Op 4 november 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een overval op een garagebedrijf in Rotterdam op 8 mei 2020. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.M. van den Oudenaller. De officier van justitie, mr. E.M. Loppé, eiste een gevangenisstraf van 36 maanden en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting op 21 oktober 2020 gehouden.
De tenlastelegging betrof een gewapende overval waarbij de verdachte zou hebben deelgenomen, gekleed met een clownsmasker en gewapend met een vuurwapen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte als een van de daders aan te wijzen. De rechtbank heeft onder andere gekeken naar DNA-bewijs dat op het clownsmasker en de handschoenen was aangetroffen, maar kon niet uitsluiten dat een andere persoon deze voorwerpen had gedragen of verstopt. De verdachte had verklaard dat hij op zoek was naar persoonlijke spullen voor een vriend, wat niet als volstrekt onaannemelijk werd beschouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om hem met zekerheid aan de overval te koppelen. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie afgewezen, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan de overval. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank.