ECLI:NL:RBROT:2020:9884

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
10-109885-20/ TUL VV: 10-053855-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere winkeldiefstallen met bijzondere voorwaarden en proeftijd

Op 13 oktober 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats was en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, voor het plegen van vijf winkeldiefstallen. De rechtbank heeft de vordering tot oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel afgewezen, omdat deze maatregel als ultimum remedium wordt beschouwd. De verdachte krijgt nog een laatste kans in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, waaronder een proeftijd van 2 jaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een periode van twee maanden schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen uit winkels, wat niet alleen financiële schade, maar ook overlast voor de gedupeerden met zich meebracht. De verdachte heeft een lange geschiedenis van vermogensdelicten en is een stelselmatige dader. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een langdurig verslavingsverleden en het verlies van zijn partner, wat heeft geleid tot terugval in middelengebruik.

De rechtbank heeft de aanbevelingen van de reclassering gevolgd en de verdachte de kans gegeven om gedragsverandering te realiseren door middel van klinische opname en ambulante behandeling. De verdachte moet zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder het melden bij de reclassering, het onthouden van verdovende middelen en alcohol, en het ondergaan van een klinische opname. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste ten laste gelegde feit, maar bewezen verklaard dat hij de feiten 2 tot en met 6 heeft gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-109885-20
Parketnummer vordering TUL VV: 10-053855-18
Datum uitspraak: 13 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie, te Rotterdam,
raadsvrouw mr. T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 tot en met 6 ten laste gelegde;
  • voorwaardelijke oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar (hierna ISD-maatregel), met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden als opgenomen in het reclasseringsrapport;
  • opheffing van de voorlopige hechtenis met ingang van 2 oktober 2010 vanaf het tijdstip dat de verdachte is gearriveerd in de Piet Roorda-kliniek te Zutphen, ten behoeve van de klinische opname van de verdachte;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10-053855-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De getuige [naam getuige 1] zag op 21 april 2020 omstreeks 3.18 uur in de [plaats delict 1] drie mannen, van wie één op de fiets was. Twee van hen droegen een donker petje waarbij bij één van hen krullend haar eronder uitkwam. Een andere man droeg een capuchon. De getuige hoorde dat een van de mannen zei: “zullen we er nog een doen”. De getuige [naam getuige 2] zag om 3:10 uur in dezelfde straat drie donker geklede, getinte mannen van rond de 25 jaar. Man 1 was stevig, droeg een wit petje en liep met een fiets en man 3 was kleiner van postuur en liep eveneens met een fiets. Deze getuige zag dat man 1 en 2 aan de bestuurderszijde van de personenauto van de aangever [naam slachtoffer] stonden, dat man 1 deze auto inging en dat hij iets uit de kofferbak haalde, terwijl man 3 twee meter verder stond om zich heen te kijken.
Op grond van de beschrijvingen van de daders door de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] en het even na het delict in de buurt daarvan aantreffen van de verdachte is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte medeplichtig is aan de tenlastegelegde diefstal.
4.1.2.
Beoordeling
De hiervoor beschreven signalementen bieden onvoldoende aanknopingspunten om zonder twijfel vast te kunnen stellen dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal. De omstandigheid dat de verdachte 17 minuten na de aanhouding van twee medeverdachten in de directe omgeving van de diefstal is aangetroffen maakt dit niet anders.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring ten aanzien van de feiten 2 tot en met 6
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte de onder 2 tot en met 6 bewezenverklaarde feiten heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 tot en met 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 4 februari 2020 te Schiedam in een winkel/pand gelegen aan de [plaats delict 2] meerdere flessen deodorant die toebehoorden, aan Dirk van den Broek, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
3.
hij op 30 maart 2020 te Rotterdam in een winkel/pand gelegen aan de [plaats delict 3] rookworst en zalmfilet en een blik bier die toebehoorden, aan Jumbo, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
4.
hij op 3 maart 2020 te Schiedam in een winkel/pand gelegen aan de [plaats delict 4] meerdere verpakkingen chocolade die toebehoorden, aan Albert Heijn Schiedam, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
5.
hij op 17 maart 2020 te Schiedam in een winkel/pand gelegen aan de [plaats delict 5] een of meer flessenwijn en een zak snoep die toebehoorden, aan supermarkt Dirk Schiedam, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
6.
hij op 19 maart 2020 te Schiedam in een winkel/pand gelegen aan de [plaats delict 4] levensmiddelen, te weten onder andere wijn en snoepgoed die toebehoorden, aan Albert Heijn Schiedam, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of ommissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
diefstal;
3.
diefstal;
4.
diefstal;
5.
diefstal;
6.
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in een periode van twee maanden schuldig gemaakt aan diefstal uit verschillende winkels. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit dat naast financiële schade overlast veroorzaakt voor de gedupeerde onderneming. Uit het handelen van de verdachte blijkt dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van anderen en enkel oog heeft gehad voor eigen gewin en behoeften.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een omvangrijk uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 september 2020 betreffende de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte vanaf 19 mei 1995 tot 2 augustus 2004 veelvuldig voor vermogensdelicten is veroordeeld en dat hij nadien een lange periode niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest. De verdachte is vanaf 2018 drie keer veroordeeld voor soortgelijke feiten als in het onderhavige geval terwijl hij nog in een proeftijd loopt.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Reclassering Nederland heeft twee rapporten over de verdachte opgemaakt die gedateerd zijn op 23 april 2020 en op 10 juli 2020. Deze rapporten houden kort samengevat het volgende in.
Bij de verdachte is vanaf 1992 sprake van een delictpatroon van vermogensdelicten. Zijn delictgedrag hangt samen met een landurig verslavingsverleden van cocaïne en heroïne. De verdachte heeft nu de status van een stelselmatige dader. In de periode dat de verdachte een vaste relatie had, is het hem gelukt om zijn delictpatroon te doorbreken en abstinent te blijven van verdovende middelen. De verdachte had een zinvolle dagbesteding, een positief netwerk, huisvesting en financiële stabiliteit. Enkele maanden nadat zijnpartner in 2018 onverwacht overleed is de verdachte teruggevallen in middelengebruik. De verdachte heeft geen copingvaardigheden om het verlies van zijn partner te verwerken en om met eenzaamheid om te gaan. De verdachte komt weer vele malen met justitie in aanraking waarbij ook een lopende proeftijd voor een eerdere veroordeling hem niet weerhoudt tot het plegen van nieuwe vermogensdelicten. De verdachte heeft bekend dat hij diefstallen heeft gepleegd voor zijn middelengebruik.
Er zijn thans problemen op de leefgebieden huisvesting, dagbesteding, middelengebruik, houding en psychosociaal functioneren die het recidiverisico verhogen. De verdachte heeft geen woning, slaapt op straat of soms bij andere verslaafden en is niet in staat zonder een duidelijke externe structuur dit delictpatroon te doorbreken. De reclassering schat het recidivegevaar dan ook hoog in.
Gelet op de meewerkende houding van de verdachte is de reclassering van mening dat hij bij reclasseringstoezicht en een passende hulpverlening met de juiste handvatten in staat is om blijvende gedragsverandering zelfstandig te kunnen bewerkstelligen. De reclassering wil starten met een klinische opname, waarbij toegewerkt wordt naar een beschermde woonvorm. De reclassering adviseert bij een veroordeling daarom om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een drugs- en een alcoholverbod.
De deskundige [naam deskundige] van de reclassering heeft ter terechtzitting verklaard dat de verdachte de eerdere SOV-maatregel redelijk positief heeft ervaren en dat hij thans openstaat voor hulpverlening. De verdachte is abstinent van verdovende middelen geweest tijdens de relatie met zijn partner en gedurende de voorlopige hechtenis en de klinische opname. Er is niet eerder reclasseringstoezicht en ambulante hulpverlening geweest. Er wordt ingeschat dat er op dit aspect nog veel winst valt te behalen. De verdachte dient, nu hij ook gemotiveerd is voor de bovenstaande hulpverlening, eerst de kans te krijgen om gedragsverandering te realiseren alvorens de ingrijpende ISD-maatregel wordt opgelegd. De verdachte kan op korte termijn ter overbrugging worden geplaatst in de Piet Roorda-kliniek te Zutphen voordat hij klinisch geplaatst kan worden bij Antes. De verdachte kan vanuit een klinische opname doorstromen naar een ambulante behandeling en een begeleide dan wel beschermde woonvorm en van daaruit met toezicht en gerichte projecten werken aan zijn zelfstandigheid.
De verdachte heeft ter terechtzetting verklaard dat hij gemotiveerd is het bovenstaande traject te volgen en dat hij een drugsvrij bestaan wil opbouwen.
De rechtbank onderschrijft de bovengenoemde onderbouwde conclusies van de reclassering en de deskundige en maakt die tot de hare.
De rechtbank zal gelet op het vorenoverwogene en het feit dat de oplegging van de ISD-maatregel een ultimum remedium is, de verdachte nog een laatste kans geven en de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke ISD-maatregel niet opleggen.
De rechtbank acht wel oplegging van een gevangenisstraf aangewezen op grond van de ernst van de feiten en het hernieuwde delictpatroon van de verdachte. De rechtbank zal daarvan een deel voorwaardelijk opleggen om te bewerkstelligen dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden die aan het voorwaardelijk strafdeel worden verbonden conform het advies van de reclassering. Een van die voorwaarden behelst klinische opname in de Piet Roorda-kliniek in Zutphen. De duur van de klinische opname wordt gesteld op maximaal vier maanden of zoveel korter als de (geneesheer-) directeur van de kliniek dit nodig acht. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tweehonderd dagen waarvan vijfendertig dagen voorwaardelijk met de hierna vermelde bijzondere voorwaarden passend en geboden.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd (parketnummer 10-053855-18)
Bij vonnis van de politierechter van 19 juli 2018 in deze rechtbank is de verdachte ter zake van opzetheling en diefstal in vereniging onherroepelijk veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 3 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 3 augustus 2018.
8.2.
Beoordeling
De hierboven bewezenverklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel zou de de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf kunnen worden gelast, doch de last zal achterwege worden gelaten in verband met de hiervoor vermelde bijzondere voorwaarden en mogelijke doorkruising van de hiervoor vermelde reclasseringsdoeleinden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 tot en met 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vijfendertig
(35) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Stichting Antes of bij Reclassering Nederland of een soortgelijke instelling, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en/of bloedonderzoek en/of ademonderzoek, gedurende de proeftijd. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
3. de veroordeelde zal zich klinisch laten opnemen in de Piet Roorda-kliniek en/of een andere door de Reclassering aan te wijzen soortgelijke instelling voor een periode van maximaal vier maanden of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich tijdens de klinische opname houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zal worden gegeven.
4. de veroordeelde zal zich direct aansluitend op de hechtenis en/of klinische opname onder ambulante behandeling stellen voor zijn problematiek van Stichting Antes of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering met mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname. De ambulante behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
5. Na de klinische opname en aansluitende plaatsing bij de Nassaukade of bij een andere instelling voor beschermd wonen/maatschappelijke opvang duurt het verblijf aldaar de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen, het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld gedurende de proeftijd en/of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt.
6. de veroordeelde dient mee te werken aan het inzichtelijk maken van zijn schulden en aflossen daarvan, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter van 19 juli 2018 in deze rechtbank onder parketnummer 10-053855-18 aan de veroordeelde voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1:
hij op of omstreeks 21 april 2020 te Vlaardingen te samen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op of aan de openbare weg, de [plaats delict 1] , uit een auto een oplader en/of een of meer startkabel(s) en/of een schroevendraaier en/of een schuiflat en/of een accuboormachine, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] , heeft weg genomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] te Vlaardingen op of omstreeks 21 april 2020 tezamen en in vereniging, althans alleen, op of aan de openbare weg, de [plaats delict 1] , uit een auto een oplader en/of een of meer startkabel(s) en/of een schroevendraaier en/of een schuiflat en/of een accuboormachine,in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door als uitkijk te fungeren teneinde die [naam medeverdachte 1] en/of die [naam medeverdachte 2] bij gevaar voor betrapping te (kunnen) waarschuwen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 4 februari 2020 te Schiedam in/uit een winkel/pand gelegen aan de [plaats delict 2] meerdere flessen deodorant, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Dirk van den Broek, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te Rotterdam in/uit een winkel/pand gelegen aan de [plaats delict 3] rookworst en/of zalmfilet en/of een blik bier, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Jumbo, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 3 maart 2020 te Schiedam in/uit een winkel/pand gelegen aan de [plaats delict 4] meerdere verpakkingen chocolade, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn Schiedam, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
5.
hij op of omstreeks 17 maart 2020 te Schiedam in/uit een winkel/pand gelegen aan de [plaats delict 5] een of meer fles(sen) wijn en/of een zak snoep, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan supermarkt Dirk Schiedam, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
6.
hij op of omstreeks 19 maart 2020 te Schiedam in/uit een winkel/pand gelegen aan de [plaats delict 4] meerdere levensmiddelen, te weten onder andere wijn en/of snoepgoed, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn Schiedam, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)