ECLI:NL:RBROT:2020:9817

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
8407987 CV EXPL 20-9514
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onenigheid over prijsafspraken en betaling voor fiscale en administratieve werkzaamheden tussen een accountant en een praktijkvennootschap

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een accountant, en een gedaagde, een praktijkvennootschap. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 8.736,26 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en kosten, wegens onbetaalde facturen voor fiscale en administratieve werkzaamheden die zij in 2018 en 2019 voor de gedaagde had verricht. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er geen duidelijke prijsafspraken waren gemaakt over de kosten van de diensten die de eiseres had geleverd.

De procedure begon met een dagvaarding op 12 maart 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 1 september 2020. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de partijen in januari 2018 een overeenkomst hadden gesloten over het verzorgen van btw- en loonaangiften, maar dat er onduidelijkheid bestond over de prijsafspraken. De eiseres stelde dat de werkzaamheden op basis van een uurtarief moesten worden afgerekend, terwijl de gedaagde aanvoerde dat er een prijsindicatie van € 100,- per kwartaal was gegeven voor de btw-aangifte.

De kantonrechter oordeelde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat de gedaagde akkoord was gegaan met de door haar gestelde prijsafspraken. De rechter benadrukte dat de eiseres, als dienstverlener, de verplichting had om de gedaagde duidelijk te informeren over de kosten van de diensten, zoals vereist door artikel 6:230b BW. Aangezien de eiseres niet had voldaan aan deze verplichting en de gedaagde al een deel van de kosten had betaald, werd de vordering van de eiseres afgewezen. De eiseres werd bovendien veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 8407987 CV EXPL 20-9514
Uitspraak: 6 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 12 maart 2020,
gemachtigde: mr. J.M. Visser te Barendrecht,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: [naam gemachtigde] te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek;
  • het vonnis van 17 juli 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 31 augustus 2020 van de gemachtigde van [gedaagde] , met productie.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 september 2020. Daarbij zijn namens [eiseres] verschenen de heren [naam persoon 1] en [naam persoon 2] , bijgestaan door de gemachtigde van [eiseres] , mr. J.M. Visser voornoemd. Namens [gedaagde] is verschenen haar gemachtigde, [naam gemachtigde] voornoemd. De aanwezigen zijn door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld een mondelinge toelichting te geven. Van hetgeen (verder) ter zitting is verhandeld, heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De datum van dit vonnis is door de kantonrechter (nader) bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld of uit de overgelegde stukken blijken en anderzijds zijn erkend of onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1
Tot oktober 2017 werkte [gedaagde] , de praktijkvennootschap van haar gemachtigde, samen met ‘ [naam advocaten/notariskantoor] ’, een advocaten- en notarissenkantoor.
2.2
Tot dan toe verrichtte [eiseres] in opdracht en voor rekening van [naam advocaten/notariskantoor] fiscale en administratieve werkzaamheden. Ook door [eiseres] ten behoeve van [gedaagde] verrichte werkzaamheden werden in die periode door [eiseres] aan haar contractuele wederpartij [naam advocaten/notariskantoor] in rekening gebracht.
2.3
In oktober 2017 heeft [gedaagde] [naam advocaten/notariskantoor] verlaten.
2.4
Aan een e-mail van 18 januari 2018 van [naam gemachtigde] namens [gedaagde] aan de heer [naam persoon 1] van [eiseres] wordt het volgende ontleend:
“Geachte heer [naam persoon 1] ,
In vervolg op ons telefoongesprek doe ik u hierbij de door mijn vennootschap [gedaagde] . in het vierde kwartaal verzonden (een voorschot- en acht reguliere declaraties, de meesten buitenlands en dus niet BTW plichtig) en ontvangen declaraties toekomen met het vriendelijke verzoek deze voor [gedaagde] in te boeken en tijdig namens [gedaagde] BTW aangifte te doen en mij te berichten welk bedrag waarheen moet worden overgemaakt.
U gaf mij als indicatie voor deze werkzaamheden een bedrag van circa 100 ex BTW per kwartaal op.
Ik zie uw berichten graag tegemoet.
(…)”.
2.5
Per e-mail van 26 januari 2018 (11.03 uur) heeft [naam gemachtigde] de heer [naam persoon 1] van [eiseres] het volgende geschreven:
“Geachte heer [naam persoon 1] ,
Hierbij de loonstrookjes van mijn vrouw en mijzelf van [gedaagde] over februari 2016, oktober 2016 en de jaaropgaven. De maandelijkse bedragen zijn over het hele jaar gewoon uitbetaald maar de jaaropgaven suggereren dat er vanaf augustus geen loonbelasting namens [gedaagde] is afgedragen. Wilt u de loonbelasting tot ultimo 2017 laten berekenen (circa 3500 per maand volgens de administratie) en daarvan alsnog aangifte doen en mij berichten welk bedrag wanneer naar welke rekening moet worden betaald?
Wilt u ook voor januari 2018 op dezelfde basis (alleen zonder lunch bijtelling) loonstrookjes en de aangifte voorbereiden?
Ik hoor graag nog even wat de kosten daarvoor zijn.
(…)”.
2.6
De heer [naam persoon 1] van [eiseres] heeft hierop per e-mail van 31 januari 2018 (10.56 uur) als gevolg gereageerd:
“Geachte heer [naam gemachtigde] ,
Naar aanleiding van onderstaande mail en ons telefoongesprek deel ik nog het volgende mede.
Uit informatie is gebleken dat de loonadministratie door de boekhouder van [naam advocaten/notariskantoor] tot en met september is gedaan. De maanden oktober, november en december zijn door hem met nihil ingediend.
Op de maanden oktober, november en december dienen wij dan correctieberichten op te maken.
De kosten voor de loonadministratie zijn als volgt:
  • Voor het opstarten/aanmaken van de loonadministratie rekenen wij eenmalig € 275,00 (exclusief BTW).
  • Vervolgens zullen wij maandelijks € 32,90 voor 2 loonstroken en de aangifte loonheffingen in rekening brengen.
(…)
Graag ontvangen wij nog een bevestiging dat u akkoord bent dat wij de loonadministratie voor u gaan doen.
(…)”.
2.7
Tien minuten nadien heeft [naam gemachtigde] de heer [naam persoon 1] per e-mail geschreven:
“Dank voor uw bericht. Hierbij mijn akkoord.”
2.8
[eiseres] heeft [gedaagde] de volgende vier facturen doen toekomen:
een factuur van 6 september 2018 voor een bedrag van € 6.180,44 (inclusief btw) ter zake van ‘
Voor u verrichte werkzaamheden tot en met 31 augustus 2018’; de factuur vermeldt de volgende posten: ‘Overige administratieve dienstverlening’ (2018), ‘Pensioen DGA berekeningen 2017 ivm uitfasering PEB’, ‘Overige fiscale werkzaamheden’, ‘Controleren belangstingaanslagen’, ‘Verzorgen van uw loonadministratie maart tot en met augustus 2018’ en ‘Overige werkzaamheden loonadministratie’;
een factuur van 8 oktober 2018 voor een bedrag van € 2.387,57 (inclusief btw) ter zake van ‘
Voor u verrichte werkzaamheden tot en met 30 september 2018’; de factuur vermeldt de volgende posten: ‘Het verzorgen van uw aangifte [naam bedrijf] ’, ‘Het verzorgen van uw aangifte [naam advocatenpraktijk gemachtigde] .’, ‘BTW werkzaamheden’, ‘Verzorgen van uw loonadministratie’ en ‘Opstartkosten loonadministratie’;
een factuur van 11 november 2018 voor een bedrag van € 103,64 (inclusief btw) ter zake van ‘
Voor u verrichte werkzaamheden tot en met 30 november 2018’; de factuur vermeldt de volgende posten: ‘Verzorgen van uw loonadministratie oktober en november 2018’ en ‘Overige werkzaamheden loonadministratie’;
een factuur van 14 januari 2019 voor een bedrag van € 64,61 (inclusief btw) ter zake van ‘
Voor u verrichte werkzaamheden tot en met 31 december 2018’; de factuur vermeldt de volgende posten: ‘Verzorgen van uw loonadministratie december 2018’ en ‘Overige werkzaamheden loonadministratie’.
2.9
Op 30 april 2018 heeft [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 1.196,81 betaald en op 12 september 2018 een bedrag van € 298,87.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] heeft gevorderd om [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 8.736,26 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW daarover vanaf de vervaldata van de facturen althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, en voorts van
primaireen bedrag van € 5.000,- aan door [eiseres] daadwerkelijk gemaakte kosten voor juridische bijstand, dan wel
subsidiaireen bedrag van € 1.310,44 op grond van de algemene voorwaarden van [eiseres] dan wel conform de ‘WIK’ (het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten) dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan die vordering heeft [eiseres] -samengevat en voor zover nu van belang- ten grondslag gelegd dat [gedaagde] ondanks aanmaning in gebreke is gebleven met betaling van hetgeen zij aan [eiseres] verschuldigd is geworden wegens door [eiseres] uit hoofde van een tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht (en de daarop van toepassing zijnde voorwaarden van [eiseres] ) in 2018 en 2019 in opdracht en voor rekening van [gedaagde] verrichte (fiscale en administratieve) werkzaamheden. Het betreft de hiervoor onder 2.8 genoemde facturen, voor een totaalbedrag van € 8.736,26 (inclusief btw). Naast dat bedrag en de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW daarover maakt [eiseres] jegens [gedaagde] aanspraak op vergoeding van de door haar daadwerkelijk gemaakte kosten voor juridische bijstand, door haar begroot op € 5.000,-, dan wel (subsidiair) een bedrag van € 1.310,44 (zijnde 15% van de hoofdsom) conform haar algemene voorwaarden dan wel de WIK.
Niet juist is dat [eiseres] andere bedragen heeft gefactureerd dan is overeengekomen en in het bijzonder is niet juist dat telefonisch is overeengekomen dat [eiseres] de btw-aangifte voor [gedaagde] zou verzorgen voor een bedrag van € 100,- per kwartaal althans dat dit bedrag telefonisch als prijsindicatie zou zijn gegeven. De door [gedaagde] gestelde bevestiging per e-mail van 18 januari 2018 van een mededeling van de heer [naam persoon 1] van [eiseres] van die strekking heeft [eiseres] niet ontvangen, althans in de door haar wel ontvangen e-mail ontbreekt die zin. Het is dan ook aan [gedaagde] die prijsafspraak te bewijzen. Ook betwist [eiseres] dat zij [gedaagde] hogere kosten in rekening heeft gebracht dan vooraf is aangegeven. Zij is gewoon transparant geweest en heeft [gedaagde] ook niet hoeven waarschuwen dat de kosten hoger zouden uitvallen. De door haar voor [gedaagde] verrichte werkzaamheden waren voorts bepaald geen ‘standaard’ werkzaamheden. Met name rond de btw-aangifte zijn de nodige problemen bij [gedaagde] gebleken, welke [eiseres] met haar heeft gecommuniceerd en die zij uiteindelijk ook voor haar heeft opgelost. Ook niet juist is dat er werkzaamheden aan [gedaagde] in rekening zijn gebracht die ook aan [naam advocaten/notariskantoor] gefactureerd zijn. De werkzaamheden tot en met september 2017 voor (de gemachtigde van) [gedaagde] zijn via [naam advocaten/notariskantoor] gefactureerd en de werkzaamheden nadien direct aan [gedaagde] .
Tot slot zijn de door [eiseres] gehanteerde algemene voorwaarden (wel degelijk) van toepassing, nu [gedaagde] de offerte van [eiseres] voor de loonwerkzaamheden geaccepteerd heeft en haar bij die offerte bedoelde algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld.
3.3
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van het door [eiseres] gevorderde, met veroordeling van [eiseres] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure alsook in de nakosten.
3.4
Op hetgeen zij ter afwering van de vordering naar voren heeft gebracht en op hetgeen [eiseres] (mede naar aanleiding daarvan) overigens heeft aangevoerd, wordt hierna, voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang, teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde] [eiseres] medio respectievelijk eind januari 2018 opdracht heeft gegeven voor het verzorgen van de btw-aangifte per kwartaal en voor de loonaangifte per maand. Verdeeld gehouden worden zij echter (onder meer) door (het antwoord op) de vraag of de door [eiseres] in dat kader voor [gedaagde] verrichte werkzaamheden afgerekend dien(d)en te worden op basis van een uurtarief, zoals door [eiseres] bepleit, dan wel aan de hand van de door [gedaagde] gestelde prijsafspraak dan wel afgegeven prijsindicatie.
4.2
Daarbij merkt de kantonrechter voor de goede orde op dat [gedaagde] niet, althans niet zonder meer, gebonden is aan de prijsafspraken die destijds tussen [naam advocaten/notariskantoor] en [eiseres] golden, ook niet als (de gemachtigde van) [gedaagde] daarvan op de hoogte was. Het betreft immers verschillende entiteiten, terwijl ook niet in geschil is dat [eiseres] destijds wist dat [gedaagde] was ‘vertrokken’ bij [naam advocaten/notariskantoor] . Daargelaten nog de vraag of het hier om dezelfde soort werkzaamheden als voorheen ging, lag daarom bepaald voor de hand dat partijen afspraken zouden maken over de door [gedaagde] verschuldigde prijs (uurtarief dan wel vaste prijs) voor de door [eiseres] voor [gedaagde] te verzorgen btw- en loonaangiften en ook voor eventueel verder nog door [eiseres] voor [gedaagde] te verrichten werkzaamheden.
4.3
In dat verband heeft [gedaagde] er overigens terecht op gewezen dat artikel 6:230b BW, de implementatie van de Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG, PbEU L 376), voor [eiseres] de verplichting met zich brengt de (aspirant)klant, hier [gedaagde] , voor het sluiten van een schriftelijke overeenkomst of, bij gebreke daarvan, voor het verrichten van dienst correct, helder en ondubbelzinnig te informeren over (onder meer) de door haar gehanteerde prijs voor de aangeboden dienst, opdat de (aspirant)klant aan de hand daarvan kan bepalen of zij met de dienstverlener, hier [eiseres] , in zee wil gaan.
4.4
Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie (zie 2.5-2.7) blijkt ook dat de gemachtigde van [gedaagde] , die ter zitting onweersproken heeft verklaard dat hij na de breuk tussen [gedaagde] en [naam advocaten/notariskantoor] per oktober 2017 de heer [naam persoon 1] van [eiseres] op een oudjaarsborrel was tegengekomen, op 18 januari 2018 [eiseres] heeft verzocht de btw-aangifte voor [gedaagde] te verzorgen en ook, op 26 januari 2018, de loonaangifte.
4.5
Uit de onder 2.6 aangehaalde e-mail blijkt dat laatstbedoelde werkzaamheden door [eiseres] zijn aangeboden voor een eenmalig bedrag van € 275,- (exclusief btw) voor het opstarten van de loonadministratie en een maandelijks bedrag van € 32,90 voor twee loonstroken en de aangifte loonheffingen. Dat aanbod is door [gedaagde] geaccepteerd (zie 2.7).
4.6
Volgens de gemachtigde van [gedaagde] heeft de heer [naam persoon 1] van [eiseres] hem voor de eerstbedoelde werkzaamheden (het verzorgen van de btw-aangifte) telefonisch een prijsindicatie van circa € 100,- exclusief btw gegeven, zoals door hem vervolgens ook in zijn e-mail van 18 januari 2018 (zie 2.4) aan de heer [naam persoon 1] bevestigd. [eiseres] heeft aanvankelijk niet alleen stellig bestreden dat een dergelijke prijsindicatie is gegeven maar heeft bovendien ook aangevoerd dat de zin waarin de gemachtigde van [gedaagde] die prijsindicatie bevestigt, ontbreekt in de e-mail zoals zij die heeft ontvangen.
4.7
Eerst bij gelegenheid van de gehouden mondelinge behandeling, nadat inmiddels was gere- en dupliceerd en [gedaagde] een IT-deskundige had voorgesteld om de (werkelijke) inhoud van de e-mail van 18 januari 2018 vast te stellen, heeft de heer [naam persoon 1] van [eiseres] verklaard dat de door hem ontvangen e-mail (toch wel) het bewuste zinnetje bevat. Evenwel geeft dat zinnetje, dat door hem destijds, toen er veel werd gemaild, niet is opgemerkt, niet de inhoud weer van hetgeen tussen partijen is afgesproken, namelijk dat de te verrichten werkzaamheden van [eiseres] afgerekend zouden worden tegen het aan (de gemachtigde van) [gedaagde] bekende uurtarief, aldus de heer [naam persoon 1] van [eiseres] .
4.8
[gedaagde] heeft echter, onder verwijzing naar de e-mail van 18 januari 2018, met klem bestreden dat tussen partijen afgesproken is dat de door [eiseres] te verrichten werkzaamheden voor het verzorgen van de btw-aangifte zouden worden afgerekend op basis van het door [eiseres] gehanteerde uurtarief. Daarop gelet zou het hier op de weg van [eiseres] hebben gelegen om nader concreet te maken wanneer en tussen wie, in weerwil van voornoemde e-mail, die afspraak is gemaakt, waaruit dat verder kan blijken en ter zake een specifiek bewijsaanbod te doen. Een dergelijke concretisering is echter niet gegeven en een dergelijk bewijsaanbod is ook niet gedaan. Aan nadere bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Een en ander betekent dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat tussen partijen is afgesproken dat de door [eiseres] te verrichten werkzaamheden afgerekend zouden worden tegen het door [eiseres] gehanteerde uurtarief. Het andersluidende standpunt van [eiseres] wordt dan ook verworpen.
4.9
Dat neemt uiteraard niet weg dat [eiseres] wel -zoveel staat vast- diverse werkzaamheden in opdracht en voor rekening, althans in ieder geval ten behoeve, van [gedaagde] heeft verricht, niet alleen voor wat betreft de btw- en loonaangiften, maar ook bijvoorbeeld (zie 2.8) ter zake van ‘Pensioen DGA berekeningen 2017 ivm uitfasering PEB’. [gedaagde] heeft met betrekking tot laatstbedoelde werkzaamheden ter zitting opgemerkt dat zij daarvoor geen opdracht heeft gegeven waarop dit namens [eiseres] niet is betwist; volgens haar ging het om een wettelijke verplichting, iets wat jaarlijks moest gebeuren, en beschouwde zij het als een soort van doorlopende opdracht. Daarmee ziet [eiseres] echter voorbij aan de breuk tussen haar toen contractuele wederpartij [naam advocaten/notariskantoor] en [gedaagde] in oktober 2017. Het zou dus op haar weg hebben gelegen, alvorens daarna die werkzaamheden voor [gedaagde] uit te voeren en daarvoor betaling te verlangen, [gedaagde] daarop te wijzen en gesteld noch gebleken is dat dit is geschied. Dat het achterwege laten van deze werkzaamheden volgens [eiseres] [gedaagde] een probleem zou bezorgen, maakt het voorgaande niet anders.
4.1
Evenzeer heeft [gedaagde] bestreden dat zij [eiseres] opdracht heeft gegeven voor haar rekening de aangifte vennootschapsbelasting 2016 in te dienen. Zij ging er vanuit, zo heeft haar gemachtigde ter zitting verklaard, dat die werkzaamheden (nog) voor rekening van [naam advocaten/notariskantoor] werden uitgevoerd nu het een jaar betrof waarin de samenwerking tussen [gedaagde] en [naam advocaten/notariskantoor] nog bestond en hij heeft daarbij opgemerkt dat als hij had geweten dat [gedaagde] daarvoor moest betalen, hij de aangifte zelf wel had gedaan. De kantonrechter overweegt dat ook op dit punt niet gebleken is dat [eiseres] [gedaagde] (tevoren) duidelijk heeft gemaakt dat bedoelde werkzaamheden nu -en tegen welk (uur)tarief- voor rekening van [gedaagde] zouden komen.
4.11
Dat geldt ook meer algemeen, namelijk voor al die werkzaamheden waarvan [eiseres] heeft gesteld dat die buiten de ‘standaard’ werkzaamheden ter zake van het verzorgen van de btw- en loonaangiften zouden vallen. Hiervan heeft [gedaagde] gesteld dat die in haar optiek (wel) onder de volgens haar gemaakte prijsafspraken vielen en als dat niet zo was, zij dat tevoren had willen weten opdat zij het -volgens haar beperkte werk- zelf had kunnen doen. In dat verband heeft zij er ook op gewezen dat zij voor het eerst in september 2018 (zie 2.8 onder a) een factuur heeft gekregen. Had zij geweten dat een en ander haar (zo)veel geld zou gaan kosten, dan had zij de werkzaamheden niet door [eiseres] laten verrichten. De hoeveelheid aan, en inhoud van de, e-mails die zij in die periode van [eiseres] heeft ontvangen, heeft haar ook niet doen vermoeden dat zij [eiseres] (veel) meer zou moeten betalen dan wat volgens haar in januari 2018 tussen partijen was afgesproken, aldus [gedaagde] .
4.12
De kantonrechter overweegt dat de omstandigheid dat [eiseres] nu werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht die in haar optiek buiten de door haar (expliciet) aangeboden werkzaamheden ter zake van het verzorgen van de btw- en loonaangiften vallen, voor haar rekening en risico komt. Daartoe heeft meegewogen dat niet gebleken is dat [eiseres] , hoewel dat ook in het licht van genoemde Dienstenrichtlijn bezien wel op haar weg had gelegen, [gedaagde] deugdelijk en tijdig heeft geïnformeerd dat het ging om daar buiten vallende werkzaamheden, die om die reden apart gefactureerd zouden worden en tegen welke prijs of welk uurtarief. Die verplichting klemt te meer vanwege de [eiseres] kenbare breuk tussen [gedaagde] en [naam advocaten/notariskantoor] per oktober 2017. Zij mocht er naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet zonder meer van uitgaan dat de eerder tussen haar en [naam advocaten/notariskantoor] gemaakte (prijs)afspraken ook (wel) tussen haar en [gedaagde] , als die daarmee al bekend was, zouden gelden. Het was dus aan [eiseres] de (prijs)afspraken tussen haar en haar nieuwe contractuele wederpartij [gedaagde] duidelijk te maken en uit hetgeen over en weer naar voren is gebracht, is niet gebleken dat dit, behalve voor wat betreft de werkzaamheden ter zake van het verzorgen van de loonaangifte (zie 2.6), in toereikende mate is gebeurd.
4.13
Dat als gevolg daarvan -in samenhang bezien met de omstandigheid dat [eiseres] de door [gedaagde] bevestigde prijsindicatie van circa € 100,- per kwartaal voor het verzorgen van de btw-aangifte (zie 2.4) niet heeft weersproken maar haar werkzaamheden heeft voortgezet om [gedaagde] vervolgens eerst in september 2018 een (eerste) factuur te doen toekomen- voor [gedaagde] niet duidelijk is geweest dat zij ermee rekening diende te houden dat [eiseres] haar voor de door haar verrichte werkzaamheden substantiële bedragen, gebaseerd op een uurtarief, zou factureren, komt hier naar het oordeel van de kantonrechter voor risico van [eiseres] . Dat [gedaagde] , naar [eiseres] nog heeft opgemerkt, misbruik heeft gemaakt van de situatie door haar werkzaamheden te laten verrichten om zich later op het standpunt te stellen dat daarvoor geen opdracht is gegeven, en in die zin dus te kwader trouw gehandeld heeft, is, tot slot, door [gedaagde] bestreden en door [eiseres] verder niet aannemelijk gemaakt.
4.14
Nu [gedaagde] voorts onweersproken heeft gesteld dat (sec) uitgaande van de volgens haar gestelde prijsafspraken met betrekking tot de btw- en loonaangifte, met haar betalingen van 30 april 2018 en 12 september 2018 (zie 2.9), in totaal € 1.495,68, zij aan [eiseres] datgene heeft betaald wat zij haar volgens die afspraken verschuldigd is en hiervoor is geoordeeld dat de door [eiseres] gestelde meer- of andere werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde] in de gegeven omstandigheden niet voor haar rekening kunnen worden gebracht, wordt de door [eiseres] gevorderde hoofdsom afgewezen. De nevenvorderingen delen in dat lot.
4.15
Hetgeen verder nog is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen (nadere) bespreking.
4.16
De door [gedaagde] voor dit geval apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- wijst het door [eiseres] gevorderde af;
- veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 1.080,- aan salaris voor haar gemachtigde, en indien [eiseres] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654