ECLI:NL:RBROT:2020:9795

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
10/811030-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot verkrachting en diefstal met geweld in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting, poging tot verkrachting, mishandeling en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten van verkrachting en poging daartoe, omdat de rechtbank op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft gekregen dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd. De verklaringen van de aangeefster werden niet voldoende ondersteund door objectieve bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De rechtbank concludeert dat de aangifte onvoldoende steun vindt in andere objectieve bewijsmiddelen, en dat de verdachte niet gedwongen was om seksuele handelingen te ondergaan.

Met betrekking tot de diefstal van de pinpas en het geldbedrag heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte de pinpas van de aangeefster heeft weggenomen en daarmee geld heeft gepind zonder toestemming. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor deze diefstal, maar heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 45 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft de schadevergoeding aan de benadeelde partij vastgesteld op € 1.352,38, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 juni 2020.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/811030-20
Datum uitspraak: 29 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres,
[adres] , [postcode] [woonplaats] (briefadres),
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht inhoudende een contactverbod, voor de duur van 2 jaar;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij;
  • beëindiging van de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1, 2 en 3
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De officier van justitie acht de verklaringen die de aangeefster heeft afgelegd consistent en geloofwaardig. Daarnaast vindt de verklaring van de aangeefster bevestiging in (objectieve) bewijsmiddelen.
De verklaring van de aangeefster wordt ondersteund door het letsel dat bij haar is geconstateerd. Dit letsel past bij haar verklaring. Daarnaast vindt haar verklaring steun in diverse getuigenverklaringen. De nachtreceptioniste, getuige [naam getuige 1] , heeft verklaard over de emotionele toestand waarin zij aangeefster kort na de incidenten heeft aangetroffen en de getuige [naam getuige 2] heeft van de aangeefster gehoord dat de verdachte geld van de aangeefster had gestolen en haar had verkracht. Verder heeft een hotelgast, die in de kamer naast die van aangeefster verbleef, in de bewuste nacht een man horen schreeuwen. Ook is er volgens het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) sprake van spermavloeistof, aangetroffen op de buitenste en binnenste schaamlippen, diep vaginaal en rectaal bij de aangeefster. De verklaring van de verdachte dat hij eenmaal vaginaal, met een condoom, seks heeft gehad met de aangeefster, strookt niet met dit rapport. Ook de zijn er camerabeelden van de Rotterdamse Elektrische Tram (hierna: RET), waarop te zien is dat de verdachte de aangeefster aan haar arm probeert mee te trekken. Dit staat haaks op de verklaring van de verdachte dat hij haar niet om zich heen wilde.
4.1.2.
Beoordeling
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan de vraag wanneer aan het bewijsminimum van artikel 342, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt dit een beoordeling van het concrete geval.
Ook als een aangifte slechts op delen wordt ondersteund door een getuigenverklaring of ander bewijs, kan deze voldoende wettig bewijs opleveren om tot een veroordeling te komen. Dit bewijs dient te bestaan uit een objectief bewijsmiddel dat de aangifte bevestigt.
In het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat de aangifte onvoldoende steun vindt in andere objectieve bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de aangeefster een kamer voor twee personen heeft geboekt in [naam hotel] in Rotterdam voor de periode van 5 juni 2020 tot en met 7 juni 2020. Zij heeft de verdachte uitgenodigd om samen met haar het weekend door te brengen in Rotterdam en bij haar te overnachten. De aangeefster arriveerde op 5 juni 2020 om 19:30 uur in het hotel. De verdachte arriveerde rond middernacht. Op 6 juni 2020 hebben de verdachte, de aangeefster en haar dochter de dag samen doorgebracht. Vervolgens zijn de verdachte en de aangeefster gaan stappen in Rotterdam. Die avond/nacht van 6 op 7 juni 2020 is er ruzie geweest tussen de verdachte en de aangeefster. De verdachte heeft op 7 juni 2020 in het [naam hotel] seks gehad met de aangeefster. Kort daarna is de verdachte vertrokken met medeneming van de pinpas van de aangeefster.
Ten aanzien van de ten laste gelegde verkrachting op 6 juni 2020 (feit 1) overweegt de rechtbank dat het slechts de aangeefster is die hierover heeft verklaard. Haar verklaring vindt geen steun in de bewijsmiddelen.
Met betrekking tot de ten laste gelegde verkrachting en poging daartoe op 7 juni 2020 (feiten 2 en 3) staat vast dat sprake is geweest van seks tussen de aangeefster en de verdachte. De vraag is echter of de aangeefster door de verdachte is gedwongen om de seksuele handelingen te ondergaan, of dat zij vrijwillig seks met de verdachte heeft gehad.
Ter ondersteuning van de aangifte is door de officier van justitie gewezen op het letsel dat bij de aangeefster is geconstateerd. Volgens het proces-verbaal met nummer [nummer proces-verbaal] is op 7 juni 2020 door een verbalisant letsel vastgesteld bij de aangeefster, waaronder een schaafwond op de rechter knie, een bloeduitstorting op de rechter bovenarm en er mist een stukje haar aan de onderzijde van de nek van de aangeefster. Het vastgestelde letsel en de aard daarvan is echter weinig specifiek en zegt als zodanig niets over de ten laste gelegde verkrachting en poging daartoe. Niet valt uit te sluiten dat dit letsel is ontstaan tijdens de ruzie tussen de verdachte en de aangeefster.
Ook in de verklaringen die de verschillende getuigen hebben afgelegd ziet de rechtbank, geen objectief steunbewijs voor de verklaring van aangeefster met betrekking tot de verkrachting of de poging daartoe.
De nachtreceptioniste, getuige [naam getuige 1] , heeft verklaard dat zij de aangeefster op 7 juni 2020 omstreeks 03:00 uur boos huilend op de grond heeft aangetroffen. De aangeefster vertelde dat haar vriend haar pinpas had gestolen en haar op de grond had geduwd. Deze verklaring bevestigt dat er onenigheid is geweest tussen de aangeefster en de verdachte, maar zegt niets over de ten laste gelegde verkrachting en poging daartoe.
De getuige, [naam getuige 3] , die in de hotelkamer naast die van de aangeefster verbleef, heeft in de nacht van 6 op 7 juni een mannenstem gehoord die iets schreeuwde. Aan het dialect te horen dacht hij dat het een donkere man zou zijn. Of het de verdachte is geweest die hij heeft gehoord is dus zeer de vraag en staat niet vast.
De getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 4] hebben van aangeefster gehoord dat zij door de verdachte is verkracht. Deze verklaringen berusten dus niet op een objectieve bron. Opvallend daarbij is bovendien dat de aangeefster aan beide getuigen eerst verklaart dat haar pinpas en geld zijn weggenomen. Pas later zegt zij dat zij is verkracht.
De camerabeelden van de RET waarop te zien is dat de verdachte aan de arm trekt van aangeefster, bevestigen dat er onenigheid is geweest tussen aangeefster en de verdachte. Dat zelfde geldt voor de inhoud van een WhatsApp bericht dat aangeefster op 7 juni 2020 aan de verdachte geeft gestuurd, waarin zij zegt dat wat de verdachte met haar heeft gedaan niet kan en dat hij te ver is gegaan. Enig verband met verkrachting of poging daartoe kan echter niet worden gelegd.
Dit geldt ook voor de resultaten van het DNA-onderzoeksrapport van het NFI van 27 juli 2020. Hieruit kan hooguit worden geconcludeerd dat aangeefster seks heeft gehad met een man, maar met wie of op welke wijze, daarover zegt het rapport niets.
De verklaringen van aangeefster worden aldus niet bevestigd door een objectief bewijsmiddel, ook niet wanneer een en ander in samenhang wordt bezien. Het feit dat de verdachte heeft bekend dat hij seks heeft gehad met aangeefster is in dit geval onvoldoende, omdat het dossier tegenover de aangifte tevens meerdere aanknopingspunten biedt voor het door de verdediging geschetste scenario dat de aangeefster achteraf spijt heeft gekregen van haar handelen, toen het door haar geplande weekend met de verdachte eindigde met ruzie en het wegnemen van haar pinpas door de verdachte.
4.1.3.
Conclusie
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat zij op grond van de bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feit 6
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster in de periode van 6 tot en met 7 juni 2020 heeft mishandeld door haar hoofd vast te pakken, haar te slaan, in haar tepel te bijten en haar aan haar haren te trekken.
4.2.2.
Beoordeling
De aangeefster heeft verklaard dat terwijl de verdachte haar rectaal probeerde te verkrachten hij haar hoofd vast heeft vastgepakt. Ook heeft de aangeefster verklaard dat zij op 7 juni 2020 is verkracht door de verdachte en dat hij haar tijdens die verkrachting heeft geslagen op haar bil, haar zij en haar hele lichaam. Verder heeft zij verklaard dat de verdachte haar tijdens de verkrachting in haar tepel heeft gebeten en aan haar haren heeft getrokken.
De handelingen waaruit de mishandeling volgens de officier van justitie zou bestaan houden verband met de poging tot verkrachting en de verkrachting die de rechtbank niet bewezen acht. Derhalve kan de mishandeling zoals die onder feit 6 ten laste is gelegd niet worden bewezen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 6 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Nadere bewijsoverweging feit 4, 5
4.3.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de onder 4 ten laste gelegde diefstal van de pinpas omdat daarvoor onvoldoende wettig bewijs is. Ook is door de raadsman verzocht om de verdachte vrij te spreken van de onder 5 ten laste gelegde diefstal van € 1.185,34, de verdachte heeft immers verklaard dat hij dit geld mocht lenen van de aangeefster.
4.3.2.
Beoordeling
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar pinpas tegen haar wil in heeft meegenomen. De aangeefster zag op haar online bankierenapp dat de verdachte geld van haar rekening had opgenomen. Dat de verdachte geld heeft opgenomen is ook gebleken uit de verstrekte informatie van de bankgegevens. De verdachte heeft verklaard dat hij de pinpas van aangeefster onder zich had en dat hij daarmee ook geld heeft opgenomen.
Anders dan de verdediging vindt de rechtbank bewezen dat de verdachte de pinpas van aangeefster heeft gestolen en daarmee ook geld heeft gepind terwijl hij daarvoor geen toestemming had van aangeefster. De aangeefster heeft consistent verklaard dat de verdachte haar pinpas tegen haar wil in had meegenomen. Zij heeft dit ook meteen gemeld bij 112 en de nachtreceptioniste van het hotel waar zij verbleef. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte de pinpas van aangeefster had gekregen en dat hij geld daarmee mocht pinnen als lening.
4.3.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
4..
hij op 07 juni 2020 te Rotterdam een pinpas die geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op 07 juni 2020 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 1185,34 euro geheel toebehorende aan [naam slachtoffer] , zulks nadat hij, verdachte, voornoemd geldbedrag, onder zijn bereik had gebracht door gebruik te maken van een pinpas, tot welk gebruik hij, verdachte, nietgerechtigd was;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

4.diefstal

5. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een pinpas van zijn vriendin. Met die pinpas heeft de verdachte kort daarna tot driemaal toe een geldbedrag van de rekening van het slachtoffer opgenomen. Dit zijn ernstige feiten en door aldus te handelen heeft de verdachte ongemak en financieel nadeel veroorzaakt bij het slachtoffer.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Psycholoog dr. [naam psycholoog] , heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 augustus 2020. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 september 2020. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gezien de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal de rechtbank volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.647,24 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.000 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de gehele vordering voor toewijzing vatbaar is, inclusief oplegging van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn standpunt dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, verzocht om de vordering in haar geheel niet-ontvankelijk te verklaren. In het geval dat de ten laste gelegde feiten 4 en 5 wel bewezen worden geacht, dan zal de verdediging zich ten aanzien van de reiskosten en de gepinde geldbedragen refereren aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Met de bewezenverklaring van de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten is komen vast te staan dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij. Ten gevolge hiervan heeft de benadeelde partij rechtstreeks schade geleden.
De benadeelde partij vordert onder meer vergoeding van reiskosten tot een bedrag van totaal
€ 167,04 alsmede vergoeding van het gestolen geldbedrag van € 1.185,34. De rechtbank zal vergoeding van deze schadeposten toewijzen nu deze genoegzaam zijn onderbouwd en door de verdediging niet zijn weersproken.
Nu de rechtbank de onder 1, 2, 3 en 6 ten laste gelegde feiten niet bewezen acht en de kostenpost immateriële schade en de kostenpost eigen risico naar het oordeel van de rechtbank zien op die feiten, zal de benadeelde partij ten aanzien van die kosten, niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 juni 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.352,38, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2020 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan dat deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 1.352,38 (zegge: dertienhonderd tweeënvijftig euro en achtendertig cent), bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer] te betalen
€ 1.352,38 (zegge: dertienhonderd tweeënvijftig euro en achtendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
23 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 oktober 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 06 juni 2020 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer] , het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- ( met kracht) uittrekken van de onderbroek van die [naam slachtoffer] en/of
- doorgaan met het vaginaal penetreren van die [naam slachtoffer] , terwijl die [naam slachtoffer] aan gaf dat ze het niet wilde en/of aan het huilen was;
2. hij op of omstreeks 07 juni 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer] , te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
- heeft getracht zijn, verdachtes, penis, in de mond van die [naam slachtoffer] te brengen en/of (daarbij) het hoofd van die [naam slachtoffer] heeft vastgehouden en/of
- heeft getracht zijn, verdachtes, penis in de anus van die [naam slachtoffer] te brengen, terwijl die [naam slachtoffer] aangaf dat ze het niet wilde, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op of omstreeks 07 juni 2020 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer] , het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- ( met kracht) uittrekken van de onderbroek van die [naam slachtoffer] en/of
- ( meermalen) (met kracht) slaan op de bil en/of de zijde, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of
- bijten in de tepel van die [naam slachtoffer] en/of (vervolgens) aan die tepel meetrekken van die [naam slachtoffer] en/of
- vastpakken van de haren van die [naam slachtoffer] en/of (vervolgens) aan de haren van die [naam slachtoffer] te trekken en/of
- doorgaan met het vaginaal penetreren van die [naam slachtoffer] , terwijl die [naam slachtoffer] aan gaf dat ze het niet wilde en/of aan het huilen was;
4. hij op of omstreeks 07 juni 2020 te Rotterdam een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5. hij op of omstreeks 07 juni 2020 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 1185,34 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, zulks nadat hij, verdachte, voornoemd geldbedrag, althans enig geldbedrag, onder zijn bereik had gebracht door gebruik te maken van een pinpas, tot welk gebruik hij, verdachte, niet bevoegd/gerechtigd was;
6. hij in of omstreeks de periode van 6 juni 2020 tot en met 7 juni 2020 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal, het hoofd van die [naam slachtoffer] vast te pakken en/of vast te houden en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op de bil en/of de zijde, althans het lichaam, van die [naam slachtoffer] te slaan en/of
- in de tepel van die [naam slachtoffer] te bijten en/of (vervolgens) die [naam slachtoffer] mee te trekken aan haar tepel en/of
- die [naam slachtoffer] bij haar haren vast te pakken en/of (vervolgens) aan die haren te trekken.