ECLI:NL:RBROT:2020:9796

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
10/741037-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen en veroordeling voor voorbereidingshandelingen Opiumwet, drugs en vuurwapen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen, voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet, en het voorhanden hebben van drugs en een vuurwapen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in haar vervolging en dat het bewijs dat is verkregen tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig is verkregen. De verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van witwassen, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat het aangetroffen geldbedrag van € 3.500,- afkomstig was van enig misdrijf. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de voorbereidingshandelingen voor de Opiumwet, het aanwezig hebben van 480,6 gram heroïne en 14,2 gram cocaïne, en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van drugshandel en wapenbezit in overweging genomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en er zijn bijzondere voorwaarden opgelegd met betrekking tot reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/741037-20
Datum uitspraak: 29 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie.
Raadsman mr. P.M. Iwema, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.

4..Ontvankelijkheid openbaar ministerie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het openbaar ministerie als de rechtbank een onjuiste invulling hebben gegeven aan het begrip noodzakelijkheid ten aanzien van het verzoek om stukken aan het dossier toe te voegen. Ook is ten onrechte geen gehoor gegeven aan de door de verdediging eerder ingediende onderzoekswensen. Voorgaande houdt in dat aan de verdachte een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) is onthouden en dat daarom het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in haar vervolging, althans dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
4.3.
Beoordeling
Voorop wordt gesteld dat volgens vaste rechtspraak niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, afgezien van de in de wet geregelde gevallen, slechts in uitzonderlijke situaties in aanmerking komt.
Een uitzonderlijke situatie als hiervoor bedoeld, doet zich hier niet voor. Ter gelegenheid van de regiezitting op 21 juli 2020 heeft de verdediging verzocht om een tiental getuigen te doen horen door de rechter-commissaris en om stukken aan het dossier toe te voegen. De rechtbank heeft hierop afwijzend beslist. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 21 juli 2020 heeft de rechtbank de verzoeken van de verdediging getoetst aan de maatstaf van het verdedigingsbelang, zodat reeds om die reden het verweer geen doel treft.
Voorzover de verdediging met haar stelling dat zij persisteert bij haar eerdere gedane onderzoekswensen, de rechtbank verzoekt haar eerdere beslissing te heroverwegen en/of het onderzoek te heropenen voor nader onderzoek, stelt de rechtbank vast dat geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd en de raadsman ter zitting kaal persisteert bij zijn eerder gedane verzoeken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om terug te komen op haar eerdere beslissing.
4.4.
Conclusie
Het openbaar ministerie is ontvankelijk.

5..Vrijspraak feit 4

5.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
5.2.
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen. De verklaring van de verdachte, dat hij het in zijn woning aangetroffen geld heeft verkregen door middel van sparen en een gelukje in het casino, wordt vandaag ter zitting pas voor het eerst gegeven en is door de verdediging niet nader onderbouwd.
5.3.
Beoordeling
In de woning van de verdachte is een contant geldbedrag van € 3.500,- aangetroffen in 39 biljetten van € 50,00, 77 biljetten van € 20,00 en een biljet van € 10,00. De omstandigheden dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde geen inkomen genoot en er drugs en drugsgerelateerde goederen respectievelijk bij en in zijn woning aanwezig waren vormen een vermoeden van witwassen met betrekking tot het aangetroffen geldbedrag. De verklaring die de verdachte daar tegenover heeft gesteld is weliswaar pas ter zitting afgelegd, maar is mede gelet op de omvang van het aangetroffen geldbedrag en de aangetroffen coupures niet op voorhand onaannemelijk en is bovendien verifieerbaar. Om die reden kan niet reeds thans worden vastgesteld dat het in de woning van verdachte aangetroffen geldbedrag van € 3.500,- afkomstig is van enig misdrijf, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
5.4.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde feit.

6..Waardering van het bewijs

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat het binnentreden door de politie van de woning van de verdachte onrechtmatig is geweest. De politie is binnengetreden naar aanleiding van een anonieme melding dat er sprake zou zijn van een schietpartij in de woning van de verdachte en het openbaar ministerie houdt ten onrechte die melder anoniem. Als gevolg hiervan dient hetgeen het onderzoek in en rondom de woning heeft opgeleverd te worden uitgesloten van het bewijs.
Daarnaast is aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de buiten zijn woning aangetroffen drugs en het wapen. Dat er DNA-materiaal van de verdachte op het wapen en de patroonhouder is aangetroffen is te verklaren in het licht van de omstandigheid dat de verdachte mogelijk dit vuurwapen bij het maken van een rap-video heeft vastgehouden.
6.2.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie weerspreekt het standpunt van de verdediging en concludeert dat de verbalisanten rechtmatig de woning van de verdachte zijn binnengetreden, en de woning van verdachte vervolgens rechtmatig is doorzocht. Het bewijs dat tijdens de doorzoeking is aangetroffen is rechtmatig verkregen en kan daarom bijdragen aan een bewezenverklaring.
6.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een verdenking op overtreding van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM) kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie. De informatie was in deze zaak vervat in een anonieme telefonische melding. De melding hield in dat er mogelijk geschoten zou zijn in de woning op de [adres verdachte] in Rotterdam. De rechtbank is van oordeel dat deze melding voldoende concreet en specifiek was om het in artikel 49 WWM bedoelde vermoeden op te leveren op grond waarvan doorzoeking mag worden verricht. Gelet op deze vaststelling, in verband met de urgentie van de melding kon in deze zaak worden volstaan met alleen de anonieme melding om het redelijk vermoeden aan te nemen. Er was geen tijd om eerst nog andere opsporingsmethoden in te zetten om meer aanwijzingen te verkrijgen die het vermoeden zouden kunnen ondersteunen. Er is geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de machtiging tot binnentreden op goede gronden is afgegeven door de rechercheofficier van justitie. De machtiging tot doorzoeking is daarmee eveneens terecht afgegeven door de rechter-commissaris. Dit maakt dat de bewijsmiddelen verkregen tijdens de doorzoeking op een rechtmatige wijze zijn verkregen. Voor bewijsuitsluiting is geen grond. Het verweer wordt verworpen.
Eenmaal in de woning treft de politie stofmaskers, een gasmasker, diverse teiltjes, deegrollers, gardes, een weegschaal, een seal-apparaat, een pers-apparaat, zeefjes en plastic zakken met wit en bruin poeder aan. Van de aangetroffen poeders zijn monsters genomen en deze monsters zijn getest. Volgens het resultaat van deze test gaat het om de volgende stoffen: fenacetine, paracetamol, cafeïne, boorzuur, mannitol, lidocaïne en cannabis. Voor een bewoner geldt dat hij in beginsel wetenschap heeft van en beschikkingsmacht heeft over de goederen die zich in zijn woning bevinden. Er doet zich in deze zaak geen bijzondere omstandigheid voor die dat anders maakt. Hoewel een aantal van deze voorwerpen en stoffen op zichzelf wellicht ook voor andere doelen gebezigd kunnen worden, geldt dat het uit samenstel van de aangetroffen voorwerpen en stoffen geen ander doel blijkt dan gebruik voor het versnijden of bewerken van drugs. Onder deze omstandigheden is de verklaring van de verdachte, dat hij de goederen en stoffen op straat naast het vuilnis heeft gevonden, ongeloofwaardig. De rechtbank zal de verklaringen van verdachte op dit punt dan ook terzijde schuiven.
Ter plaatse gekomen hebben de verbalisanten in de nabijheid van de woning van de verdachte geritsel gehoord van iets dat langs takken en bladeren van een boom valt. Kort daarna zien de verbalisanten witkleurig poeder naar beneden stuiven. Verder horen de verbalisanten een doffe klap, alsof er iets van grote hoogte naar beneden valt op een zachte ondergrond. Dit is ter hoogte van de achtertuin van perceel 1 van [straatnaam] . Deze achtertuin bevindt onder het balkon van de portiekwoning van de verdachte aan de [adres verdachte] en daarin staat een boom van ongeveer 7 meter hoog. In die boom worden een aantal zaken aangetroffen met daarin verschillende poeders. Deze poeders zijn getest door een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Uit de rapporten van dat onderzoek blijkt dat het ging om 14,2 gram cocaïne en in totaal 480,6 gram heroïne. De in de woning van de verdachte aangetroffen goederen en stoffen, de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse en het feit dat er in de boom onder het balkon van de woning van de verdachte cocaïne en heroïne is aangetroffen, in samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat de verdachte bewust 14,2 gram cocaïne, 480,6 gram heroïne aanwezig heeft gehad.
In de achtertuin van [adres] , is tevens een handvuurwapen met bijbehorende patroonhouder en daarin aanwezige patronen aangetroffen. Op dit vuurwapen en ook op het patroonmagazijn is volgens de deskundige van het NFI DNA aangetroffen dat in hoge mate van waarschijnlijkheid overeenkomt met het DNA van de verdachte [naam verdachte] . Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de verdachte het aangetroffen wapen aanwezig heeft gehad. De verklaring van de verdachte dat het vuurwapen niet van hem is, hij niet wist dat het daar in de tuin lag en zijn verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA op het wapen, acht de rechtbank niet geloofwaardig nu deze op geen enkel wijze steun vindt in andere bewijsmiddelen.
6.4.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het gevoerde bewijsverweer en acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hieronder nader is bewezenverklaard.
6.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1,2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. hij op 09 april 2020 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk, bereiden, bewerken, verwerken, van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen
- 17.399,1 gram paracetamol en
- 16.811,6 gram van een mengsel van paracetamol en cafeïne en
- 509,5 gram mannitol en
- 15,1 gram fenacetine en
- 419,4 gram cafeïne en
- 373,6 gram boorzuur en
- 394,8 gram lidocaïne en
- meerdere teilen, meerdere deegrollers, vergieten, folie, handschoenen, een sealapparaat, meerdere mondmaskers, een pers met bijbehorende attributen, gardes, een weegschaal en zeefjes voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
2. hij op 09 april 2020 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 480,6 gram van een materiaal bevattende heroïne en 14,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
3. hij op 09 april 2020 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 19 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 39 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Kimar, type Colt 1911, kaliber 9mm browning (9mm kort), en munitie in de zin van artikel 1 onder 49 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten 4 kogelpatronen, merk S&B, kaliber 9mm br. (9mm kort) voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van die feiten;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

9..Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. Daarnaast heeft de verdachte cocaïne en heroïne aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast is het gebruik ervan, onder andere door de daarmee gepaard gaande criminaliteit bezwarend voor de samenleving. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij kennelijk heeft gehandeld, zonder oog te hebben voor de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Naast het gevaar voor de volksgezondheid, schuilt in de productie van harddrugs ook direct gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door illegale dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in natuurgebieden. De kosten voor het opruimen van dergelijk afval lopen hoog op. Om de volksgezondheid, het milieu en om bedoelde cyclus van strafbare feiten te beperken, zijn voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet bedreigd met hoge straffen.
Tot slot heeft de verdachte een vuurwapen met daarbij behorende munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van personen en heeft een grote maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van een vuurwapen leidt immers maar al te vaak ook tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien. Dit is met name het geval binnen het criminele circuit, zoals in deze zaak, in het kader van drugshandel.
Alles overwegende kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 augustus 2020. Dit rapport houdt het volgende in. De reclassering kon het gevaar op herhaling niet inschatten omdat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en de feiten heeft ontkend. De reclassering weet dan ook niet wat er precies nodig is om herhaling te voorkomen. Wel heeft de reclassering opgemerkt dat er risico’s zijn op het gebied van dagbesteding en financiën. De verdachte is al jarenlang zonder betaalde baan, ontvangt een minimum inkomen en heeft schulden. De reclassering adviseert dan ook bijzondere voorwaarden op te leggen die zien op de risicofactoren, te weten een meldplicht bij de reclassering, een inspanningsverplichting om mee te werken aan begeleiding gericht op dagbesteding, een inspanningsverplichting om een inkomen te verkrijgen en te behouden en een inspanningsverplichting om zijn financiën op orde te krijgen.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden adviseert, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

10..In beslag genomen voorwerpen

10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen van respectievelijk € 2.500 en € 1.000 verbeurd te verklaren.
10.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich verzet tegen een verbeurdverklaring van het bij de verdachte in beslag genomen geldbedrag, nu ten aanzien van dat feit vrijspraak is bepleit.
10.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, omdat niet kan worden vastgesteld dat dit geheel of grotendeels door middel van een strafbaar feit is verkregen en evenmin dat de bewezenverklaarde feiten met betrekking tot of met behulp van dit geld zijn begaan.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 46 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, met bepaling dat de veroordeelde zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zolang en frequent als de reclassering noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich inspannen om mee te werken aan begeleiding gericht op dagbesteding, vrijwillig/passend werk of ander soort dagactiviteiten;
3. de veroordeelde zal zich inspannen om een inkomen te verkrijgen en te behouden;
4. de veroordeelde zal zich inspannen om zijn financiën op orde te krijgen;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: € 2.500 en € 1.000.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. F.J.E. van Rossum en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 oktober 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 09 april 2020 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- 17.399,1 gram paracetamol en/of
- 16.811,6 gram van een mengsel van paracetamol en cafeïne en/of
- 509,5 gram mannitol en/of
- 15,1 gram fenacetine en/of
- 419,4 gram cafeïne en/of
- 373,6 gram boorzuur en/of
- 394,8 gram lidocaïne en/of
- meerdere teilen, meerdere deegrollers, vergieten, folie, handschoenen, een sealapparaat, meerdere mondmaskers, een pers met bijbehorende attributen, gardes, een weegschaal en/of zeefjes voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
2. hij op of omstreeks 09 april 2020 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 480,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 14,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij op of omstreeks 09 april 2020 te Rotterdam (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 19 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 39 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Kimar, type Colt 1911, kaliber 9mm browning (9mm kort), en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 49 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten 4 kogelpatronen, merk S&B, kaliber 9mm br. (9mm kort) voorhanden heeft gehad;
4. hij op of omstreeks 09 april 2020, te Rotterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 3.500 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.