ECLI:NL:RBROT:2020:9889

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
10/183428-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met braak na inbraak in woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met braak. De verdachte had op 14 juli 2020 ingebroken in de woning van het slachtoffer, waar hij eerder had overnacht. Tijdens de inbraak heeft hij een pot met geld en de pinpas van het slachtoffer in zijn tas gestopt en meegenomen. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen oogmerk had op wederrechtelijke toe-eigening, maar dit verweer werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk het oogmerk had om de goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen, gezien zijn handelingen tijdens de inbraak.

De rechtbank achtte de tenlastelegging van diefstal met braak wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lange strafblad en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank verklaarde de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. Ook werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk verklaard, omdat het voorwaardelijke deel al was geëxecuteerd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/183428-20
Datum uitspraak: 29 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouw mr. J.A. van Gemeren, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden, met aftrek van voorarrest;
  • niet-ontvankelijkverklaring van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/700051-17.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte niet de intentie heeft gehad om in te breken nu hij slechts voornemens was om zijn eigen spullen terug te halen uit de woning van aangeefster. De rechtbank begrijpt dit verweer zo dat vrijspraak wordt bepleit op de grond dat de verdachte niet het oogmerk heeft gehad op wederrechtelijke toe-eigening van andermans goederen.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte heeft bekend dat hij op 14 juli 2020 in de nachtelijke uren de woning van de aangeefster heeft betreden door de ruit van de achterdeur van die woning in te gooien. Verder heeft de verdachte niet betwist dat hij in de woning de inhoud van een daar aanwezige pot in zijn tas heeft geleegd en die tas in zijn vlucht naar buiten heeft meegenomen. Verdachte wist dat de inhoud van de bewuste pot (mede) bestond uit geld en goederen die toebehoorden aan de aangeefster.
Onder deze omstandigheden kan niet anders worden geoordeeld dan dat de verdachte het oogmerk heeft gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van dat geld en die goederen.
4.3.
Conclusie
De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstal met braak uit een woning wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 juli 2020 te Rotterdam
in een woning gelegen aan de [adres delict]
geldbedragen van ongeveer € 80,65 en € 70,00 en een bankpas ten
name van [naam slachtoffer] , die geheel of ten dele
aan een ander toebehoorden, te weten aan [naam slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
en die weg te nemen geldbedragen en bankpas onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen cursief verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank stelt vast dat de verdachte een omvangrijke justitiële documentatie heeft van in totaal 51 pagina’s. De verdachte komt al sinds 1985 in aanraking met politie en justitie. In de afgelopen vijf jaren is de verdachte voor een groot aantal vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. De rechtbank houdt in zijn nadeel rekening met het strafblad van de verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport gedateerd 28 september 2020 van GGZ Antes. Dit rapport houdt onder meer in dat er in het verleden diverse pogingen zijn gedaan om vanuit een forensisich kader te interveniëren op het gedrag van de verdachte, maar dat deze interventies tot op heden onvoldoende recidivebeperkend effect hebben gehad. Eerdere reclasseringstrajecten zijn negatief afgesloten, mede omdat de verdachte volgens de reclassering steeds weigerde mee te werken aan interventies in een justitieel kader. Verdachte is bekend met alcohol- en gedragsproblematiek, waarvan verdachte zich bewust is en waar hij naar eigen zeggen aan wil werken. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog, het risico op letselschade als gemiddeld en het risico op onttrekking aan voorwaarden als hoog.
De psychiater [naam psychiater] heeft een (verkort) rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 augustus 2020. Dit rapport houdt onder meer in dat de verdachte een stoornis in het gebruik van alcohol heeft. Er zijn geen aanwijzingen voor een depressie, bipolaire stoornis of psychotische stoornis. Het door de psychiater verrichte onderzoek is te beperkt om uitspraken te doen over het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis. De voorgeschiedenis en anamnese doen wel persoonlijkheidsproblematiek vermoeden. Ook dat rapport heeft de rechtbank in haar oordeelsvorming betrokken.
Ook heeft de rechtbank gelet op hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw ter zitting naar voren hebben gebracht omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Verdachte heeft zich blijkens een door de raadsvrouw overgelegd emailbericht aangemeld voor ambulante behandeling bij Inforsa. De intake voor deze behandeling bij Inforsa heeft reeds plaatsgevonden.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van het feit. De verdachte heeft zich door middel van braak toegang verschaft tot de woning van het slachtoffer en is er vervolgens met een deel van haar geld en haar pinpas vandoor gegaan. Het slachtoffer moet ontzettend zijn geschrokken toen zij midden in de nacht wakker werd en de verdachte al vloekend beneden aantrof. Dit volgt ook uit de onderbouwing van haar verzoek tot schadevergoeding. Tegelijkertijd neemt de rechtbank in haar overweging wat een passende straf is ook mee, dat de verdachte voor het slachtoffer geen willekeurige inbreker was. Het slachtoffer kende de verdachte en de verdachte had kort voor de inbraak enkele dagen in haar woning overnacht.
Al met al kan – gezien de ernst van het feit, het strafblad van de verdachte en het gegeven dat aan verdachte in het verleden meermalen diverse kansen zijn geboden om zijn leven op de rit te krijgen, welke kansen hij niet heeft benut – niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, waarbij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als vertrekpunt hebben gegolden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen gevangenisstraf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 650,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunten partijen
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
8.2.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat de benadeelde partij zich angstig heeft gevoeld toen zij ’s nachts plotseling de verdachte bij haar in de woning aantrof. Dit brengt echter niet zonder meer met zich mee dat sprake is van aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Daarvoor is nodig dat sprake is van geestelijk letsel, dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van haar persoon. De rechtbank stelt vast dat de gestelde immateriële schade – behoudens een algemene weergave van de gevolgen – niet is onderbouwd met bijvoorbeeld een medische verklaring. Evenmin is gesteld of anderszins gebleken dat sprake is geweest van dergelijk geestelijk letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelde, dat de vordering tot vergoeding wegens immateriële schade zonder meer toewijsbaar is. De behandeling van deze vordering vormt dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
8.3.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 24 mei 2017 van de meervoudige kamer van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 10/700051-17 is de verdachte ter zake van vijf gekwalificeerde diefstallen veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden, waarvan een gedeelte groot 4 (vier) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De proeftijd is ingegaan op 8 juni 2017.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk zal verklaren, nu uit de detentiekaart van de verdachte volgt dat het voorwaardelijk strafdeel reeds is geëxecuteerd.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank constateert dat uit de detentiekaart van de verdachte volgt dat in de periode van 5 februari 2019 tot en met 31 mei 2019 het voorwaardelijk strafdeel zoals door deze rechtbank is opgelegd in de zaak met parketnummer 10/700051-17 reeds is geëxecuteerd.
Gelet hierop verklaart de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
verklaart niet-ontvankelijk de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 24 mei 2017 van de meervoudige kamer van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 10/700051-17 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mr. J. Bergen en mr. A.P. Altena, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Rotterdam
in/uit een woning gelegen aan de [adres delict]
(een) geldbedrag(en) van (ongeveer) € 80,65 en/of € 70,00 en/of een bankpas ten
name van [naam slachtoffer] , in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele
aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [naam slachtoffer] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
en/of die/dat weg te nemen geldbedrag en/of goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak/verbreking en/of inklimming;