ECLI:NL:RBROT:2020:9888

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
10/109995-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor gewapende overvallen op lachgasbezorgers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van twee gewapende overvallen op lachgasbezorgers op 11 en 20 april 2020 in Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen deze overvallen heeft gepleegd, waarbij geweld en bedreiging met een vuurwapen zijn gebruikt. De modus operandi van beide overvallen was in essentie dezelfde, waarbij de verdachte zich voordeed als potentiële klant voor lachgasflessen. Tijdens de eerste overval werd de lachgasbezorger bedreigd met een vuurwapen en werden zijn persoonlijke bezittingen afgenomen. Bij de tweede overval werd opnieuw geweld gebruikt, waarbij de slachtoffers met messen en een vuurwapen werden bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten en legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/109995-20
Datum uitspraak: 20 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [gboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, locatie de Torentijd, te Middelburg,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Blanken heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsoverweging feiten 1, 2 en 3
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De herkenningen van de verdachte door de aangevers van feit 1 dienen van het bewijs te worden uitgesloten, omdat deze onbetrouwbaar zijn. Er zijn twijfels over de waarneming van de aangevers (gelet op het tijdstip van de overval, hun emoties en de tijd tussen het incident en de aangifte). Daarnaast is het door aangever [naam aangever 1] gegeven signalement te algemeen en er zijn geen specifieke kenmerken genoemd behalve “lichtgetint”, “haardracht” en “sikje”, waardoor niet kan worden uitgesloten dat in het genoemde signalement ook iemand anders past.
Er is bovendien gebruik gemaakt van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Aangezien ander bewijs voor de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict ontbreekt en hij elke betrokkenheid bij deze overval ontkent, dient de verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs van feit 1 te worden vrijgesproken.
Ook ten aanzien van feit 2 dient de verdachte te worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs voorhanden is. Hij heeft weliswaar bekend de bestelling voor de lachgasflessen te hebben geplaatst met gebruikmaking van zijn telefoon, maar hij is niet betrokken geweest bij de overval zelf. Het handelen van de verdachte levert hooguit medeplichtigheid op, maar dat is niet ten laste gelegd.
Ook voor het onder 3 ten laste gelegde moet vrijspraak volgen. Het wapen is aangetroffen in de woning waar de verdachte te gast was, in de slaapkamer van de medeverdachte [naam medeverdachte] . De verdachte had die avond geen enkele wetenschap van de aanwezigheid van dit wapen en hij had evenmin de beschikkingsmacht daarover. De aanwezigheid van zijn DNA op dat wapen kan worden verklaard doordat hij dit eerder in zijn handen heeft gehad voor het maken van een foto.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 11 april 2020 wordt lachgasbezorger [naam aangever 1] met zijn vriend [naam aangever 2] overvallen door een groep jongens als hij de bestelde gevulde lachgasflessen komt afleveren op de afgesproken plek aan de Baljuwstraat te Rotterdam (de eerste overval).
Op 20 april 2020 wordt lachgasbezorger [naam 1] met zijn vriend [naam 2] overvallen door een groep jongens als hij de bestelde gevulde lachgasflessen komt bezorgen op de afgesproken plek aan de Statenweg te Rotterdam (de tweede overval).
De modus operandi van deze twee overvallen is in essentie dezelfde, te weten:
  • Er wordt telefonisch laat in de avond een bestelling geplaatst voor het dezelfde avond/nacht nog leveren van lachgas op een locatie in Rotterdam.
  • Twee mannen doen zich op de afgesproken plek voor als de potentiële klant en brengen twee lege flessen lachgas. Bij het achterin de auto leggen van deze lege flessen wordt de verkoper/bezorger overvallen, waarbij hem een pistool wordt getoond of tegen het hoofd wordt gezet.
  • Op dat moment komen er nog 4 à 5 jongemannen aangerend. Deze mannen dragen mondkapjes of een masker. Vervolgens worden de bezorgers met messen bedreigd en wordt tegen hen geweld gebruikt. Hun zakken worden doorzocht en naast flessen lachgas worden waardevolle persoonlijke spullen, identiteitspapieren en geld van hen gestolen.
Vast staat dat de telefonische bestelling en de afspraken met de verkopers in beide gevallen zijn gemaakt met het telefoonnummer [telefoonnummer] dat aan de verdachte toebehoort.
Vast staat daarnaast dat de telefonische bestelling die voorafging aan de tweede overval, door de verdachte zelf is gedaan. Daarbij was het zijn bedoeling om de betreffende lachgasbezorger met anderen te overvallen, zo heeft hij op de zitting verklaard. Hiertoe heeft hij niet alleen het lachgas besteld maar ook ongeveer anderhalf uur voor de overval telefonisch aan een bekende gevraagd om met zijn auto te komen omdat ze iemand gingen overvallen en er tanks in een auto gezet moesten worden, zoals ze dit kennelijk ook al eens eerder hadden gedaan.
De verdachte is na de overval dezelfde nacht nog aangehouden in de woning van de medeverdachte [naam medeverdachte] , vlakbij de plek van de overval. Niet ver van de woning heeft de politie op straat goederen aangetroffen die zijn weggenomen bij de overval. In deze woning is onder het bed in de kamer waar de verdachte op dat moment verbleef ook het tenlastegelegde vuurwapen aangetroffen, met daarop het DNA van de verdachte.
Gelet op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte één van de daders is van de tweede overval en dat hij niet alleen bij de voorbereiding is betrokken geweest maar ook bij de uitvoering van de overval zelf. De verklaring van de verdachte dat hij wel van plan was om aan de overval mee te doen maar op het laatste moment “vanwege de risico’s” heeft besloten om daarvan af te zien, vindt geen steun in het dossier en acht de rechtbank niet geloofwaardig. Daarbij betrekt de rechtbank het gegeven dat de verdachte ongeveer 10 minuten voor de overval het lachgasbedrijf nog heeft gebeld om te vragen hoe lang het ging duren. Nu de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte bij deze overval ter plekke is geweest, kan in het midden blijven of de handelingen die de verdachte heeft bekend geen medeplegen maar hooguit medeplichtigheid zouden kunnen opleveren, zoals door de raadsman is bepleit.
De rechtbank is tevens van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op de dag van de tweede overval het aangetroffen vuurwapen voorhanden heeft gehad, gelet op de plek van het aantreffen daarvan (onder het bed in de kamer waar de verdachte verbleef), het moment van aantreffen (kort nadat hij met anderen een overval heeft gepleegd waarbij een vuurwapen is gebruikt) en het aantreffen van verdachtes DNA op het wapen. De stelling dat de verdachte dit wapen wel op een eerder moment maar niet op die bewuste dag in handen heeft gehad, wordt daarbij als onaannemelijk ter zijde geschoven, omdat deze stelling niet is onderbouwd en geen steun vindt in het dossier.
Ten aanzien van de eerste overval stelt de rechtbank het volgende vast. De aangever [naam aangever 1] heeft een beschrijving van de daders gegeven. Deze beschrijving sluit de verdachte in ieder geval niet uit. Daarnaast heeft [naam aangever 1] na het incident zelf onderzoek gedaan naar het telefoonnummer waarmee de bestelling is geplaatst, waarbij hij is gestuit op social media accounts van de verdachte. Op deze accounts stonden profielfoto’s waarover [naam aangever 1] heeft verklaard dat hij vrijwel zeker denkt dat de persoon die daarop is afgebeeld degene is die hem tijdens de overval met een vuurwapen heeft bedreigd. De andere aangever, [naam aangever 2] , heeft bij het bekijken van een politiefoto van de verdachte verklaard dat hij de persoon op de getoonde foto voor 100% herkent als de persoon die tijdens de overval een vuurwapen op [naam aangever 1] en hem heeft gericht en die hem met het vuurwapen heeft geslagen.
De rechtbank is het met de raadsman eens dat behoedzaam moet worden omgegaan met het gebruik van een enkelvoudige fotoconfrontatie voor het bewijs.
De enkele omstandigheid dat een herkenning heeft plaatsgevonden op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie behoeft er echter niet zonder meer toe te leiden dat die herkenning om die reden voor het bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten. Een dergelijke herkenning kan als ondersteuning van het reeds aanwezige bewijs dienen. Anders dan de verdediging betoogt, staan de verklaringen van de aangevers, ook op de door de verdediging betwiste onderdelen, niet op zichzelf. Zo hebben beide aangevers verklaard dat één van de daders een opvallend wit masker droeg. Op de telefoon van de verdachte is een afbeelding gevonden van een persoon met een wit masker voor zijn gezicht.
De aangevers hebben ook verklaard dat de in totaal zes overvallers zijn weggelopen in de richting van de Schepenstraat. Deze verklaring wordt ondersteund door de camerabeelden van de daar gevestigde Dirk van den Broek, waarop zes personen zijn te zien die met zware zakken in de weer zijn en met voorwerpen die lijken op lachgastanks.
Daarnaast heeft de verdachte op een filmpje dat twee dagen voor de eerste overval is gemaakt een vuurwapen of daarop gelijkend voorwerp in zijn hand gehad. Hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte niet alleen ten tijde van de tweede overval maar ook voorafgaand aan de eerste overval de beschikking had over een vuurwapen(gelijkend voorwerp).
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen ten aanzien van de tweede overval en de grote gelijkenissen in de modus operandi van de twee overvallen, alsmede gelet op het gegeven dat de twee overvallen plaatsvonden binnen een tijdsbestek van slechts negen dagen op plekken niet ver van elkaar en van de woningen van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] , vindt de enkelvoudige fotoconfrontatie zoals die hier heeft plaatsgevonden voldoende steun in het dossier en kan deze daarom voor het bewijs worden gebruikt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte ook één van de daders is van de eerste overval.
Concluderend
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in vereniging de gewapende overvallen op 11 en 20 april 2020 heeft gepleegd en daarbij het geld en de goederen op de wijze zoals opgenomen in de bewezenverklaring, heeft weggenomen. Daarnaast heeft hij op 20 april 2020 een vuurwapen voorhanden gehad.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 11 april 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, op de openbare weg, te weten de Baljuwstraat,
- volle en lege lachgastanks en- een geldbedrag van ongeveer € 1.000,- en- tassen merken Eastpak en Louis Vuitton)
  • en bankpassen op naam van [naam slachtoffer 1] en
  • een waterpijp en
- een rijbewijs op naam van [naam slachtoffer 1] en
- OV-chipkaartenen- een zonnebril en- een laptop en
- een schoolpas op naam van [naam slachtoffer 1] en
- een pakje sigaretten,
d
ietoebehoorde
n, aan [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen
[naam slachtoffer 1] en. [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd/lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 1] heeft gericht en (vervolgens) voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 1] heeft gedrukt en/of gehouden en
- mes(senhebben getoond aan voornoemde [naam slachtoffer 1] en aan voornoemde [naam slachtoffer 2] en- aan voornoemde [naam slachtoffer 1] en voornoemde [naam slachtoffer 2] de dreigende woorden hebben toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat voornoemde [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] hun zakken leeg moesten maken en hun spullen moesten afgeven, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht op voornoemde [naam slachtoffer 2] en (vervolgens) met voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 2] heeft geslagen en
- meerdere malen, althans eenmaal, hebben geduwd en getrokken tegen/aan het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ;
2
hij op 20 april 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, op de openbare weg, te weten de Statenweg,
- een bestelauto (merk Renault, type Traffic met kenteken [kentekennummer] ) met daarin lachgasflessen en- een geldbedrag van ongeveer € 1.100,- en
- een tas (merk Gucci) met daarin een autosleutel en een bankpas op naam van [naam slachtoffer 3] en een huissleutel en een rijbewijs op naam van [naam slachtoffer 3] en een kentekenbewijs en
- een, mobiele telefoon en- een jas en
- een sleutelbos en
- een bankpas op naam van [naam slachtoffer 4] ,
,
dietoebehoorde
n, aan [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, wel
kgeweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd/lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 3] hebben gericht envoornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 3] hebben gedrukt en gehouden en
- messen hebben getoond aan voornoemde [naam slachtoffer 3] envoornoemde [naam slachtoffer 4] en
- de arm, althans het lichaam, van voornoemde [naam slachtoffer 4] /hebben beetgepakt envervolgens voornoemde [naam slachtoffer 4] uit voornoemde bestelauto hebben getrokken en/
- aan voornoemde [naam slachtoffer 4] de dreigende woorden hebben toegevoegd
- zakelijk weergegeven - dat voornoemde [naam slachtoffer 4] op de grond moest gaan liggen en/dat voornoemde [naam slachtoffer 4] moest luisteren anders zou voornoemde [naam slachtoffer 4] worden doodgestoken, terwijl een mes in de richting van voornoemde [naam slachtoffer 4] werd gehouden en- aan voornoemde [naam slachtoffer 3] envoornoemde [naam slachtoffer 4] de dreigende woorden /hebben toegevoegd: "Alles gaat mee, alles leeghalen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3
hij op 20 april 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een anderen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een gaspistool van het merk Umarex, type Walther PP, kaliber 9 mm PAK, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feiten 1 en 2 telkens:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen.
3.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen binnen een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan twee gewapende overvallen op lachgasbezorgers. Hierbij handelden zij met een vooropgezet plan, waarbij de verdachte zich voordeed als potentiële klant voor gevulde flessen lachgas.
Eenmaal op de afgesproken plaats werd er een wapen tegen het hoofd van een van de bezorgers gedrukt en werden zij gesommeerd om hun zakken leeg te halen. Versterkt door een aantal gemaskerde jongemannen, die zich daarna met messen bij het incident voegden werd ook geweld gebruikt, waarbij een van de slachtoffers uit zijn auto is getrokken en is gesommeerd om op de grond te gaan liggen.
Persoonlijke eigendommen, zoals telefoon en bankpas, identiteitspapieren werden weggenomen en bij de tweede overval is zelfs het busje met daarin tientallen gevulde gasflessen meegenomen.
Een van de aangevers is met een vuurwapen tegen zijn hoofd geslagen, waardoor hij een bloedend oor opliep. Deze mishandeling vormt een ernstige inbreuk op zijn lichamelijke integriteit.
Dit zijn zeer ernstige feiten.
Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders op intimiderende wijze een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen.
Zij hebben er geen blijk van gegeven op enig moment stil te hebben gestaan bij de impact die hun handelen op de slachtoffers zou kunnen hebben of hebben daar in ieder geval lak aan gehad. Door het van dichtbij richten van een vuurwapen op het hoofd en lichaam van de slachtoffers hebben de verdachte en zijn mededaders de slachtoffers momenten van grote angst bezorgd en een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van die slachtoffers.
Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaringen van de slachtoffers. Zij beschrijven daarin dat het voorval bij hen diepe sporen heeft nagelaten, onder andere vanwege de wapens waarmee zij werden bedreigd en de dreiging van de groep. Zij hebben angst gevoeld en kampen met herbelevingen en psychische klachten. Hun gevoel voor veiligheid is aangetast.
Daarnaast veroorzaken dergelijke misdrijven in de samenleving onrust en algemene gevoelens van onveiligheid.
De verdachte is aan al deze gevolgen voorbij gegaan en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen voordeel.
Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van wapens is gevaarzettend. Daarnaast zorgt ook reeds het enkele bezit daarvan in de samenleving niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid maar wordt dit ook als schokkend ervaren en daardoor ook ten sterkste afgekeurd. Reden waarom ook daartegen streng dient te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
2 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, afdeling Advies en Toezicht, heeft twee rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 april 2020 en 8 juli 2020.
Het laatste rapport, opgemaakt door [naam 3] , houdt het volgende in.
De verdachte heeft problemen op meerdere leefgebieden. Zo beschikt hij niet meer over huisvesting, omdat hij door detentie zijn plek bij de begeleid wonen instelling waar hij verbleef is kwijtgeraakt. Ook heeft hij geen werk, geen inkomen en geen zinvolle dagbesteding.
Er is bij de verdachte daarnaast sprake van psychische kwetsbaarheid vanwege een eerdere psychose waardoor hij gedwongen opgenomen werd. Er is geen lopend behandelcontact, hoewel dat wel geïndiceerd is. Hij slikt nog wel een antipsychoticum, maar zijn middelengebruik maakt hem psychisch extra kwetsbaar.
Voor zijn detentie was sprake van een periode van veelvuldig softdruggebruik hetgeen risico’s met zich meebrengt en daarom aandacht verdient. De familie van betrokkene lijkt steunend en motiveert hem pro-sociale doelen na te streven. Tot op heden lijkt bij de verdachte echter nauwelijks sprake van probleembesef. Hij ziet wel meerwaarde in begeleid wonen en is bereid zijn medewerking te verlenen aan justitiële voorwaarden indien deze worden opgelegd. Hoewel hij een behandeltraject ten aanzien van zijn eerdere psychose onnodig vindt, is hij bereid daaraan mee te werken.
De reclassering ziet, in geval van veroordeling meerwaarde in ondersteuning gericht op het stabiliseren van de leefgebieden en het stimuleren van de verdachte tot het maken van pro-sociale keuzes om verder afglijden (in delictgedrag) te voorkomen. De verdachte is aangemeld bij pension Maaszicht waar momenteel een wachtlijst is van enkele maanden. Het meest wenselijk is dat de verdachte direct vanuit detentie naar een begeleid wonen instelling wordt toegeleid. Dat is echter afhankelijk van de strafmaat en eventuele duur van zijn detentie.
Bij de verdachte lijkt geen sprake te zijn van achterstand in ontwikkeling noch van een laag niveau van intelligentie. Wel is mogelijk sprake van beïnvloedbaarheid en het onvoldoende kunnen inschatten van risico’s, maar dit heeft eerder geen problemen opgeleverd. De verdachte lijkt zich goed staande te houden binnen de PI. Het risico op herhaling van een geweldsdelict is matig tot hoog.
De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling wordt begeleiding op bovenstaande risicovolle punten, interventie en toezicht door de volwassenreclassering geadviseerd en een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten.
Ter zitting is de heer [naam 4] , unitmanager bij de reclassering, als deskundige gehoord. Hij heeft toegelicht op welke wijze de keuze voor de toepassing van het volwassenstrafrecht tot stand is gekomen. In de kern komt het erop neer dat gebruik van het wegingskader geen aanleiding heeft gegeven tot het adviseren van toepassing van het adolescentenstrafrecht en dat bij de reclasseringsbegeleiding van de verdachte een pedagogische insteek niet noodzakelijk wordt geacht.
Ten slotte heeft hij aangegeven dat de verdachte is aangemeld bij Stichting Maaszicht, een (forensisch) begeleid wonen project voor jongeren in Rotterdam. Er zal opnieuw moeten worden toegewerkt naar begeleid wonen.
Voorwaardelijk verzoek
Door de raadsman van de verdachte is ter zitting een voorwaardelijk verzoek gedaan tot aanhouding van de zaak voor het geval de rechtbank niet tot toepassing van het adolescentenstrafrecht (ASR) zou komen. In dat geval vraagt de verdediging om een psycholoog te benoemen en op te dragen onderzoek te doen naar de persoonlijkheid van de verdachte met betrekking tot de vraag of in onderhavige strafzaak gronden aanwezig zijn voor toepassing van het ASR. De raadsman heeft ook aangevoerd dat uit het reclasseringsrapport niet duidelijk is wat de invloed van de psychose is op het gedrag van de verdachte en of hij nog behandeling nodig heeft.
De rechtbank overweegt als volgt. De verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
De reclassering is de aangewezen instantie om een advies over het al dan niet toepassen van het ASR te geven. De reclassering heeft geadviseerd dit niet te doen.
Het rapport is helder en is blijkens de inhoud en de toelichting van de deskundige op zitting, na zorgvuldig onderzoek tot stand gekomen. Hetgeen in het rapport is verwoord wordt bevestigd door de indruk van de verdachte ter zitting, zodat ook daarin geen aanleiding wordt gezien om het advies van de reclassering niet te volgen. Zo formuleert hij zijn antwoord op vragen weloverwogen en duidelijk, en kan hij de behandeling ter zitting goed volgen.
De rechtbank neemt daarom het advies van de reclassering om bij strafoplegging het volwassenstrafrecht toe te passen, over. Anders dan de raadsman stelt, heeft de reclassering de behandeling van de verdachte noodzakelijk geacht en ook geadviseerd, maar dat dat traject nog niet van de grond gekomen is niet alleen te wijten aan de beperkingen door de coronamaatregelen, maar evenzeer aan het ontbreken van een intrinsieke motivatie bij de verdachte.
De rechtbank acht het gelet op het vorenstaande niet noodzakelijk dat het onderzoek zoals dit is verzocht wordt verricht. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en het verzoek van de raadsman wordt daarom afgewezen.
Wel ziet de rechtbank aanleiding om in het voordeel van de verdachte bij de strafoplegging rekening te houden met zijn jeugdige leeftijd.
7.4
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld
De rechtbank acht het zorgelijk dat de verdachte, wetende dat hij kwetsbaar is vanwege zijn psychose, een behandeling uit de weg lijkt te gaan. Een behandelverplichting in een ambulant kader zal daarom, zoals ook is geadviseerd door de reclassering, mede worden opgelegd.
Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld een verplicht reclasseringscontact, met de onderstaande bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering:
  • meldplicht bij reclassering
  • ambulante behandelverplichting
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang
  • contactverbod met de slachtoffers van de overvallen
  • locatiegebod
Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering(en) benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich ter zake van de hierna genoemde feiten in het geding gevoegd:
- [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] (feit 1), beiden vertegenwoordigd door mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam;
- [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 4] (feit 2);
De benadeelde partij
[naam benadeelde 1]vordert een vergoeding van € 5.040,81 aan materiële schade, bestaande uit het weggenomen bedrag van € 1.000,-- en de geschatte waarde van de gestolen goederen, namelijk: 12 volle tanks lachgas, 1 lege tank lachgas, laptop, zwarte Eastpak tas, Dita zonnebril, Amy de Luxe zonnebril en de kosten voor het vervangen van het rijbewijs van € 40,65. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 2.000,-- aan immateriële schade. Totaal vordert hij aldus € 7.040,81 vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij
[naam benadeelde 2]vordert een bedrag van € 21.400 aan materiële schade, bestaande uit de kosten voor een jaar studievertraging op WO-niveau. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 2.000,-- aan immateriële schade. Totaal vordert hij aldus € 23.400,--, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij
[naam benadeelde 3]vordert een bedrag van € 2.8640,10 aan materiële schade,
bestaande uit schade voor het maken van kosten voor het vervangen van zijn rijbewijs
à € 40,60, kentekenbewijs à € 31,50, bankpas à € 7,50, telefoon à € 677,27, autosleutel
à € 257,18, jas à € 60,--, de dagwaarde van de Gucci tas van € 690,--, en het weggegenomen geld van € 1.100,--. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 2.000,-- aan immateriële schade. Totaal vordert hij aldus € 4.8640,10, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij
[naam benadeelde 4]vordert een vergoeding van € 950,50 aan materiële schade, bestaande uit de kosten voor een nieuwe telefoon à € 648,--, bankpas à € 7,50, sleutel à
€ 45,-- en een jas van het merk Explicit à € 250,--. Daarnaast vordert hij een bedrag van
€ 10.000,- aan immateriële schade. Totaal vordert hij aldus € 10.950,50, vermeerderd met de wettelijke rente.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van de verschillende benadeelde partijen,
als na te melden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum van het feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Benadeelde partij feit materieel immaterieel
[naam benadeelde 1] 1 € 5.040,81 € 2.000,-
[naam benadeelde 2] 1 niet-ontvankelijk € 2.000,-
[naam benadeelde 3] 2 € 2.864,10 € 2.000,-
[naam benadeelde 4] 2 € 302,50 € 2.000,-
8.2.
Standpunt verdediging
Primair verzoekt de verdediging alle ingediende vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat vrijspraak is bepleit, subsidiair is het volgende bepleit:
[naam benadeelde 2]
De vordering ten aanzien van de materiële schade wegens studievertraging dient te worden afgewezen wegens het ontbreken van enige onderbouwing. Onduidelijk is of de benadeelde partij überhaupt een studie volgt.
[naam benadeelde 3]
De gevorderde immateriële schade is niet onderbouwd met stukken van bijvoorbeeld een psychiater en dient te worden afgewezen, dan wel te worden gematigd.
[naam benadeelde 4]
De vordering ten aanzien van de materiële schade (jas) dient te worden afgewezen, omdat een aankoopbon ontbreekt en de gevraagde vergoeding nu een ander merk betreft dan aanvankelijk is doorgegeven.
8.3.
Beoordeling
[naam benadeelde 1]
De materiële schade is onderbouwd aan de hand van de nieuwwaarde van de gestolen goederen. Er is geen rekening gehouden met afschrijvingskosten. De rechtbank zal daarom gebruik maken van haar bevoegdheid de omvang van de schade te schatten nu deze niet met nauwkeurigheid kan worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een geschat bedrag van € 2.500,- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte en zijn mededaders gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem en zijn mededaders als gevolg van hun handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal de materiële schade voor genoemd bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 april 2020.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,--, zoals ook is gevorderd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
[naam benadeelde 2]
De benadeelde partij zal in zijn vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de studievertraging thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,--, zoals ook is gevorderd.
Nu de verdachte het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
[naam benadeelde 3]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en het gevorderde bedrag van € 2.864,10 genoegzaam is onderbouwd zal deze worden toegewezen.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,--, zoals ook is gevorderd.
Nu de verdachte het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
[naam benadeelde 4]
Vast ik komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Gebleken is dat de stukken ter onderbouwing van de schade met betrekking tot de telefoon op een andere naam staan dan de naam van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft ter zitting toegelicht dat de telefoon door zijn schoonzus is gekocht. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat het de benadeelde partij is geweest die deze schade heeft geleden. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de schade aan de telefoon thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Voor het overige is de vordering voor wat betreft de materiële schade genoegzaam onderbouwd en deze zal worden toegewezen tot een bedrag van € 302,50.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4] door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,--. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
8.4.
Conclusie en bijkomende beslissingen
De verdachte moet de volgende bedragen aan schadevergoeding betalen:
- aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] : € 4.500,--
- aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] : € 2.000,--
- aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] : € 4.864,10
- aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4] een bedrag : € 2.302,50.
telkens vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de verdachte de bewezenverklaarde strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Tevens wordt telkens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a,14b, 14c, 36f, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ter zake van de feiten tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich binnen drie dagen na vrijlating melden bij Reclassering Nederland (Marconistraat 2), en daarna zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal meewerken aan een ambulante behandeling door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich daarbij houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3. de veroordeelde zal verblijven bij Stichting Maaszicht of een andere (forensische) instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij het verblijf zo snel mogelijk zal starten, bij voorkeur aansluitend op detentie. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. de veroordeelde zal op geen enkele wijze - direct of indirect - contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de in het proces-verbaal aangemerkte slachtoffers, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, waarbij de politie toeziet op handhaving van dit contactverbod.
5. de veroordeelde zal indien de reclassering dit nodig acht en gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, in het kader van Elektronische Controle op door de reclassering aangegeven tijdstippen of gedurende een bepaalde periode (nader te specificeren in het deeladvies Elektronische Controle) op een bepaalde locatie verblijven;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, op die wijze dat indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]te betalen een bedrag van
€ 4.500,-- (zegge: vierduizendvijfhonderd euro), bestaande uit € 2.500,-- aan materiële schade en € 2.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]te betalen
€ 4.500, -- hoofdsom
(zegge: vierduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 4.500,-- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
55 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, op die wijze dat indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], te betalen
€ 2.000,--hoofdsom (
zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.000,--niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, op die wijze dat indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 3], te betalen een bedrag van
€ 4.864,10,-- (zegge: vierduizendachthonderdvierenzestig euro en tien eurocent), bestaande uit € 2.864,10 aan materiële schade en € 2.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 3]te betalen
€ 4.864,10,--hoofdsom (
zegge: vierduizendachthonderdvierenzestig euro en tien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 4.864,10--niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
58 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, op die wijze dat indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 4], te betalen een bedrag van
€ 2.302,50- (zegge: tweeduizenddriehonderdtwee euro en vijftig eurocent), bestaande uit € 302,50 aan materiële schade en € 2.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 4]te betalen
€ 2.302,50hoofdsom (
zegge: tweeduizenddriehonderdtwee euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.302,50niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
33 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C Franken, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 oktober 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1hij op of omstreeks 11 april 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg, te weten de Baljuwstraat, in ieder geval op een openbare weg,
- meerdere, althans een, volle en/of lege lachgastanks en/of
- een geldbedrag van ongeveer € 1.000,- en/of
- meerdere, althans een, tas(sen) (merk(en) Eastpak en/of Louis Vuitton)
en/of
- meerdere, althans een, bankpas(sen) op naam van [naam slachtoffer 1] en/of
- een waterpijp en/of
- een rijbewijs op naam van [naam slachtoffer 1] en/of
- meerdere, althans een, OV-chipkaart(en) en/of
- een zonnebril en/of
- een laptop en/of
- een schoolpas op naam van [naam slachtoffer 1] en/of
- een pakje sigaretten,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd/lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of (vervolgens) voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gedrukt en/of gehouden en/of
- meerdere, althans een, mes(sen) heeft/hebben getoond aan voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of aan voornoemde [naam slachtoffer 2] en/of
- aan voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of voornoemde [naam slachtoffer 2] de dreigende woorden heeft/hebben toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] hun zakken leeg moesten maken en hun spullen moesten afgeven, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht op voornoemde [naam slachtoffer 2] en/of (vervolgens) met voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, heeft/hebben geduwd en/of getrokken tegen/aan het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] ;
2hij op of omstreeks 20 april 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg, te weten de Statenweg, in ieder geval op een openbare weg,
- een bestelauto (merk Renault, type Traffic met kenteken [kentekennummer] ) met daarin meerdere, althans een, lachgasfles(sen) en/of
- een geldbedrag van ongeveer € 1.100,- en/of
- een tas (merk Gucci) met daarin een autosleutel en/of een bankpas op naam van
[naam slachtoffer 3] en/of een huissleutel en/of een rijbewijs op naam van [naam slachtoffer 3] en/of een kentekenbewijs en/of
- meerdere, althans een, mobiele telefoon(s) en/of- een jas en/of
- een sleutelbos en/of
- een bankpas op naam van [naam slachtoffer 4] ,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4]
,heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, wel geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd/lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 3] heeft/hebben gericht en/of voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 3] heeft/hebben gedrukt en/of gehouden en/of
- meerdere, althans een, mes(sen) heeft/hebben getoond aan voornoemde [naam slachtoffer 3] en/of voornoemde [naam slachtoffer 4] en/of
- de arm, althans het lichaam, van voornoemde [naam slachtoffer 4] heeft/hebben beetgepakt en/of (vervolgens) voornoemde [naam slachtoffer 4] uit voornoemde bestelauto heeft/hebben getrokken en/of
- aan voornoemde [naam slachtoffer 4] de dreigende woorden heeft/hebben toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat voornoemde [naam slachtoffer 4] op de grond moest gaan liggen en/of dat voornoemde [naam slachtoffer 4] moest luisteren anders zou voornoemde [naam slachtoffer 4] worden doodgestoken, terwijl een mes in de richting van voornoemde [naam slachtoffer 4] werd gehouden en/of
- aan voornoemde [naam slachtoffer 3] en/of voornoemde [naam slachtoffer 4] de dreigende woorden heeft/hebben toegevoegd: "Alles gaat mee, alles leeghalen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3hij op of omstreeks 20 april 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een gaspistool van het merk Umarex, type Walther PP, kaliber 9 mm PAK, voorhanden heeft gehad.