ECLI:NL:RBROT:2020:9966

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
10/692046-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met een schroevendraaier en afwijzing van noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte had op 11 november 2017 in Rotterdam met een schroevendraaier in de richting van de hals/nek van een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] gezwaaid en gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aangever in de wang had gestoken, wat leidde tot letsel. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer, omdat er onvoldoende bewijs was voor een wederrechtelijke aanranding van de verdachte op dat moment. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en legde een taakstraf op van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] werd afgewezen, omdat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/692046-18
Datum uitspraak: 1 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M.E.P. Somers, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling, bestaande uit het steken in de wang;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1
4.1.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging doodslag vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De aangever en zijn broer zijn wisselend in hun verklaringen ten aanzien van de vraag of de zwaaiende beweging met de schroevendraaier richting het hoofd of de nek van de aangever werd gemaakt. Daarnaast volgt uit de FARR-verklaring dat de aangever in zijn wang is gestoken. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat een zwaaiende beweging richting de nek is gemaakt, zodat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte ontkent dat hij degene is die de aangever en zijn broer heeft aangevallen. Hij ontkent (voorwaardelijk) opzet te hebben gehad op het ten laste gelegde. Het is juist de verdachte die steeds werd aangevallen. Dat de verdachte op enig moment een schroevendraaier in zijn hand heeft gehad, ontkent hij niet, maar hij heeft daarmee niet bewust en opzettelijk zwaaiende bewegingen gemaakt met het oogmerk de ander letsel toe te brengen. Hij heeft enkel de schroevendraaier afgepakt en heeft deze vervolgens weggegooid. Als in het tumult al letsel is ontstaan bij de aangever, dan heeft de verdachte dit niet toegebracht. In ieder geval is het niet met het vereiste opzet gebeurd. Daarnaast is het mogelijk dat het letsel niet door de schroevendraaier, maar door de armband van de verdachte is veroorzaakt.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaat dat de aangever op 11 november 2017 te Rotterdam in zijn wang is gestoken. Dit leidt de rechtbank af uit de aangifte en het bij de aangever vastgestelde letsel. De verklaring van de verdachte dat het letsel mogelijk niet door de schroevendraaier, maar (per ongeluk) door zijn armband is ontstaan, acht de rechtbank niet aannemelijk, aangezien het een steekwond met een perforatie van de wang tot gevolg betreft. Uit de aangifte en de verklaring van de broer van de aangever leidt de rechtbank voorts af dat het de verdachte was die de schroevendraaier in zijn hand had op het moment dat de aangever gestoken werd. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de verdachte de aangever met de schroevendraaier in zijn wang heeft gestoken. Dat, zoals de officier van justitie stelt, niet is komen vast te staan dat de verdachte in de richting van de nek heeft gezwaaid, volgt de rechtbank niet. De wang, waarin de aangever is geraakt, bevindt zich immers op een dermate kleine afstand van de hals/nek dat gesproken kan worden van in de richting van de hals/nek zwaaien.
Door op zo’n kleine afstand met een schroevendraaier zo naar iemand te zwaaien/steken dat die persoon in de wang wordt geraakt, heeft de verdachte voorts de aanmerkelijke kans dat dodelijk letsel in de hals/nek wordt veroorzaakt, bewust aanvaard.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
4.2.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 11 november 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een schroevendraaier in de richting van de hals/nek van die [naam slachtoffer 1] heeft gezwaaid en gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

1.primair,

poging tot doodslag.

5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever. De verdachte is immers in gevecht geraakt met de aangever en zijn broer, alsook de toegesnelde omstanders, waarbij hij zichzelf heeft moeten verdedigen.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waar onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding.
De verdediging heeft niet concreet onderbouwd waaruit de wederrechtelijke aanranding van de verdachte, op het moment dat hij met de schroevendraaier stak, zou hebben bestaan. De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier evenmin aanknopingspunten daarvoor bevinden. Het verweer wordt verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Naar aanleiding van een verkeersruzie is de verdachte in gevecht geraakt met (onder andere) de aangever en zijn broer. Hierbij heeft de verdachte zwaaiende bewegingen gemaakt met een schroevendraaier die hij in zijn hand had en heeft de aangever met de schroevendraaier in zijn wang gestoken. De aangever heeft hierdoor letsel opgelopen.
Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Die heeft hiervan negatieve gevolgen ondervonden. Daarnaast zorgen dit soort geweldsfeiten voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit geldt zeker bij een steekincident als dit, dat midden op de dag op straat plaatsvond, terwijl er veel andere mensen aanwezig waren. Dit wordt de verdachte aangerekend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor (onder andere) geweldsfeiten.
7.3.2.
Rapportage
De verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een psychiatrische rapportage.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank acht het echter gezien de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden - te weten een verkeersruzie waarbij de aangever en zijn broer zich ook niet onbetuigd hebben gelaten - alsook vanwege het tijdsverloop in deze zaak, met de officier van justitie, thans niet opportuun nog een gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal daarom daarvan afzien en een taakstraf opleggen.
De door de officier van justitie geëiste straf, gebaseerd op een bewezenverklaring van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling, vindt de rechtbank voor die mishandeling te hoog maar passend bij wat de rechtbank bewezen acht. Zij zal daarom een taakstraf voor de duur van 120 uren opleggen.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Benadeelde partij [naam slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft [naam slachtoffer 1] zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Hij vordert een vergoeding van € 15.859,28 aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,--. Ten aanzien van de materieel gevorderde schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, aangezien de gevorderde schade geen rechtstreeks gevolg betreft van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, aangezien de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de gevorderde materiële schade dient te worden afgewezen, aangezien de schade in overwegende mate onvoldoende is onderbouwd of geen rechtstreeks gevolg van het ten laste gelegde is. De gevorderde immateriële schade dient te worden afgewezen althans te worden gematigd, omdat die onvoldoende is onderbouwd en het onder 1 ten laste gelegde niet een dusdanig hoog schadebedrag rechtvaardigt.
Beoordeling
De rechtbank is ten aanzien van de materieel gevorderde schade van oordeel dat de opgevoerde schadeposten ‘huishoudelijke hulp’, ‘verlies zelfwerkzaamheid’, ‘persoonlijke verzorging’, ‘ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding’ en ‘diversen’ (verkoop auto, verandering uiterlijk) geen rechtstreekse uit het onder 1 primair bewezenverklaarde feit gevolgde schade is. Gelet hierop zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
Wat betreft de schadeposten ‘medische kosten’ en ‘mobiliteitsschade’ is de rechtbank van oordeel dat niet voldoende is vast te stellen welke onderdelen daarvan gerelateerd zijn aan het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. Nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,--. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. Anders dan de verdediging heeft betoogd, geldt als ingangsdatum voor wettelijke rente het moment dat de schade is ontstaan. De rechtbank bepaalt gelet hierop dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 november 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte dient de benadeelde partij een schadevergoeding te betalen van € 1.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens zal de rechtbank de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8.2.
Benadeelde partij [naam slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft [naam slachtoffer 2] zich voorts in het geding gevoegd. Nu de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,-- (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] wat betreft de volgende posten van de materieel gevorderde schade: ‘huishoudelijke hulp’, ‘verlies zelfwerkzaamheid’, ‘persoonlijke verzorging’, ‘ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding’ en ‘diversen’ (verkoop auto, verandering uiterlijk);
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 1.000,-- (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij uitblijven van betaling kan
gijzelingworden toegepast tot een maximum van 20 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 september 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet met een schroevendraaier in de richting van de hals/nek van die [naam slachtoffer 1]
heeft gezwaaid en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een schroevendraaier, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, in de wang van die [naam slachtoffer 1] te steken en/of die [naam slachtoffer 1]
meermalen op/tegen diens neus te slaan/stompen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een schroevendraaier een zwaaiende en/of stekende beweging naar het hoofd
van die [naam slachtoffer 2] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht