ECLI:NL:RBROT:2020:9917

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
C/10/600419 / FA RK 20-5222
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot rechterlijke machtiging op grond van de Wet zorg en dwang voor cliënt met autismespectrumstoornis

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 4 augustus 2020, is het verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van een cliënt in een Wzd-accommodatie afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de autismespectrumstoornis van de cliënt gekwalificeerd wordt als een psychische stoornis die onder de reikwijdte van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) valt, en niet onder de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank stelt vast dat er geen verstandelijke beperking bij de cliënt kan worden vastgesteld, wat een voorwaarde is voor toepassing van de Wzd. De rechtbank wijst erop dat de cliënt baat heeft bij de zorg die in de huidige Wzd-accommodatie kan worden geboden, maar dat de wetgever heeft gekozen voor een systeem waarbij alleen personen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke beperking in aanmerking komen voor een rechterlijke machtiging op grond van de Wzd. De rechtbank concludeert dat het een onbedoeld gevolg van de wetswijziging is dat de cliënt niet op de meest geschikte plek onvrijwillige zorg kan ontvangen. De rechtbank benadrukt dat het aan de wetgever is om hier een oplossing voor te bieden. Het verzoek van het CIZ wordt afgewezen, en de rechtbank wijst ook een impliciet verzoek om toepassing van artikel 38 lid 10 Wzd af, omdat de cliënt met een zorgmachtiging op grond van de Wvggz niet in de Wzd-accommodatie kan blijven wonen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/600419 / FA RK 20-5222
Beschikking van 4 augustus 2020 betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het Centrum Indicatiestelling Zorg, hierna: CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum cliënt] te [geboorteplaats cliënt] ,
hierna: cliënt,
thans verblijvende in ASVZ, locatie Zeeldraaier te Sliedrecht,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 14 juli 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam 1] , psychiater, van 29 juni 2020;
 de opgestelde verklaring door de zorgaanbieder ASVZ die cliënt heeft opgenomen, waaruit moet blijken dat is voldaan aan de criteria voor een rechterlijke machtiging;
 het opgestelde zorgplan;
 het pedagogisch verslag;
 de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van 4 juni 2020;
 de overdracht van het houderschap van de juridische bopz-status van 8 april 2020;
 beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2019 waarin een machtiging tot voortgezet verblijf is afgegeven;
 een afschrift van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2018 waarbij mentorschap is ingesteld en een mentor is benoemd.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 30 juli 2020.
Bij die gelegenheid zijn (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) via beeld- en geluidverbinding gehoord:
 cliënt, in aanwezigheid van [naam 2] , teamleider, verbonden aan ASVZ;
 de hiervoor genoemde advocaat van cliënt;
 [naam 3] , orthopedagoog, en [naam 4] , Wzd-functionaris en arts verstandelijk gehandicapten, beiden verbonden aan ASVZ;
 [naam 5] , moeder en mentor van cliënt;
 [naam 6] , arts verstandelijk gehandicapten, en [naam 7] , Wzd medewerkster, beiden verbonden aan het CIZ.

2..Beoordeling

2.1.
De rechter kan op verzoek van het CIZ een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf in een geregistreerde accommodatie verlenen als bedoeld in artikel 24 lid 1 Wzd. De machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter het gedrag van een cliënt als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel. Daarnaast zijn de opname en het verblijf of voortzetting van het verblijf noodzakelijk om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden en zijn er geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.2.
Bij beschikking van 18 juli 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant op grond van artikel 15 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet bopz) een machtiging tot voortgezet verblijf verleend tot en met 18 juli 2020. Per 1 januari 2020 is de Wet bopz ingetrokken. Daarvoor in de plaats zijn onder meer de Wzd en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) gekomen. Op grond van artikel 15:1 lid 1 sub c Wvggz blijft de Wet bopz van toepassing op de beslissing van 18 juli 2019. Op 8 april 2020 is besloten het houderschap van de juridische bopz-status van GGZ Eindhoven, een uitvoerder van de Wvggz, over te dragen aan ASVZ, een uitvoerder van de Wzd. Op grond van artikel 76 lid 2 van de Wzd wordt de beslissing van 18 juli 2019 gelijkgesteld met een machtiging tot opname en verblijf.
2.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënt lijdt aan een stoornis van de emotieregulatie als gevolg van een combinatie van een autismespectrumstoornis en een chronische en vroeg ingezette posttraumatische stressstoornis. Er is hierdoor geen normale persoonlijkheidsontwikkeling tot stand gekomen bij cliënt. Deze gecombineerde problematiek resulteert in zelfdestructief en suïcidaal gedrag, zoals automutilatie, strangulatie, het eten van glas en een eetstoornis. Hoewel cliënt zelf meent geen autismespectrumstoornis te hebben, heeft de rechtbank geen reden aan de vastgestelde diagnose te twijfelen.
2.4.
Voorafgaand aan de huidige opname bij ASVZ verbleef cliënt bij GGZ Eindhoven, waar zij ruim twee jaar gefixeerd op bed heeft gelegen om haar te beschermen tegen suïcide en automutilatie. De moeder en mentor van cliënt heeft langdurig naar alternatieven gezocht. Uiteindelijk is in samenwerking met het Centrum voor Consultatie en Expertise komen vast te staan dat een psychiatrisch-therapeutische behandelaanpak niet aansluit bij de ondersteuningsbehoeften van cliënt. Vervolgens is cliënt op 7 april 2020 door middel van een overdracht houderschap juridische bopz-status overgeplaatst naar de huidige woning voor normaal begaafde jongvolwassenen met autisme van ASVZ. Hier is een voorzichtige verbetering zichtbaar bij cliënt, aldus de orthopedagoog tijdens de mondelinge behandeling. Cliënt wordt – behalve tijdens het toedienen van sondevoeding – niet meer gefixeerd, er wordt gewerkt aan het opbouwen van zelfvertrouwen en er hebben intakegesprekken plaatsgevonden voor het starten van traumabehandeling.
2.5.
Bij cliënt is sprake van een normaal intelligentiequotiënt en zij functioneert cognitief op een normaalbegaafd niveau. Er kan dan ook geen verstandelijke beperking bij haar worden vastgesteld. Hoewel uit de medische verklaring en de verklaring van de orthopedagoog tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat er bij cliënt sprake is van een tekort aan adaptieve vaardigheden en een zeer laag emotioneel quotiënt, is ook gebleken dat dit passend is bij een autismespectrumstoornis. Deze stoornis wordt gekwalificeerd als een psychische stoornis en valt onder de reikwijdte van de Wvggz en niet onder de reikwijdte van de Wzd. Het CIZ heeft dit in het verzoekschrift vastgesteld en heeft daarom geen indicatiebesluit op grond van de Wet langdurige zorg afgegeven voor cliënt.
Cliënt heeft vanuit haar zorgbehoefte onmiskenbaar baat bij een benadering die in de huidige Wzd-accommodatie kan worden geboden. Desondanks ziet de rechtbank op basis van de stukken en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling geen ruimte voor het toepassen van de Wzd. De wetgever heeft immers uitdrukkelijk gekozen voor een systeem waarbij alleen personen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke beperking in aanmerking komen voor een rechterlijke machtiging op grond van de Wzd. Omgekeerd komen alleen personen met een psychische stoornis in aanmerking voor een zorgmachtiging op grond van de Wvggz. Weliswaar kan bij een combinatie daarvan een afweging plaatsvinden waarbij beoordeeld wordt welke zorgbehoefte vooropstaat, maar daar is bij cliënt geen sprake van.
Het komt de rechtbank voor dat het een onbedoeld gevolg van de wetswijziging is dat cliënt nu niet op de voor haar meest geschikte plek onvrijwillige dan wel verplichte zorg kan ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat het aan de wetgever is om daar een oplossing voor te bieden. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
2.6.
Voor zover het CIZ impliciet heeft verzocht om toepassing te geven aan artikel 38 lid 10 Wzd, waarbij de rechtbank een verzoek op grond van de Wzd kan opvatten als een verzoek op grond van de Wvggz, overweegt de rechtbank als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat cliënt met een zorgmachtiging op grond van de Wvggz niet in de Wzd-accommodatie van ASVZ kan blijven wonen. Daarom wijst de rechtbank ook dat (impliciete) verzoek af.

3..Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr M.W.J. van Elsdingen, voorzitter, mr. M.C. Woudstra en mr. D.Y.A. van Meersbergen, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier, op 4 augustus 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.