ECLI:NL:RBROT:2020:9891

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
C/10/592592 / KG ZA 20-209(voorlopige voorziening) C/10/592591/ FA RK 20-1464 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een huisverbod en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een huisverbod dat door de burgemeester van Rotterdam was opgelegd. De verzoeker, die niet aanwezig was, had beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester, dat op 4 maart 2020 was genomen. Dit besluit hield in dat verzoeker een huisverbod voor de duur van tien dagen was opgelegd, omdat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de personen die daar woonden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op 3 maart 2020 een ernstig incident had plaatsgevonden waarbij verzoeker, zijn partner en hun kinderen gewond waren geraakt. De rechter oordeelde dat de burgemeester terecht had aangenomen dat er sprake was van een ernstig vermoeden van gevaar en dat een afkoelingsperiode noodzakelijk was. De belangen van de achterblijvers, die rust en veiligheid in de woning nodig hadden, wogen zwaarder dan het belang van verzoeker om terug te keren naar de woning.

De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding en om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het huisverbod op te heffen, en dat de burgemeester in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen. De uitspraak is ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.:C/10/592592 / KG ZA 20-209(voorlopige voorziening)
C/10/592591/ FA RK 20-1464 (beroep)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 maart 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
gemachtigde mr. J.J.E. Stout,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. R.J.M. Codrington,
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[naam], de partner van verzoeker;
[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2012, het kind van verzoeker en zijn partner;
[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2014, het kind van verzoeker en zijn partner,
Allen wonende te [woonplaats achterblijvers] , [adres achterblijvers] ,
(hierna: achterblijvers).

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 4 maart 2020 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
Bij brief van 4 maart 2020 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (hierna: het verzoek).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2020. Aanwezig waren:
 mr. J.J.E. Stout;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. Codrington.
Verzoeker is met kennisgeving niet verschenen.

Beslissing

 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.
weergave bestreden besluit en verzoek en beroep
1.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.2.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit, met veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.
Kortsluiten met afwijzen verzoek voorlopige voorziening
2.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat zij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3.
Beoordeling gronden
4. Verzoeker voert aan dat geen sprake was van gevaar en dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod op te leggen.
4.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
4.2.
De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen.
4.3.
Ten aanzien van verzoeker en achterblijfster is geen sprake is van een verleden met meldingen van geweld, maar vast staat dat op 3 maart 2020 een ernstig incident heeft plaatsgevonden. Verzoeker, achterblijfster en het kind van verzoeker en achterblijfster zijn daarbij gewond geraakt. Uit het Risicotaxatie instrument Huiselijk Geweld volgt dat sprake was van alcoholgebruik. Achterblijfster heeft twee keer geprobeerd om de situatie te de-escaleren, maar dat is niet gelukt. De tweede keer vluchtte zij naar het balkon in de hoop dat verzoeker zou afkoelen maar in plaats daarvan vernielde hij de ruit in de deur naar het balkon met een kopstoot. De nog jonge kinderen waren hierbij. Een van hen kreeg glas in haar voet.
In het licht van deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht aangenomen dat sprake was van een (ernstig vermoeden van) gevaar en dat een afkoelingsperiode geïndiceerd was. Verweerder was dan ook bevoegd een huisverbod op te leggen.
4.4.
Daarna beoordeelt de voorzieningenrechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om een huisverbod op te leggen. Hoewel de motivering van de belangenafweging kort is, is genoegzaam gebleken dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt en dat rekening is gehouden met de belangen van verzoeker. Dat verweerder aan de belangen van verzoeker niet het gewicht toekent als door hem gewenst, maakt de belangenafweging niet onredelijk. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de belangen van achterblijvers bij rust en veiligheid in de woning zwaarder wegen dan het belang van verzoeker bij terugkeer in de woning.
4.5.
Niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die maken dat er thans aanleiding bestaat het huisverbod op te heffen. Vanaf het opleggen van het huisverbod wordt verweerder tien dagen gegund voor het opstarten van noodzakelijke hulpverlening. Alleen bijzondere feiten of omstandigheden zijn reden voor het voortijdig beëindigen van de werking van het huisverbod. Hulpverlening is opgestart, maar er heeft nog geen partnergesprek plaatsgevonden en er zijn nog geen veiligheidsafspraken gemaakt, waardoor het gevaar nog niet is geweken.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Aldus gedaan door mr. A. Buizer, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en mr. A.F.H. Domenie, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: