ECLI:NL:RBROT:2020:9782

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
C/10/595699 / HA ZA 20-429
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid waterschap voor schade door niet verleende omgevingsvergunning en beëindiging opstalrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een grondeigenaar en het Waterschap Hollandse Delta. De eiser, een grondeigenaar, heeft een vordering ingesteld tegen het Waterschap, omdat hij van mening is dat het Waterschap tekort is geschoten in de nakoming van hun overeenkomst. De overeenkomst betrof de aanleg van een fietspad over de percelen van de eiser, waarbij het Waterschap ook verantwoordelijk zou zijn voor het verkrijgen van de benodigde omgevingsvergunningen voor de ophogings- en egaliseringswerkzaamheden op het perceel van de eiser. De eiser stelt dat hij nooit had ingestemd met de aanleg van het fietspad als hij had geweten dat hij later een last onder dwangsom zou krijgen van de gemeente vanwege het ontbreken van een omgevingsvergunning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen expliciete afspraken zijn gemaakt over de verantwoordelijkheid van het Waterschap voor het verkrijgen van de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft de eiser opgedragen bewijs te leveren van zijn stelling dat het Waterschap had toegezegd de vergunning te regelen. De zaak is complex, omdat het ook gaat om de gevolgen van de werkzaamheden die zonder vergunning zijn uitgevoerd, en de aansprakelijkheid van het Waterschap voor de schade die de eiser heeft geleden als gevolg van deze situatie. De rechtbank heeft verder geen beslissing genomen over de vorderingen van de eiser, maar houdt de verdere procedure aan totdat het bewijs is geleverd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijke afspraken te maken over verantwoordelijkheden en vergunningen in overeenkomsten, vooral in situaties waar milieuwetgeving en handhaving een rol spelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/595699 / HA ZA 20-429
Vonnis van 28 oktober 2020
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. J. van Groningen te Middelharnis,
tegen
de publieke rechtspersoon
WATERSCHAP HOLLANDSE DELTA,
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.M. van Heijningen te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en het Waterschap genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 21;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
  • de bij brieven van 1 en 8 september 2020 door het Waterschap toegezonden producties 5 tot en met 12;
  • de door de advocaten van partijen op 16 september 2020 ingezonden spreekaantekeningen;
  • de aan de aantekeningen van mr. Van Groningen gehechte producties 22 tot en met 24;
  • de e-mail van mr. Van Heijningen van 17 september 2020 met productie 13;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 september 2020;
  • de brief van mr. Van Heijningen van 8 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] is eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente Oostflakkee, sectie L, nummers [nummer 1] en [nummer 2] , gelegen aan de Heerendijk te Oude-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee.
2.2.
In 2011 heeft het Waterschap met [naam eiser] onderhandeld over de aanleg van een fietspad over de voornoemde percelen van [naam eiser] . Tussen partijen is een schriftelijke overeenkomst tot stand gekomen doordat het Waterschap bij brief van 6 juni 2011 aan [naam eiser] een voorstel hiervoor heeft gedaan en [naam eiser] deze brief voor akkoord heeft ondertekend. De bedoelde brief luidt onder meer als volgt:
“(…)
Recht van Opstal
Graag willen wij op de strook grond naar de Heerendijk te Oude-Tonge welke aansluit op de openbare weg, zoals op bijlage 1 aangegeven, kadastraal bekend gemeente Oostflakkee, sectie C, nummer [nummer 2] en [nummer 1] ter grootte van circa 1614 m2, ten behoeve van het fietspad een recht van opstal vestigen voor 25 jaar met een stilzwijgende verlenging.
Als vergoeding bieden wij voor 5% van de taxatiewaarde van € 3,00/m2, dus € 242,00 per jaar en deze eenmalig af te kopen voor een het bedrag dat gelijkstaat aan een vergoeding voor 25 jaar. Dit komt dan neer op een bedrag van € 6.050,00.
Een afschrift van het taxatierapport dat opgesteld is hebben wij als bijlage bijgevoegd.
Overige afspraken
• Op het perceel kadastraal bekend gemeente Oostflakkee, sectie L, nummer [nummer 2] wordt in overleg circa 3000 m3 grond aangebracht.
• Voor het verwerken van de grond wordt éénmalig een vergoeding betaald van € 1.000,00.
• Van de geleverde grond zullen de resultaten van de grondmonsters worden bijgevoegd (bijlage).
• De op de percelen aanwezige 'kinderkopjes" blijven uw eigendom.
(…)”
2.3.
Ter uitvoering van de tussen partijen gesloten overeenkomst is bij notariële akte van 10 januari 2012 ten gunste van het Waterschap een opstalrecht ten behoeve van het fietspad op de percelen van [naam eiser] gevestigd.
2.4.
Overeenkomstig de eveneens gemaakte afspraak, zoals vastgelegd in de brief van het Waterschap van 6 juni 2011, heeft het Waterschap ongeveer 3.000 m3 grond, die was vrijgekomen bij de aanleg van het fietspad elders op het eiland Goeree-Overflakkee, op het perceel van [naam eiser] met nummer [nummer 2] gedeponeerd. [naam eiser] wilde deze grond gebruiken om dit perceel op te hogen en te egaliseren en daarna in te zaaien met gras. [naam eiser] heeft dat ook daadwerkelijk gedaan, mede met gebruikmaking van eigen grond.
2.5.
Door de ophogings- en egaliseringswerkzaamheden op het perceel [nummer 2] zijn het oorspronkelijke reliëf en de oorspronkelijke vegetatie, alsmede één of meer kreken, op het perceel verdwenen.
2.6.
In 2012 heeft een milieubeschermingsorganisatie zich bij de gemeente beklaagd over de aantasting van de vegetatieve natuurwaarden van het perceel van [naam eiser] . De gemeente heeft deze klacht aangemerkt als een verzoek om handhavend op te treden op grond van de Flora- en Faunawet en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verzocht dit verzoek in behandeling te nemen.
2.7.
Bij brief van 3 september 2013 heeft de gemeente [naam eiser] medegedeeld voornemens te zijn hem een last onder dwangsom op te leggen vanwege de ophoging van perceel [nummer 2] , dit omdat daarvoor geen omgevingsvergunning was aangevraagd, noch verleend. De brief vermeldt daartoe:
“Op dit perceel rust op grond van het bestemmingsplan Recreatiegebieden de bestemming Natuur (N). De voor (N) aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en versterking van actuele en potentiële natuur- en landschapswaarden; dijken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering; dagrecreatief medegebruik en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitingswegen, fiets- en wandelpaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water ten behoeve van watergangen en - afvoer, waterberging en sierwater (artikel 6, eerste lid, Planregels). Op en in deze gronden is het verboden om zonder vergunning werken uit te voeren in de vorm van het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem
(artikel 6, derde lid, onder 1 aanhef en sub a, Planregels).
Voor het werk dat op dit perceel is uitgevoerd is geen omgevingsvergunning aangevraagd en/of verleend. U handelt hierdoor in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van dit artikel is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.”
2.8.
[naam eiser] is hierop in overleg getreden met het Waterschap om te zoeken naar een oplossing voor het probleem van de dwangsom die de gemeente dreigde op te leggen. Het Waterschap heeft naar aanleiding daarvan advies- en ingenieursbureau Tauw B.V. (hierna: Tauw) ingeschakeld voor het verlenen van deskundige ondersteuning bij het alsnog indienen van een aanvraag bij de gemeente voor een omgevingsvergunning voor [naam eiser] teneinde de onrechtmatig bevonden situatie te legaliseren. In dit kader heeft [naam 1] (senior projectleider bij het Waterschap) in een e-mail van 22 oktober 2013 aan Tauw geschreven:
“Beste [naam 2] ,
Vanmiddag geef ik je wat stukken mee (later digitaal) ten behoeve van een ecologische toets. Een natuurclub heeft de gemeente Goeree-Overflakkee (en indirect de eigenaar de heer [naam eiser] te Oude-Tonge en WSHD) een 'verzoek tot handhaving' toegezonden.
De aanleiding is dat wij in overleg met de eigenaar [naam eiser] uitkomende geschikte grond uit het project F408 onbedoeld onvergund hebben verwerkt op het land van de heer [naam eiser] . De percelen zijn gelegen tegen het fietspad F408 aan. Dit land heeft de status 'N' conform bestemmingsplan.
Het Waterschap wil nu via een aanlegvergunning met terugwerkende kracht 'de zaak' formaliseren. De gemeente vraagt als onderbouwing bij de aanlegvergunning een 'deskundige rapport'. In deze onderbouwing moet de volgende vraag beantwoorden gaan worden:
(…)”
2.9.
Bij brief van 3 juli 2014 heeft het Waterschap [naam eiser] geschreven:
“Op 22 mei jongstleden heeft ons waterschap contact opgenomen met de gemeente Goeree-Overflakkee inzake de voortgang van het vergunningsproces waarbij vergunning wordt verleend voor de ophoging van uw perceel. Dit houdt verband met de werkzaamheden van het project F408 Rondje G-0 Ooltgensplaat-Oude Tonge. Uit dit gesprek is ons waterschap gebleken dat u een zienswijze
heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit inzake de weigering vergunning voor
de ophoging op uw perceel.
Hieruit maken wij op dat u (op korte termijn) geen gebruik gaat maken van het voorstel van ons waterschap om de vergunning aan te passen, waarbij wordt gekomen tot een gelegaliseerde situatie, een en ander zoals ook besproken in het overleg van 17 april 2014. U ontneemt ons waterschap hiermee de mogelijkheid de situatie alsnog te legaliseren en de door het college van B&W van de
gemeente Goeree-Overflakkee als bevoegd gezag de geconstateerde overtreding op te heffen. Wij trekken de conclusie dat voor ons waterschap de zaak is afgerond en aan al haar verplichtingen heeft voldaan. U als eigenaar van het terrein bent zelf verantwoordelijk voor de huidige situatie. Tevens hebben wij aan het bevoegd gezag gegevens over de milieu hygiënische kwaliteit van de door
ons geleverde grond overlegd. Wij hebben vernomen dat deze gegevens zijn gecontroleerd en akkoord zijn bevonden en op dit punt voor het bevoegd gezag geen aanleiding vormen voor een handhavingsinterventie.
Het waterschap heeft van de gemeente begrepen dat u in overleg wilt om samen met de gemeente tot een oplossing te komen. Teneinde misverstanden te voorkomen stellen wij dat het waterschap geen rol zal spelen in dit proces.”
2.10.
De gemeente heeft bij besluiten van 28 oktober 2015 (i) de aanvraag voor een omgevingsvergunning ten behoeve van het werk op perceel [nummer 2] van [naam eiser] afgewezen en (ii) aan [naam eiser] een last onder dwangsom opgelegd om het perceel in de oude toestand terug te brengen.
2.11.
[naam eiser] heeft tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning een bezwaarschrift ingediend en vervolgens geprocedeerd, eerst bij de rechtbank Rotterdam en vervolgens bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak 17 januari 2018). [naam eiser] is steeds in het ongelijk gesteld.
2.12.
[naam eiser] heeft ook een bezwaarschrift ingediend tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom. Dat bezwaar is ongegrond verklaard, waarna [naam eiser] beroep heeft aangetekend bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft het bestreden besluit bij uitspraak van 4 oktober 2019 vernietigd, waarna de gemeente op 1 juli 2020 een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen. Daarbij is wederom een dwangsom opgelegd aan [naam eiser] . Dit besluit heeft [naam eiser] niet meer bestreden en is onherroepelijk.
2.13.
Op 25 juni 2018 heeft een overleg plaatsgevonden in het gemeentehuis te Middelharnis, waarbij aanwezig waren:
- [naam eiser] ,
- burgemeester [naam burgemeester] ,
- wethouder [naam wetgever] ,
- ambtelijk ondersteuning [naam 3] en [naam 4] ,
- [naam 5] van het Waterschap.
2.14.
De advocaat van [naam eiser] heeft het Waterschap bij aangetekende brief van 26 juni 2019 verzocht, en zo nodig gesommeerd, om de kosten te dragen die gemoeid zijn met het brengen van het perceel in de toestand die de gemeente vereist alsmede om de juridische kosten van [naam eiser] te vergoeden. In de brief staat voorts onder meer:
“Door cliënt is destijds ingestemd met de gedeeltelijke aanleg van een fietspad over de hem in eigendom toebehorende grond aan de Heerendijk te Oude-Tonge in ruil voor het aanvullen van het perceel met uit het project vrijkomende grond (circa 3.000 m3). Hij zou nimmer daarmee hebben ingestemd wanneer hij had voorzien dat hij als gevolg daarvan zijn perceel op last van het bevoegde gezag daarna zou dienen te ontdoen van een zelfs aanzienlijk grotere hoeveelheid grond (9.559 m3) dan de van de door het waterschap opgebrachte grond. Vanwege de bij de nadien door het waterschap ingediende aanvraag om omgevingsvergunning bijgevoegde rapporten van Tauw wordt cliënt thans gelast de oorspronkelijke kreken weer in het perceel te laten terugkomen, waarbij tevens een beheersmaatregel wordt opgelegd die het perceel voor landbouwkundige doeleinden totaal ongeschikt maakt. Er mag zelfs geen begrazing plaatsvinden en maaien is eerst aan het eind van het seizoen toegestaan. Client stelt zich dan ook op het standpunt gerechtigd te zijn tot het van het waterschap vorderen dat het fietspad voor zover dat over zijn eigendom loopt te verwijderen.”
2.15.
Het Waterschap heeft bij e-mailbericht van 9 juli 2019 geantwoord:
“(…) In uw brief verzoekt u waterschap Hollandse Delta om het toegezonden plan van aanpak uit te voeren en daarvoor alle kosten voor rekening te nemen.
Waterschap Hollandse Delta wijst dit verzoek af (zie ook onze brief van 23 juli 2014 aan uw client (kenmerk [nummer 3] ), evenals uw vordering tot vergoeding van de kosten van juridische bijstand.
Als eigenaar van het terrein is uw client verantwoordelijk. Uw client heeft zelf een grote partij grond ingebracht. Van een nalatigheid van het waterschap is en was geen sprake.
Waterschap Hollandse Delta acht uw client evenmin bevoegd tot het verwijderen van het fietspad voor zover dat over het eigendom van uw client loopt.
Uw client dient deze kwestie met het bevoegd gezag, de gemeente Goeree-Overflakkee, verder af te wikkelen. Voor het overige wijst waterschap Hollandse Delta alle aansprakelijkheid af.”

3..De vordering en het verweer

3.1.
[naam eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover de wet zulks toestaat, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat het Waterschap toerekenbaar is tekortgeschoten in de
nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de met [naam eiser] gesloten
overeenkomst, zoals in deze procedure omschreven, en aansprakelijk is voor de
schade die [naam eiser] als gevolg hiervan heeft geleden;
II. het Waterschap zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiser]
te betalen de door [naam eiser] geleden en nog te lijden schade,
nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de
wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de schade vanaf 1 juli 2012,
althans vanaf 14 augustus 2014, althans vanaf 5 juli 2019, althans vanaf de datum
van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te
bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, telkens na verloop van een
jaar te vermeerderen met de over dat jaar verschuldigde wettelijke rente;
III. voor recht zal verklaren dat [naam eiser] de overeenkomst met het Waterschap
rechtsgeldig heeft beëindigd, zodat deze overeenkomst is geëindigd dan wel deze
overeenkomst te beëindigen;
IV. voor recht zal verklaren dat het opstalrecht met betrekking tot de percelen kadastraal bekend gemeente Oude-Tonge, sectie L, nummer [nummer 1] en [nummer 2] als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst met het Waterschap door [naam eiser] is beëindigd;
V. voor recht zal verklaren dat [naam eiser] het ten gunste van het Waterschap gevestigde opstalrecht met betrekking tot de percelen kadastraal bekend gemeente
Oude-Tonge, sectie L, nummer [nummer 1] en [nummer 2] rechtsgeldig heeft opgezegd en dat dit opstalrecht daarmee per 1 juni 2020 en dan wel per 1 juni 2021, dan wel op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum eindigt, dan wel het opstalrecht zal beëindigen, een en ander voor zover het opstalrecht niet reeds als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst tussen partijen door [naam eiser] niet is beëindigd;
VI. het Waterschap zal veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in
deze procedure te wijzen vonnis dan wel op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum mee te werken aan de doorhaling van het opstalrecht in de openbare registers, op straffe van een dwangsom, van € 1.000,-- voor iedere dag dat het Waterschap hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,--, en zal bepalen dat indien het Waterschap niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan deze veroordeling voldoet, dit vonnis op grond van het bepaalde in art. 3:300 BW dezelfde kracht heeft als de inschrijving van de akte van doorhaling van het opstalrecht in de openbare registers, met machtiging van [naam eiser] en de bewaarder van de openbare registers om doorhaling van het opstalrecht op de percelen van [naam eiser] kadastraal bekend gemeente Oude-Tonge, sectie L, nummer [nummer 1] en [nummer 2] , te doen geschieden op vertoon en uit kracht van dit vonnis;
VII. het Waterschap zal veroordelen om uiterlijk binnen 4 weken na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, het door het Waterschap gerealiseerde fietspad met de bijbehorende bermstroken op het perceel van [naam eiser] aan de Heerendijk te Oude-Tonge, kadastraal bekend gemeente Oude-Tonge, sectie L, nummer [nummer 1] en [nummer 2] , te verwijderen en het genoemde perceel in de oorspronkelijke toestand aan [naam eiser] ter beschikking te stellen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat het Waterschap hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,--, en met machtiging van [naam eiser] om, indien het Waterschap nalatig blijft aan het voormelde te voldoen, dit zelf te doen uitvoeren op kosten van het Waterschap, en desgewenst onder zodanige voorwaarden als de rechtbank zal beoordelen;
VIII. het Waterschap zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiser]
te betalen een bedrag van € 1.086,-- voor de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, telkens na verloop van een jaar te vermeerderen met de over dat jaar verschuldigde wettelijke rente;
IX. met veroordeling van het Waterschap in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis, bij gebreke waarvan de proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling, alsmede in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [naam eiser] , begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat het Waterschap binnen 14 dagen na aanschrijving niet aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de
explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag van de betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening.
3.2.
[naam eiser] stelt daartoe, samengevat, dat hij met het Waterschap is overeengekomen dat het Waterschap ook zou zorgdragen voor een omgevingsvergunning voor de ophogings- en egaliseringswerkzaamheden op het perceel [nummer 2] . Ten onrechte heeft het Waterschap dit nagelaten door slechts bij de gemeente een omgevingsvergunning voor de aanleg van het fietspad aan te vragen. Dat dit is overeengekomen vindt volgens [naam eiser] bevestiging in het feit dat [naam 5] van het Waterschap in zijn e‑mailbericht aan Tauw van 22 oktober 2013 heeft geschreven dat er ‘onbedoeld onvergund’ grond op het perceel van [naam eiser] is gestort. Volgens [naam eiser] heeft [naam 5] voorts tijdens het overleg op 25 juni 2018 met onder meer de burgemeester en het Waterschap (nogmaals) bevestigd dat het Waterschap heeft vergeten het werk van [naam eiser] in de aanvraag om een omgevingsvergunning mee te nemen. [naam eiser] heeft uitdrukkelijk (getuigen)bewijs van zijn stelling aangeboden.
3.3.
Het Waterschap voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.4.
De (verdere) stellingen en weren zullen, waar nodig, in de beoordeling worden betrokken.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [naam eiser] met het Waterschap is overeengekomen dat het Waterschap zou zorgdragen voor een omgevingsvergunning voor de ophogings- en egaliseringswerkzaamheden op het perceel van [naam eiser] .
4.2.
Noch in de tekst van de tussen partijen tot stand gekomen schriftelijke overeenkomst noch in die van de notariële akte waarbij ten behoeve van het Waterschap een opstalrecht werd gevestigd, is over deze kwestie iets bepaald. De inhoud van een overeenkomst wordt echter niet slechts bepaald door de tekst van de schriftelijke vastlegging daarvan. De inhoud van wat tussen partijen is overeengekomen wordt ook bepaald door wat partijen mondeling over en weer hebben verklaard en hoe zij zich overigens jegens elkaar hebben gedragen, waarbij van belang is hoe zij deze verklaringen en gedragingen in de gegeven omstandigheden hebben mogen opvatten en begrijpen. Daarbij spelen mede de redelijkheid en billijkheid een rol. Voor de beantwoording van de vraag hoe een tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden uitgelegd kan ook van belang zijn hoe partijen zich na het sluiten van de overeenkomst hebben gedragen.
4.3.
[naam eiser] stelt niet waar en wanneer door of namens het Waterschap voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst met betrekking tot de aanleg van het fietspad concreet is toegezegd dat het Waterschap ervoor zou zorgen dat een omgevingsvergunning zou worden verstrekt ten behoeve van de door [naam eiser] op zijn perceel te verrichten werkzaamheden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam eiser] verklaard dat het Waterschap hem heeft gezegd dat het voor alle benodigde vergunningen zou zorgdragen, waaruit hij heeft afgeleid dat dit ook voor de ophogings- en egaliseringswerkzaamheden op perceel [nummer 2] zou gelden. Deze door [naam eiser] gestelde uitlating van het Waterschap is te algemeen en te vaag om daaruit af te leiden dat het Waterschap ook specifiek voor het ophogen van het perceel van [naam eiser] een (omgevings)vergunning zou aanvragen.
4.4.
[naam eiser] beroept zich ter onderbouwing van zijn standpunt mede op gebeurtenissen van na het sluiten van de overeenkomst, waaronder het e-mailbericht van het Waterschap aan Tauw van 22 oktober 2013, waarin het Waterschap schrijft dat het werk “onbedoeld onvergund” is verricht en het overleg van 25 juni 2018 waarbij ook de burgemeester aanwezig was, op welk overleg het Waterschap volgens [naam eiser] mondeling heeft bevestigd dat het, het Waterschap, ten onrechte geen vergunning voor het werk van [naam eiser] heeft geregeld.
4.5.
Het door [naam eiser] ingeroepen e-mailbericht is naar het oordeel van de rechtbank voor tweeërlei uitleg vatbaar. De zinsnede “onbedoeld onvergund” kan betekenen dat het in strijd was met de bedoeling van
het Waterschapom het werk van [naam eiser] zonder vergunning te verrichten. Die uitleg biedt steun voor het standpunt van [naam eiser] . Maar het kan ook betekenen dat het (slechts) in strijd was met de bedoeling van
[naam eiser]. Die uitleg biedt steun voor het standpunt van het Waterschap.
4.6.
Het Waterschap betwist dat zijn e-mailbericht aan Tauw dient te worden uitgelegd op de door [naam eiser] bepleite wijze en het Waterschap betwist ook dat tijdens het voormelde overleg de gestelde mondelinge bevestiging zou zijn gedaan.
4.7.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door het Waterschap dat het heeft toegezegd dat het ook voor een omgevingsvergunning voor het ophogen, egaliseren en met gras inzaaien van perceel [nummer 2] zou zorgdragen en dit later heeft bevestigd, staat de stelling waarop [naam eiser] zijn vorderingen heeft gebaseerd, niet vast. De rechtbank zal [naam eiser] een bewijsopdracht verstrekken. [naam eiser] zal moeten bewijzen: feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat tussen partijen is overeengekomen dat het Waterschap zou zorgen dat een omgevingsvergunning zou worden verstrekt voor het hiervoor aangeduide werk.
4.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [naam eiser] op te bewijzen: feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat tussen partijen is overeengekomen dat het Waterschap zou zorgen dat een omgevingsvergunning zou worden verstrekt voor de ophogings- en egaliseringswerkzaamheden van perceel [nummer 2] van [naam eiser] ;
5.2.
bepaalt dat indien [naam eiser] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125, voor de rechter die onderhavig vonnis wijst;
5.3.
bepaalt dat [naam eiser] , indien deze getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- de namens hem te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden december 2020 tot en met maart 2021 moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.4.
bepaalt dat het Waterschap, indien deze getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag/dagen en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd;
5.5.
bepaalt dat [naam eiser] indien deze het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie haven en handel, afdeling roladministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10554- en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank
-
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam- en de wederpartij moeten toesturen; voorts verzoekt de rechtbank partijen een extra exemplaar digitaal (dus niet per fax) te verzenden naar het e-mailadres: handel.rtm@rechtspraak.nl;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 28 oktober 2020.
[2517/3152]