ECLI:NL:RBROT:2020:9944

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
C/10/592036 / JE RK 20-532
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging omgangsregeling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in een complexe familiezaken rondom de omgangsregeling van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2], en de verlenging van hun uithuisplaatsing. De moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat mr. D. Akdemir, en de grootmoeder, vertegenwoordigd door mr. S. Scheimann, hebben beiden verzoeken ingediend met betrekking tot de omgangsregeling. De GI (gecertificeerde instelling) heeft verzocht om de uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen en om de omgangsregeling met de grootmoeder te wijzigen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een voortdurende strijd tussen de moeder, grootmoeder en pleegouders, wat de kinderen belast. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI en de grootmoeder afgewezen, omdat de huidige omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is en de GI niet de bevoegdheid heeft om de omgangsregeling zelfstandig te bepalen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 1 maart 2021, maar heeft de overige verzoeken aangehouden voor verdere behandeling door de meervoudige kamer, die op 10 december 2020 zal plaatsvinden. De kinderrechter benadrukt dat de situatie van de kinderen complex is en dat hun belangen voorop staan in de verdere besluitvorming.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/592036 / JE RK 20-532 en C/10603990 / JE RK 20-2553
datum uitspraak: 30 oktober 2020

beschikking

in de zaken van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2013 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,
[naam kind 2],
geboren op [geboortedatum kind 2] 2016 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam pleegmoeder] ,

hierna te noemen de pleegmoeder, wonende te [woonplaats pleegmoeder] ,

[naam pleegvader] ,

hierna te noemen de pleegvader, wonende te [woonplaats pleegvader] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan in de zaak met zaaknummer C/10/603990 en als informant in de zaak met zaaknummer C/10/592036:

[naam grootmoeder] ,

hierna te noemen de grootmoeder mz, wonende te [woonplaats grootmoeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 17 april 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken,
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 9 september 2020, ingekomen bij de griffie op 10 september 2020,
- de brief met bijlagen van mr. S. Scheimann namens de grootmoeder van 18 september 2020, ingekomen bij de griffie op 18 september 2020,
- de brief met bijlagen van mr. S. Scheimann namens de grootmoeder van 23 september 2020, ingekomen bij de griffie op 23 september 2020,
- de brief van de GI van 25 september 2020, ingekomen bij de griffie op 1 oktober 2020,
- de brief van mr. S. Scheimann namens de grootmoeder van 29 september 2020, ingekomen bij de griffie op 29 september 2020,
- de brief van mr. D. Akdemir namens de moeder van 29 september 2020, ingekomen bij de griffie op 30 september 2020,
- de aanvullende briefrapportage van de GI van 1 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 1 oktober 2020,
- de brief van mr. S. Scheimann namens de grootmoeder van 6 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 6 oktober 2020,
- brief van de pleegouders van 21 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 22 oktober 2020,
- de brief met bijlagen van mr. D. Akdemir namens de moeder van 21 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 22 oktober 2020,
- de brief met bijlagen van de GI van 22 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 23 oktober 2020,
- de brief met bijlagen van de mr. D. Akdemir namens de moeder van 22 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 22 oktober 2020,
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van mr. S. Scheimann namens de grootmoeder van 22 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 25 oktober 2020,
- het verweerschrift met bijlagen van mr. D. Akdemir namens de moeder van 22 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 25 oktober 2020,
- de e-mail met bijlagen van mr. S. Scheimann namens de grootmoeder van 26 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 26 oktober 2020.
Op 26 oktober 2020 heeft de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. D. Akdemir,
- de grootmoeder mz, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Scheimann,
- de pleegouders, bijgestaan door mr. G.E. van der Pols,
- een vertegenwoordigster van de GI (ook te noemen: JBRR), [naam 1] , bijgestaan door mr. L.M. Verkuil, advocaat van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven bij de pleegouders.
De rechtbank heeft bij beschikking van 19 maart 2019 vastgesteld dat:
  • [naam kind 1] in het kader van de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht bij oma m.z. zal zijn als volgt: eenmaal per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
  • dat oma m.z. in het kader van de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht contact zal hebben met [naam kind 2] , onder begeleiding van de pleegouders: eenmaal per twee weken een dagdeel in onderling overleg met de GI en de pleegouders te bepalen.
Bij beschikking van 17 april 2020 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verlengd tot 1 mei 2021. De kinderrechter heeft bij die beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 1 november 2020. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
Op 10 december 2020 staat een meervoudige kamer zitting gepland waarop een verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder over de beide kinderen zal worden behandeld.

De (aangehouden) verzoeken van de GI

C/10/592036 / JE RK 20-532
De GI heeft verzocht de uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
C/10/603990 / JE RK 20-2553
De GI verzoekt op grond van artikel 1: 265g lid 1 BW de regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang als volgt te wijzigen in die zin dat de eerder vastgestelde regeling niet langer geldt en dat de regie over het contact/de omgang met oma wordt overgelaten aan JBRR, al naar gelang de ontwikkeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] dat toelaat.

Het zelfstandig verzoek van de grootmoeder

De grootmoeder verzoekt op grond van artikel 1:377a BW dan wel 1:256g lid 2 BW, een gewijzigde omgangsregeling te treffen inhoudende dat [naam kind 1] en [naam kind 2] ieder weekend van vrijdagmiddag 13 uur tot maandagmorgen 9 uur onbegeleid bij oma zijn alsook op de verjaardagen van [naam kind 1] en [naam kind 2] , hun brussen, moeder en oma, alsook gedurende de helft van de vakanties en feestdagen onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag waarop JBRR in gebreke blijft de beschikking na te komen door te weigeren [naam kind 1] en [naam kind 2] omgang met hun oma te laten hebben, met een maximum van € 25.000,-. kosten rechtens.

Het standpunt van de GI

Door en namens de GI zijn de verzoeken ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht.
De GI heeft zowel formeel als materieel gekozen voor een juiste rechtsingang om het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling in te dienen. Er is sprake van een voortdurende strijd tussen de moeder en de grootmoeder enerzijds en de pleegouders anderzijds. Het is daarom van belang om de omgangsregeling met oma te wijzigen of in ieder geval op te schorten totdat de rechtbank een beslissing heeft genomen op het verzoek tot gezagsbeëindiging. Voorkomen moet worden dat de kinderen verpletterd worden door de strijd en de stemming die er heerst. Met name [naam kind 2] laat zorgelijk gedrag zien rondom de omgangsdagen. De GI heeft destijds meermaals multidisciplinair overleg gehad over de uitvoering van het onderzoek door [naam 2] . De GI kon zich toen al inhoudelijk noch procedureel in het onderzoek vinden. Uiteindelijk is besloten om toch aan het onderzoek te blijven meewerken, omdat zonder dit onderzoek de strijd naar verwachting alleen maar groter zou worden. Op 4 augustus 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de advocaten van de moeder en de grootmoeder enerzijds en de GI en haar advocaat anderzijds. De situatie van de oplopende strijd en het voornemen om een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling in te dienen zijn besproken. Het verzoek zoals dat nu is ingediend had dus geen verrassing kunnen zijn voor de grootmoeder en moeder. Dat, zoals door de advocaten van de moeder en grootmoeder is gesteld, het wijzigingsverzoek is gedaan om de inning van eerder opgelegde dwangsommen te voorkomen, is onjuist.
Verder is, aldus de GI, bepaald dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder is. Dit volgt ook uit het onderzoek van [naam 2] . Het is niettemin van belang dat er een zo goed mogelijk contact tussen de kinderen en hun moeder kan plaatsvinden.
Door de hevige strijd die de grootmoeder voert om opvoeder van de kinderen te worden, heeft de verhouding tussen de moeder en de pleegmoeder een deuk opgelopen. Daarnaast is door het Kennis- en Service Centrum voor Diagnostiek (verder ook: KSCD) onderzocht of het perspectief van de kinderen bij de grootmoeder zou kunnen zijn en daaruit is gebleken dat dit niet aan de orde is. Ook in meerdere beschikkingen van de rechtbank is overwogen dat het perspectief van de kinderen niet bij de grootmoeder ligt. Daarbij komt dat de kinderen in hun belangen worden geschaad bij het wijzigen van hun gezinssituatie.
Het was niet de bedoeling dat de insteek van het onderzoek van [naam 2] een onderzoek naar het perspectief van de kinderen bij de grootmoeder zou zijn. Daarnaast is het onderzoek ontijdig uitgevoerd, nu er inmiddels een periode van twee jaar is verstreken sedert het moment dat de afspraken over de voorwaarden verbonden aan het onderzoek werden gemaakt. Bovendien is het uitgangspunt van dat onderzoek, de nul-hypothese, een volstrekt andere dan in het onderzoek van het KSCD, waardoor niet is voldaan aan de toen gestelde voorwaarden.
Het rapport van [naam 2] ligt thans ter beoordeling bij de gedragswetenschappers van de GI. Voor zover dat nu kan worden beoordeeld ligt de deskundigheid van [naam 2] niet op het gebied van dit soort onderzoeken. Op voorhand is nooit aangegeven dat de uitkomst van het onderzoek van [naam 2] bepalend zou zijn voor het perspectief van de kinderen.
Tot slot is verzocht om het verzoek om [naam 2] en de tante als getuigen te horen af te wijzen en is het verzoek om mw. Stalman als informant te horen, ingetrokken.

Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen de verzoeken van de GI. Als eerste is verzocht het door de GI overgelegde Raadsrapport van 6 oktober 2020, opgemaakt in het kader van een Raadsverzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder, buiten beschouwing te laten in verband met een lopende klachtprocedure bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) over de inhoud van dat rapport. Verder is het onjuist dat het perspectief van de kinderen daarbij al is bepaald. De Raad heeft onderzoek gedaan naar een gezagsbeëindiging van de moeder, maar niet naar het perspectief van de kinderen. Ook is niet door de rechtbank of het hof overwogen dat het perspectief bepaald is.
Uit het rapport van [naam 2] blijkt dat het in het belang van de kinderen is om in het netwerk bij oma te worden geplaatst. Het is moeilijk te begrijpen dat de GI het rapport van [naam 2] niet serieus neemt, terwijl zij zelf heeft ingestemd met het onderzoek door [naam 2] en er door de GI ook geen inhoudelijke bezwaren tegen het rapport zijn genoemd. Het rapport heeft de vragen van het KSCD-onderzoek als uitgangspunt genomen en is daarnaast ook ingegaan op vragen van de moeder en de grootmoeder. Uit het rapport zijn ernstige bezwaren over de pleegouders naar voren gekomen. Desondanks is de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld onzorgvuldig en onvolledig door de GI en Enver pleegzorg doorlopen. De moeder, grootmoeder en zusjes van [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn - in het kader van de melding - bijvoorbeeld niet gehoord en er is ook geen veiligheidsplan opgesteld. De jeugdbeschermer en de pleegzorgwerker zijn verwikkeld geraakt in de strijd, hetgeen schadelijk is voor de kinderen. De moeder en haar advocaat hebben altijd opengestaan voor dialoog met de GI, maar de samenwerking verloopt moeizaam. De GI gaat niet inhoudelijk in op het rapport van [naam 2] . Om die reden is verzocht [naam 2] op te roepen als getuige om als deskundige te reageren op het rapport. Gelet op het feit dat er vanuit de GI geen inhoudelijke bezwaren zijn gekomen op het rapport van [naam 2] is er geen reden om het rapport opzij te zetten. Evenmin is er dus reden om [naam 2] als getuige te horen, zodat dit verzoek wordt ingetrokken. Ook het verzoek om de grootmoeder en tante als getuige te horen wordt ingetrokken.
Bij een uithuisplaatsing moet gewerkt worden naar een terugplaatsing. De moeder heeft echter nooit hulpverlening daarvoor ontvangen. De GI heeft zich alleen gericht op de begeleiding van het pleeggezin en de omgangsmomenten.
Wat betreft de omgangsregeling zou de begeleiding niet moeten plaatsvinden door de pleegouders. De kinderen komen hierdoor klem te zitten. Uit het rapport van [naam 2] is gebleken dat er, ondanks dat de kinderen al voor een langere tijd uit huis zijn geplaatst, sprake is van een goede interactie tussen de moeder, grootmoeder en de kinderen. De kinderen voelen zich daarnaast veilig bij de grootmoeder thuis.
Tot slot maakt de moeder zich ernstig zorgen over de veiligheid van haar kinderen, met name [naam kind 1] , in het pleeggezin. [naam kind 2] is gehecht aan de pleegouders, maar het is van belang dat in ieder geval [naam kind 1] geplaatst wordt bij de grootmoeder.

Het standpunt van de grootmoeder

Door en namens de grootmoeder is verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI om de omgangsregeling te wijzigen. Het verweer ten aanzien van de niet ontvankelijkheid van de GI is ter zitting ingetrokken.
De GI stelt zich op een standpunt dat de huidige omgangsregeling met de kinderen niet in hun belang is. Er wordt daarbij echter van een onvolledig en onjuist rapport van het KSCD uitgegaan. Bovendien is het KSCD-rapport verouderd, nu het dateert van 4 mei 2018 en dus meer dan twee jaar oud is.
Inmiddels ligt er een gedegen rapportage van [naam 2] , waaruit is gebleken dat de kinderen, ondanks dat zij al een langere periode in het pleeggezin verblijven, bij de grootmoeder geplaatst kunnen worden. Het is daarom in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] dat zij samen met hun broer en zussen opgroeien bij hun familie. De grootmoeder maakt zich daarnaast ernstig zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de pleegouders.
Er wordt verzocht om de omgangsregeling te wijzigen en kennelijk te stoppen, omdat er zorgen zijn over het contact tussen de grootmoeder en pleegouders. Het gaat echter over de omgang tussen de grootmoeder en de kinderen. Uit het rapport van [naam 2] is gebleken dat deze niet belastend is voor kinderen.
Er is verder sprake van een moeizame samenwerking met de GI. Uiteindelijk is er een second opinion gekomen, waarbij de GI te kennen heeft gegeven niet te twijfelen aan de deskundigheid van [naam 2] en dat ook schriftelijk heeft bevestigd en wel bij een e-mail van mr. K. Schoonen, jurist bij JBRR, van 20 mei 2019, overgelegd als productie 16 bij het verweerschrift. Vervolgens wordt het rapport volledig genegeerd door de GI. Uit het rapport is gebleken dat er geen bezwaren zijn als het gaat over de omgang tussen de kinderen en de grootmoeder. De GI vraagt om de eerder door de rechtbank vastgelegde omgangsregeling opzij te zetten en te bepalen dat de GI in plaats van de rechter mag beslissen wanneer er wel en niet omgang mag plaatsvinden. Dit kan echter niet aan de GI worden overgelaten en vereist een toets van de kinderrechter.
De mening van de grootmoeder (als informant) met betrekking tot de zaak met nummerC/10/592036 / JE RK 20-532
De grootmoeder heeft zich ter zitting aangesloten bij hetgeen daarover door en namens de moeder is aangevoerd.

Het standpunt van de pleegouders

Door en namens de pleegouders is geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de GI. Namens de pleegouders heeft hun advocaat zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter, met dien verstande dat de uithuisplaatsing in het belang van de [naam kind 1] en [naam kind 2] is. In januari 2018 zijn de kinderen uit huis geplaatst omdat de situatie bij de moeder onveilig bleek. In goed overleg zijn de kinderen geplaatst bij de pleegouders.
Op dit moment bestaat er een heftige strijd tussen de pleegouders en de moeder en grootmoeder, waarmee de kinderen worden belast. Met name bij [naam kind 1] is een loyaliteitsconflict zichtbaar. Het doet de pleegouders pijn dat zij worden beschuldigd van kindermishandeling, juist omdat zij graag het beste willen voor de kinderen en een goede samenwerking met de moeder belangrijk vinden. Er zijn verschillende rapportages waaruit blijkt dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt. Een machtiging tot uithuisplaatsing is daarom noodzakelijk. De kinderen verblijven inmiddels al een langere tijd bij de pleegouders. Zij ontwikkelen zich bij hen goed en het is niet in hun belang om van verblijfplaats te wisselen. De aanvaardbare termijn is verstreken.
Wat betreft de omgangsregeling is de huidige regeling te belastend voor de kinderen. De grootmoeder wil graag een uitbreiding van de omgang. Dit is gelet op het loyaliteitsconflict niet in het belang van de kinderen. [naam kind 2] reageert fysiek door te spugen en schreeuwen bij de komst van grootmoeder, waardoor voorafgaand aan de bezoeken veel voorbereiding nodig is. [naam kind 1] is meer gehecht aan de grootmoeder. De focus dient daarnaast te liggen op het contact met de moeder in plaats van het contact met de grootmoeder.
Het is van belang dat er duidelijkheid komt voor de kinderen. Op 10 december 2020 zal er een zitting plaatsvinden over de gezagsbeëindiging. Daarna zal het perspectief van de kinderen duidelijk worden.

De beoordeling

Uit de door partijen overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd, blijkt dat [naam kind 1] en [naam kind 2] het nodige hebben meegemaakt. Hun vader is woonachtig in Turkije en heeft weinig bemoeienis met de kinderen. Wel heeft de moeder daar, samen met [naam kind 1] en de vader, geruime tijd gewoond. Vervolgens is de moeder met [naam kind 1] bij haar moeder gaan wonen en vervolgens zijn zij bij De Opvang van het Leger des Heils terecht gekomen. De moeder is in 2010 en in 2016 in het Erasmus Medisch Centrum gezien. In 2019 is de moeder met [naam kind 1] en [naam kind 2] zelfstandig gaan wonen. Drie andere kinderen van de moeder wonen bij de grootmoeder. Twee daarvan in het kader van een door de GI uitgevoerde voogdij. Op 5 januari 2018 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in het huidige pleeggezin geplaatst.
Over de beide kinderen zijn er zorgen over hun sociaal-emotionele ontwikkeling.
Ten aanzien van de verzoeken tot wijziging van de omgangsregeling tussen de grootmoeder en de kinderen:
Een door de rechter vastgestelde omgangsregeling kan door de rechter worden gewijzigd, als sprake is van een wijziging van omstandigheden of als eerder is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Thans stelt de GI dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Deze omstandigheden bestaan eruit, aldus de GI, dat de Raad een onderzoek is gestart naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel, dat er een contra-onderzoek loopt in opdracht van de moeder en de oma en dat deze procedures veel onrust en belasting veroorzaken. Tenslotte voert de GI aan dat de oma strijd voert om de kinderen bij haar geplaatst te krijgen.
De kinderrechter is het met de GI eens dat kan worden gesproken van gewijzigde omstandigheden. Het heeft er alle schijn van dat de strijd tussen partijen om de kinderen is geïntensiveerd, mede ook door de omstandigheden dat in het rapport van [naam 2] geheel andere conclusies worden getrokken dan door het KSCD in 2018 en er een melding is gedaan van mogelijke kindermishandeling door de pleegouders. Dat leidt ertoe dat zowel het verzoek van de GI, als ook dat van de grootmoeder, inhoudelijk kunnen worden beoordeeld.
Uitgangspunt van art. 1: 265g BW is dat het de rechter is die een omgangsregeling vaststelt of wijzigt. Een omgangsregeling, zoals de GI die heeft verzocht vast te stellen, waarbij het de GI is die bepaalt of, wanneer en hoe de omgang tussen de grootmoeder en de kinderen plaatsvindt, is een regeling die alleen in zeer bijzondere gevallen kan worden uitgesproken, omdat zij afwijkt van het uitgangspunt dat het de rechter is die de invulling van de regeling, al dan niet door daarvoor bandbreedtes aan te geven, invult. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake. De ernstige strijd die tussen partijen is ontstaan, de overbelasting van de pleegouders en de druk die de kinderen ervaren is, ook samen genomen, niet toereikend om de GI de vrije hand te geven bij het bepalen van de omgang tussen de grootmoeder en de kinderen. Dat de GI ter zitting heeft aangegeven dat de grootmoeder het contact met de kinderen niet zal worden onthouden, zonder daar op één of andere manier invulling aan te geven, maakt dat niet anders. Het verzoek van de GI zal daarom worden afgewezen.
Het door de grootmoeder gedane verzoek tot uitbreiding van de bestaande omgangsregeling tussen haar en de kinderen, zal eveneens worden afgewezen. Hetgeen de grootmoeder thans voorstelt, zou leiden tot een aanzienlijke uitbreiding van de bij beschikking van deze rechtbank van 19 maart 2019 vastgestelde omgangsregeling. Het is zeer de vraag of de kinderen, gezien de strijd die nu tussen de volwassenen wordt gevoerd, in staat zijn een regeling die neigt naar een vorm van gedeeld opvoederschap, te dragen. Daarvoor lijken de verschillen in opvoedstijl tussen de pleegouders en de grootmoeder te groot. Daarnaast is in dit voorstel van de grootmoeder geen rekening gehouden met het verschil in de manier waarop [naam kind 1] en [naam kind 2] de omgang met de grootmoeder beleven. [naam kind 1] ervaart die omgang kennelijk overwegend positief, terwijl [naam kind 2] veelal grote moeite heeft met het contact met haar grootmoeder.
Niet valt uit te sluiten dat de beide kinderen op een - in zekere zin - vergelijkbare wijze, het contact met de pleegouders ervaren, zij het dan omgekeerd. [naam kind 2] lijkt veel meer te kunnen aansluiten bij de pleegouders dan [naam kind 1] . Constateringen die ook al zijn gedaan in de beschikking van de rechtbank van 19 maart 2019 onder punt 3.1.4.
Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing
Ter zitting is gebleken dat partijen het grondig oneens zijn over het toekomstperspectief van de kinderen en eveneens erover van mening verschillen op welke wijze dat perspectief kan worden vastgesteld.
Gebleken is dat er weliswaar overleg is geweest tussen de advocaten van de moeder en de grootmoeder en de GI over de inzet van een (partij-)deskundige door de moeder, maar dat er geen duidelijke - ook thans door een ieder aanvaarde - afspraken zijn gemaakt, althans zijn vastgelegd, over de waarde van het door die deskundige uit te brengen rapport. Ook over een aantal andere zaken, direct of indirect verband houdende met dat toekomstperspectief, bestaan meningsverschillen die het zicht op de kern van de zaak, te weten wat is in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] , lijken te vertroebelen.
Voorts is inmiddels door de Raad een verzoek ingediend tot beëindiging van het gezag van de moeder. De behandeling van dit verzoek door de meervoudige kamer is voorzien op 10 december 2020 om 15.00 uur.
De kinderrechter is van oordeel dat de beoordeling van het verzoek tot (verdere) verlenging van de uithuisplaatsing gezien de stukken en het verloop van de zitting zodanig complex is geworden, dat er aanleiding is voor een verdere behandeling door de meervoudige kamer. Het verzoek zal daarom deels worden verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank op voornoemde datum en tijdstip om te worden behandeld gelijktijdig met het verzoek van de Raad om over te gaan tot beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen. Om die verwijzing mogelijk te maken, zal het verzoek deels, voor een beperkte periode, worden toegewezen. Anders dan de moeder is de kinderrechter van oordeel dat vooralsnog niet is gebleken dat de situatie van [naam kind 1] bij de pleegouders zodanig bedreigend is dat hij daar onmiddellijk zou moeten vertrekken.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] vooralsnog noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)).
Ter zitting is gebleken dat de moeder een klachtenprocedure is gestart en nog onbekend is wanneer door de Raad zal worden beslist op een klaagschrift dat op 22 oktober 2020 door de moeder is ingediend naar aanleiding van het door de Raad op 6 oktober 2020 uitgebrachte Raadsrapport, geschreven ter onderbouwing van het verzoek tot gezagsbeëindiging. Daarom heeft de moeder verzocht de behandeling van het Raadsverzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder aan te houden. Tot op heden is door de rechtbank echter op dit verzoek nog niet beslist.
Nu de rechtbank nog geen beslissing op het verzoek van de moeder tot aanhouding van de behandeling van het verzoek tot gezagsbeëindiging heeft genomen en dus niet valt uit te sluiten dat de behandeling van het verzoek van de Raad eerst na 10 december 2020 zal plaatsvinden, zullen de machtigingen tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] worden verlengd tot 1 maart 2021 en zal de beslissing ten aanzien van het overige worden aangehouden.

Tenslotte

(en in deze procedures niet ter zake doende), aan hen die weten dat zij het gelijk aan hun zijde hebben:
De strijd die thans wordt gevoerd lijkt nog maar aan het begin te staan en kan nog jaren duren: zolang als de ander niet opgeeft. In al die tijd zullen de kinderen geen rust hebben en zal hun ontwikkeling permanent worden geschaad.
Het zou zo maar kunnen dat de kinderen beter af zijn in een opvoedomgeving die niet volledig bij hen aansluit en niet aan alle normen voldoet, maar waarin rust heerst, dan in een omgeving die bij hen past, maar waarin zij constant worden geconfronteerd met conflicten. Niet noodzakelijkerwijs is dat voor beide kinderen dezelfde omgeving.
Misschien dat de wijze waarop [naam kind 2] nu tegenover de pleegouders staat en [naam kind 1] tegenover de grootmoeder, een opening biedt om opnieuw na te denken over het perspectief van elk van de kinderen.
Als dat perspectief vaststaat en door de volwassenen wordt erkend en gerespecteerd, mag worden verwacht dat daarmee op enig moment voor de kinderen ruimte ontstaat om contact te hebben met iedereen die om hen geeft en daar dan van te genieten.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg, tot 1 maart 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
houdt de verzoeken tot afgifte van machtigingen tot uithuisplaatsing voor het overig verzochte aan en verwijst de behandeling daarvan naar de meervoudige kamer van deze rechtbank, teneinde deze verzoeken gelijktijdig te doen behandelen met het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [naam kind 1] en [naam kind 2] , welke behandeling thans is voorzien op 10 december 2020 te 15.00 uur in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep van de moeder, de raadsvrouw van de moeder, de GI, de raadsvrouw de GI, de pleegouders en de raadsman van de pleegouders;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep van de grootmoeder als informant;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Graven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.