens heeft de verdachte de aangever door het open autoraam met het mes meermalen gestoken. De aangever kon op dat moment geen kant uit en heeft hierdoor meerdere steekwonden opgelopen.
Het dossier bevat aanwijzingen dat er sprake is van een langer lopend conflict tussen de verdachte en de aangever en hun beider families. Er zijn ook wel aanwijzingen dat de aangever zich bij eerdere gelegenheden intimiderend en ook bedreigend heeft gedragen naar de verdachte. Dat neemt niet weg dat deze actie van verdachte, die veel weg heeft van een wraakneming, een zeer ernstige en gevaarlijk vorm van eigenrichting is. Met zijn handelen heeft hij er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangever en het zeer grote risico genomen op een dodelijke afloop. Dat het zo ernstig niet is afgelopen mag een gelukkig toeval heten. Hij heeft de aangever angst aangejaagd en pijn en letsel bezorgd. Daarnaast heeft het steekincident plaatsgevonden op de openbare weg, gedurende de dag, waardoor andere verkeersdeelnemers dit hebben kunnen waarnemen. Daarmee heeft de verdachte ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij gevoed.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor (onder andere) geweldsfeiten.
6.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 juni 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering adviseert aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De verdachte is veelvuldig in aanraking gekomen met justitie vanwege geweldsdelicten. Daarnaast was de relatie met zijn vriendin zeer problematisch. Er is al enige jaren sprake van instabiele leefomstandigheden. De verdachte is zijn huisvesting kwijtgeraakt en kon daardoor zijn opleiding niet voortzetten. Hij heeft hoge schulden en hield zich eerder niet aan het opgelegde toezicht en de behandelverplichting. Er is eerder een persisterende depressieve stoornis en persoonlijkheidsproblematiek vastgesteld. De verdachte heeft nog steeds last van somberheidsklachten. Opvallend is dat hij positieve levensdoelen benoemt, maar in de uitvoering struikelt. Ondanks dat sprake is van een wankel evenwicht – waarin sprake is van terugkerende werkloosheid, financiële problemen, relatieproblemen met agressiedelicten – ziet de reclassering mogelijkheden. Om de risico’s te beperken wordt toezicht en een strikt kader aan voorwaarden noodzakelijk geacht. Door de toepassing van elektronische controle kan de verdachte met een locatiegebod/-verbod in een dagelijkse structuur komen en wordt hij beperkt in het onderhouden van negatieve sociale contacten. Verder zijn een behandeling en schuldhulpverlening voorwaarden om te komen tot meer stabiliteit in de leefomstandigheden.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De door de officier van justitie geëiste straf vindt de rechtbank te hoog. De rechtbank houdt, meer dan kennelijk de officier van justitie, rekening met de al langer lopende conflictsituatie tussen de verdachte en de aangever, waarbij de rechtbank aanneemt dat de aangever daar ook een aandeel in had. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat de reclassering ondanks de (negatieve) persoonlijke omstandigheden van de verdachte mogelijkheden ziet voor begeleiding en toezicht. De rechtbank vindt dat van groot belang omdat mogelijk daarmee de negatieve ontwikkelingen in het jeugdige bestaan van verdachte nog gekeerd kunnen worden, wat ook van het grootste belang is voor de veiligheid van zijn omgeving.
De rechtbank is dan ook met de reclassering van oordeel dat de verdachte gebaat kan zijn bij toezicht en begeleiding. De rechtbank zal daarom een deel van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden verbinden. Gelet op de duur van het onvoorwaardelijke deel ziet de rechtbank geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.490,-- aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met uitzondering van de reiskosten die zijn opgevoerd voor het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de vordering ten aanzien van de beschadigde jas en de ziektekosten dient te worden afgewezen, nu deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Het overig materieel gevorderde schadebedrag kan worden toegewezen, met uitzondering van de reiskosten die zijn opgevoerd voor het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris en de geschatte parkeerkosten, aangezien deze onvoldoende zijn onderbouwd. De verdediging vraagt het immaterieel gevorderde schadebedrag te matigen tot een bedrag van maximaal € 1.000,--, nu gezien de voorgeschiedenis ook sprake is van een eigen aandeel van de benadeelde partij in de geleden schade.
7.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte en met inachtneming van het volgende, worden toegewezen.
De rechtbank zal de schade aan de jas schatten op een bedrag van € 500,--. De reiskosten zullen worden toegewezen met uitzondering van de kosten ten behoeve van het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde kosten voor de fysiotherapie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu onvoldoende duidelijk is of deze schade nu al is geleden.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,--. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 december 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.
Conclusie
De verdachte dient de benadeelde partij een schadevergoeding te betalen van € 2.491,76, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens zal de rechtbank de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 4 februari 2019 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van gekwalificeerde mishandeling en bedreiging veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand, met een proeftijd van 2 (twee) jaar.
De proeftijd is ingegaan op 18 februari 2019.
8.2.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering.
De verdediging heeft betoogd de vordering af te wijzen.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) jaarniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich laten diagnosticeren en onder ambulante behandeling stellen van forensisch psychiatrisch polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met
[naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] , [geboorteland slachtoffer] ), gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering aangewezen vindt;
4. de veroordeelde zal zich niet bevinden in de [straatnaam] te Zwijndrecht, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering aangewezen vindt;
5. de veroordeelde zal zich op vooraf vastgestelde tijdstippen bevinden op de Feijenoordkade 10B, 3071 RM, Rotterdam (een ander adres is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft), gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt; de reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding;
6. de veroordeelde werkt mee aan Electronisch Toezicht;
7. de veroordeelde zal niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland gaan, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering aangewezen vindt; het openbaar ministerie kan op verzoek van de reclassering dit verbod (deels) laten vervallen;
8. de veroordeelde zal meewerken aan schuldhulpverlening;
9. de veroordeelde zal zich inspannen voor het verkrijgen en behouden van betaald werk en/of het volgen van onderwijs;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht elektronisch toezicht te houden op de naleving van de onder nummers 4, 5 en 6 genoemde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€2.491,76 (zegge:tweeduizendvierhonderdeenennegentig euro en zesenzeventig eurocent), bestaande uit € 991,76 aan materiële schade en € 1.500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [naam slachtoffer] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.491,76 (zegge: tweeduizendvierhonderdeenennegentig euro en zesenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij uitblijven van betaling kan gijzeling worden toegepast tot maximaal 34 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer] en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 4 februari 2019 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van
1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 september 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 december 2019 te Zwijndrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om,
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het
leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal die [naam slachtoffer] met een mes, althans enig scherp
voorwerp, in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht