ECLI:NL:RBROT:2020:9779

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
10/196272-20 / TUL VV: 10/073500-19 en 10/157872-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van fietsen in Rotterdam door een duo, met voldoende bewijs en oplegging van ISD-maatregel

Op 27 oktober 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van fietsendiefstal. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd beschuldigd van het stelen van meerdere fietsen in de periode van 29 april 2020 tot en met 28 mei 2020 in de buurt van het Entrepotgebouw in Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, waaronder herkenning door verbalisanten en camerabeelden. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaar, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij een schadevergoeding werd toegewezen aan een van de slachtoffers, terwijl de vordering van een ander slachtoffer niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is en dat de opgelegde maatregel noodzakelijk is voor de bescherming van de maatschappij en om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/196272-20
Parketnummers vorderingen TUL VV: 10/073500-19 en 10/157872-18
Datum uitspraak: 27 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI), locatie Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. P. Lootsma, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M.M. Zonneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot oplegging van een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaar;
  • afwijzing van de vorderingen tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde strafdelen in de zaken met de parketnummers: 10/073500-19 en 10/157872-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte vrijgesproken dient te worden wegens het ontbreken van het wettige en overtuigende bewijs dat de verdachte zich op 28 mei 2020 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de fiets van de aangeefster [naam slachtoffer 1] . Tevens kunnen de overige fietsendiefstallen niet aan de verdachte worden gekoppeld. De herkenning door de verbalisant van de verdachte alsmede de vaststelling dat de diefstallen iedere keer door hetzelfde duo werden gestolen is daarvoor niet voldoende.
Vaststaande feiten
In de periode van 29 april 2020 tot en met 28 mei 2020 zijn verschillende fietsen gestolen in de buurt van het Entrepotgebouw in Rotterdam. Vijf personen hebben aangifte gedaan van diefstal van hun fiets in de nabijheid van dat gebouw dat onder andere gelegen is aan de Vijf Werelddelen, Factorij en Halfrond. De wijkagent van dit gebied, verbalisant [naam verbalisant 1] , heeft van de diefstallen de diverse camerabeelden bekeken en geconstateerd dat de diefstallen steeds gepleegd worden door een man en een vrouw van welke personen hij een gelijkluidende omschrijving geeft.
Beoordeling
Op 28 mei 2020 is de verdachte op een grijze Gazelle fiets aangehouden door verbalisant [naam verbalisant 1] op verdenking van het stelen van deze fiets op de hoek van de Factorij en de Rijksboom in Rotterdam. Uit het relaas van de verbalisant blijkt dat hij heeft gezien dat de verdachte met een vrouw kwam aanlopen en dat hij ze samen tussen een paar gestalde fietsen heeft zien staan, waarna de verdachte en de vrouw ieder op een fiets wegrijden. Wegens het op dat moment ontbreken van een aangifte van diefstal van voormelde fiets wordt de verdachte vrijgelaten.
Uit buurtonderzoek bleek dat deze fiets toebehoorde aan aangeefster [naam slachtoffer 1] . Zij heeft op 6 juni 2020 aangifte gedaan van de diefstal van haar fiets. Ook de verbalisant die de camerabeelden van de voormelde diefstal heeft uitgekeken, herkent de fiets als de fiets waarvan aangifte wegens diefstal is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de fiets van aangeefster [naam slachtoffer 1] . Het verweer van de raadsman ter zake wordt verworpen.
Verbalisant [naam verbalisant 1] die de verdachte op 28 mei 2020 heeft aangehouden, herkende de verdachte als de man, die hij eerder had gezien op de camerabeelden van de diefstallen rondom het Entrepotgebouw in Rotterdam. Daarbij was de verdachte op 28 mei 2020 tezamen met een vrouw, die de verbalisant eveneens van voormelde camerabeelden herkent. Bij het uitkijken van de camerabeelden van de fietsendiefstallen in de periode 29 april 2020 tot en met 28 mei 2020 van dezelfde omgeving ziet en herkent de verbalisant [naam verbalisant 2] dat op alle beelden dezelfde man en vrouw de fietsendiefstallen plegen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een alternatief scenario, waarbij de verdachte niet betrokken is geweest bij de overige diefstallen, niet aannemelijk is. De verdachte is door verbalisant [naam verbalisant 1] op 28 mei 2020 aangehouden vanwege een fietsendiefstal rondom het Entrepotgebouw in Rotterdam. Diezelfde verbalisant heeft de verdachte en de vrouw waarmee hij toen was herkend op de camerabeelden van eerder gepleegde fietsendiefstallen rondom het Entrepotgebouw. Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft alle camerabeelden van de fietsendiefstallen in de periode 29 april 2020 tot en met 28 mei 2020 nog eens bekeken, waaronder die waar de verdachte voor is aangehouden en heeft op alle beelden steeds dezelfde man en vrouw herkend.
Gelet op de aanhouding van de verdachte op 28 mei 2020 en de herkenningen die vervolgens zijn gedaan door de verbalisanten en opgenomen zijn in op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, is de rechtbank van oordeel dat het de verdachte is, die samen met een vrouw, de fietsendiefstallen heeft gepleegd.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op tijdstippen in de periode
29 april 2020 tot en met 28 mei 2020 te Rotterdam
telkens tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een)
fiets(en), toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbenden,
waarbij verdachte en zijn mededader telkens die weg te nemen fietsen onder
hun bereik hebben gebracht door middel van braak
en wel onder meer:
- twee elektrische fietsen, merk/type Gazelle Orange Plus INN D53, kleur zwart,
toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , en
- een fiets, merk Gazelle, kleur grijs,
toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , en
- een fiets, merk/type Batavus Chicane Exclusive, kleur zwart, toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , en
- een elektrische fiets, merk/type Gazelle Orange V7 +HNB, kleur Sienna zwart,
toebehorende aan [naam slachtoffer 4] , en
- een fiets, merk/type Gazelle Heavy Duty NL, kleur lichtblauw, toebehorende aan [naam slachtoffer 5] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een mededader schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen van fietsen van verschillende eigenaren. Fietsendiefstal is een ergerlijk feit dat (financiële) overlast veroorzaakt voor de gedupeerden. Uit zijn handelen blijkt dat de verdachte geen respect heeft getoond voor eigendommen van anderen.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
GGZ Antes Advies heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 januari 2020. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
In aanvulling op voormeld rapport heeft GGZ Antes Advies een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 september 2020. Dit rapport houdt, kort gezegd, het volgende in:
De reclassering ziet in hoge mate zorgen op alle leefgebieden van de verdachte. De verdachte heeft een status van veelpleger. In 2013 is er een ISD-maatregel opgelegd en is er ook reclasseringstoezicht ingezet. Voorafgaand aan het huidige voorarrest is de verdachte geplaatst in intensief begeleid wonen van een instelling voor verslavingszorg en had hij een poliklinische behandeling. In het algemeen was de verdachte deels meewerkend en deels afhoudend, soms was er wantrouwen en vaker gaf hij geen openheid van zaken. Dat was volgens de reclassering ook zo bij het opstellen van deze rapportage. Naar inschatting van de reclassering speelt hier zijn cognitieve beperking een rol. Daarnaast wordt in het volgehouden alcohol- en cannabisgebruik een probleem gezien. Het ingesleten delictgedrag verwijst naar een vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis. Niettemin is de verdachte er door de jaren heen geregeld in geslaagd inkomsten uit arbeid te halen. Dat wordt gezien als een sterk punt. Toch kan deze beschermende factor niet het steeds optredende recidive voorkomen. Voor het overige worden er nauwelijks beschermende factoren gezien. De relatie van de verdachte met de mededader wordt destructief benoemd. Het valt niet uit te sluiten dat de relatie van beide kanten destructief is, gelet op de gezamenlijkheid in delictgedrag.
In het advies van 6 januari 2020 staat aangegeven dat de reclassering geen alternatief zag voor het beperken van het recidive- en onttrekkingsrisico dan het opleggen van de ISD-maatregel. Nu resteert geen ander advies. Diagnostiek en behandeling zijn moeilijk uitvoerbaar gebleken. Er zijn nog diagnostische vragen op het gebied van het niveau van cognitief functioneren en de persoonlijkheid. Nader onderzoek moet uitwijzen van welke begeleiding/behandeling de verdachte wel kan profiteren en op welke wijze hieraan vormgegeven moet worden, zodat de ontbrekende beschermende factoren zo mogelijk kunnen worden opgebouwd.
De veelplegerstatus en het als hoog geschatte recidive- en onttrekkingsrisico maken dat een stringent kader nodig is voor interventies en bescherming van de maatschappij. In een gesprek met de reclassering heeft de verdachte zijn medewerking toegezegd, maar ook zonder de medewerking van de verdachte voorziet de ISD in het doel gedurende de looptijd de samenleving te beschermen tegen delictgedrag.
De reclassering adviseert de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 september 2020 in de vijf jaren voorafgaande aan het door hem begane feit ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Ook is voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in de richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen. De verdachte loopt in een hulpverleningstraject, maar dit traject en die uit het verleden hebben tot op heden niet het juiste resultaat, namelijk het verminderen van de recidive, bewerkstelligd. De verdachte blijft delicten plegen, ook al is hem bij het laatste veroordelende vonnis (waarbij hem een voorwaardelijke ISD is opgelegd) uitdrukkelijk meegedeeld dat dit zijn laatste kans zou zijn. Een strak juridisch kader is de enige mogelijkheid om de verdachte de zorg te bieden om zijn leven te stabiliseren en zo de recidivevermindering te bewerkstelligen.
De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Om de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Daarbij is ook gelet op de ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen /schadevergoedingsmaatregel

[naam slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Hij vordert een
vergoeding van € 1.252,97 aan materiële schade.
Tevens heeft [naam slachtoffer 2] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij vordert een vergoeding van € 2.141,04 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bepleit dat beide vorderingen voldoende onderbouwd zijn en hoofdelijk kunnen worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Gelet daarop dienen beide vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair voert de verdediging aan dat de vordering van de benadeelde partij Jans niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het schadevergoedingsformulier onvolledig is ingevuld. Daarnaast voert de verdediging aan dat bij de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] de waarde van de fiets gematigd dient te worden. Tevens zijn de kosten voor het openbaar vervoer en de kosten die de partner van de benadeelde partij heeft gemaakt geen rechtstreekse schade en dient dat deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, gedeeltelijk worden toegewezen. Gezien het feit dat de gestolen fiets nog geen jaar oud was, zal het gevorderde schadebedrag ter zake in zijn geheel worden toegewezen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er een rechtstreeks verband is tussen de gevorderde kosten voor het openbaar vervoer en het bewezen verklaarde feit.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] dat betrekking heeft op de parkeerkosten (€ 55,31), zal vanwege het ontbreken van een rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde strafbare feit niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij [naam slachtoffer 3] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 mei 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de eventuele kosten van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De benadeelde partij [naam slachtoffer 2] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu blijkt dat de vordering vanwege het ontbreken van bladzijdes en de handtekening en op de terechtzitting niet nader is aangevuld, niet volledig is. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] een schadevergoeding betalen van € 1.197,66, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding door [naam slachtoffer 2] geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Parketnummer 10/073500-19
Bij vonnis van 3 februari 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake verschillende diefstallen en een eenvoudige belediging veroordeeld voor zover van belang tot een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 18 februari 2020.
Parketnummer 10/157872-18
Bij vonnis van 5 december 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake het handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 20 december 2018.
9.2.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, in geval de gevorderde ISD-maatregel wordt opgelegd, de vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden afgewezen.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen af te wijzen, dan wel de proeftijd met een jaar te verlengen.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van voormelde vonnissen en voor het einde van voormelde proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast. Nu de rechtbank aan de verdachte een ISD-maatregel zal opleggen, ziet de rechtbank gelet op het karakter van deze maatregel geen aanleiding om die last te geven.
De vorderingen tot tenuitvoerlegging van de zaken onder de genoemde parketnummers zullen worden afgewezen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38m, 38n, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren, zonder aftrek van de tijd die door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam slachtoffer 3], te betalen een bedrag van
€ 1.179,66 (zegge: duizend honderdnegenenzeventig euro en zesenzestig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de eventuele kosten van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.179,66 (zegge: duizend honderdnegenenzeventig euro en zesenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
21 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
vordering TUL parketnummer 10/073500-19:
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 3 februari 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke maatregel tot een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren;
vordering TUL parketnummer 10/157872-18:
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 5 december 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. P. van Dijken en J.S. van den Berge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. den Dekker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
29 april 2020 tot en met 28 mei 2020
te Rotterdam
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een)
fiets(en), in elk geval enige goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele
toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbende(n), in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) telkens die weg te nemen fietsen onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
en wel onder meer:
- twee (elektrische) fietsen, merk/type Gazelle Orange Plus INN D53, kleur zwart,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of
- een fiets, merk Gazelle, kleur grijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededaders en/of
- een fiets, merk/type Batavus Chicane Exclusive, kleur zwart, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of
- een (elektrische) fiets, merk/type Gazelle Orange V7 +HNB, kleur Sienna zwart,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 4] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of
- een fiets, merk/type Gazelle Heavy Duty NL, kleur lichtblauw, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 5] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.