ECLI:NL:RBROT:2020:9778

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
10/159658-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met vuurwapen en handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie

Op 27 oktober 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 16 juni 2020 in Rotterdam een bedreiging heeft geuit met een vuurwapen. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd aangehouden na een melding van een bedreiging door een van de aangevers. Tijdens de aanhouding werd een pistool aangetroffen in zijn broeksband. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers als geloofwaardig beoordeeld, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de verdachte enkel het vuurwapen had getoond en niet daadwerkelijk had gedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het vuurwapen had getrokken, doorgeladen en op de aangevers had gericht, wat leidde tot een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 14 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 16 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werden de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer en werden vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/159658-20
Datum uitspraak: 27 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] te [land verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam (PI Rotterdam), locatie De Schie,
raadsman mr. S.J. Nijhof, advocaat te Apeldoorn.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 28 september 2020 en 13 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 2: bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend en door de raadsman is geen vrijspraak bepleit. Dit feit daarom zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Feit 1: bewijswaardering
Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat het onder 1 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en de verdachte hiervan vrijgesproken dient te worden. De verdachte heeft enkel een vuurwapen, dat zich in zijn broeksband bevond, aan de aangevers getoond. Het tonen van het vuurwapen levert geen strafbare bedreiging op omdat niet is gebleken dat hierdoor bij de aangevers een redelijke vrees is ontstaan. Verder ontkent de verdachte stellig dat hij het vuurwapen uit zijn broeksband heeft gehaald, dat hij het vuurwapen heeft doorgeladen en dat hij dit vuurwapen op de aangevers heeft gericht. Op de camerabeelden is eveneens niet te zien dat de verdachte het vuurwapen uit zijn broeksband haalt. De verklaringen van de aangevers hierover zijn onbetrouwbaar. De korte tijd die tussen de verhoren van de aangevers zit de wekt de indruk dat zij tijd hebben gehad om hun verklaringen op elkaar af te stemmen.
Vaststaande feiten
Op 16 juni 2020 werd door een van de aangevers melding gemaakt van een bedreiging met een vuurwapen. De verdachte is vlak daarna nabij metrostation Maashaven in Rotterdam door de verbalisanten aangehouden. In zijn broeksband werd een pistool, merk Crvena Zastava aangetroffen.
Beoordeling
De rechtbank acht de verklaringen van de aangevers geloofwaardig en gesteund door andere bewijsmiddelen. Daartoe is het volgende redengevend.
De aangevers hebben vlak na het incident alle vier een zeer gedetailleerde verklaring afgelegd. Alle vier spreken zij over een Poolse man bij wie zij in zijn broeksband een grijs vuurwapen zagen zitten. Ook verklaren zij eensluidend dat hij dit vuurwapen met zijn rechterhand uit zijn broeksband heeft gehaald. Vervolgens heeft hij het vuurwapen gepakt, zo verklaren zij, met zijn linkerhand doorgeladen door de slede naar achter te trekken en dit vuurwapen op de aangevers gericht. Gelet op gedetailleerde verklaringen, de overeenkomsten hiertussen en het korte tijdsbestek tussen het incident en het doen van aangifte acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de getuigen de gelegenheid hebben gehad om hun verklaringen op elkaar af te stemmen.
De verklaringen van de aangevers worden bovendien ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten. De verbalisanten hebben bij de aanhouding van de verdachte geconstateerd dat de hamer van dit vuurwapen gespannen stond. Ook is gebleken dat in de kamer van dit vuurwapen een patroon aanwezig was. Door de afstand van de camera tot het incident is niet in detail te zien wat er zich tussen de verdachte en de aangevers heeft afgespeeld. Dat bij het uitkijken van de camerabeelden door de verbalisant niet is waargenomen dat de verdachte het vuurwapen uit zijn broeksband heeft gehaald, doet derhalve geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de aangevers. Het verweer van de raadsman wordt verworpen
Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het vuurwapen uit zijn broeksband heeft gehaald, het vuurwapen vervolgens heeft doorgeladen en op de aangevers heeft gericht.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 16 juni 2020 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt [naam slachtoffer 1] ) en [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
door
- een vuurwapen te tonen dat zich in zijn (verdachtes) broeksband bevond en
- dit vuurwapen vervolgens uit zijn broeksband te halen en
- dit vuurwapen door te laden waarbij er een huls uit de kamer vielen
- dit vuurwapen op [naam slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt [naam slachtoffer 1] ) en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] te richten en/of aan hen te tonen;
2
hij op 16 juni 2020 te Rotterdam
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een vuurwapen (pistool), van het merk/type Zastava, kaliber 7.65 mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
t.a.v. feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
t.a.v. feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat er was sprake van een noodweersituatie aangezien er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte mocht zich hiertegen verdedigen.
6.2.
Beoordeling
Het beroep op noodweer wordt door de rechtbank verworpen. Uit de verklaringen van de aangevers volgt dat de verdachte een van de aangevers een duw heeft gegeven waarna een confrontatie is ontstaan. Direct hierop volgend heeft de verdachte zijn (vuur)wapen getrokken en gericht op de aangevers. De verdachte was dus zelf betrokken bij de aanleiding van de confrontatie en grotendeels verantwoordelijk voor de snelle escalatie daarvan. Ook overigens zijn er geen aanwijzingen dat er een zodanig onmiddellijk dreigend gevaar voor de verdachte bestond dat hij daarop slechts kon reageren door een vuurwapen te trekken en hiermee te dreigen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen op de openbare weg. De aanwezigheid en het gebruik van vuurwapens in de openbare ruimte is in Rotterdam een toenemend probleem waardoor het veiligheidsgevoel van heel veel mensen wordt geraakt. Het bezit van vuurwapens leidt vaak tot het daadwerkelijke gebruik daarvan en alle ernstige gevolgen van dien. Er dient daarom streng te worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke gevaarlijke voorwerpen. Bovendien heeft de verdachte het vuurwapen dat hij bij zich had zonder goede reden daadwerkelijk getrokken, doorgeladen en gericht op derden. Uit de verklaringen van de aangevers blijkt dat zij zich niet alleen bedreigd hebben gevoeld, maar ook gevreesd hebben voor hun leven. Zij dachten dat de verdachte daadwerkelijk met het vuurwapen op hen zou schieten. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, vindt de rechtbank dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan het voorarrest, zoals de verdediging heeft bepleit, doet geen recht aan de ernst van de feiten.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank het strafblad van de verdachte meegewogen. Dit heeft ertoe geleid een deel van de geëiste gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Het voorwaardelijke deel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

De rechtbank heeft geconstateerd dat er een beslaglijst aanwezig is in het procesdossier. Op deze beslaglijst staan de volgende voorwerpen:
1 STK Pistool (omschrijving: Crvena Zastava)
5 STK Munitie (omschrijving: S&B)
Gelet op hetgeen in artikel 353 Wetboek van Strafvordering is opgenomen en de rechtbank de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend heeft bewezen en aan de verdachte een gevangenisstraf oplegt, dient de rechtbank ambtshalve nog een beslissing te nemen over de in beslaggenomen goederen.
De in beslag genomen voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen is in strijd met de wet en het algemeen belang. De bewezen feiten zijn met betrekking tot voornoemde voorwerpen begaan.

9..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregel

[naam slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een vergoeding van € 100,- aan materiële schade (kleding) en € 1.500,- aan immateriële schade.
Tevens heeft [naam slachtoffer 1] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een vergoeding van € 8.099,- aan materiële schade en € 3.143,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] niet voldoende is onderbouwd. Gezien de gevolgen die de normschending van het onder 1 ten laste gelegde feit met zich meebrengt en waarvan het evident is dat dit gevolgen voor iemand meebrengt, heeft de officier van justitie aangevoerd dat een bedrag van € 500,- aan immateriële schade toegewezen kan worden. In de rest van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het immateriële gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] eveneens niet voldoende is onderbouwd. Gezien de normschending van het ten laste gelegde feit en de gevolgen die het meebrengt voor iemand, kan ook hier € 500,- aan immateriële schade worden toegewezen. Voor de gevorderde materiële schade kan de post Verlies aan Verdienvermogen worden geschat op € 1.500,-. Het is aannemelijk dat de benadeelde door het ten laste gelegde feit niet heeft kunnen werken, maar tegelijkertijd blijkt uit de vordering niet de concreet geleden schade. In de rest van de vordering dient de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Bij beide vorderingen dient het toegewezen bedrag vermeerderd te worden met de wettelijke rente en moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen moet worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is aangevoerd dat geen causaal verband aanwezig is tussen de gevorderde materiële schade en het strafbare feit. Verder is betoogd dat niet is aangetoond dat er sprake is van immateriële schade en is aangevoerd dat beide vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd.
9.3.
Beoordeling
Benadeelde partij [naam slachtoffer 4]
De benadeelde partij [naam slachtoffer 4] heeft een vordering ingediend bestaande uit een materieel en immaterieel deel. De gevorderde immateriële schade, namelijk de bezoeken aan de psycholoog en slapeloze nachten, is niet voldoende onderbouwd en door de verdediging gemotiveerd betwist. De angst die de benadeelde heeft ervaren is invoelbaar en begrijpelijk, maar dergelijke psychische klachten dienen met behulp van objectieve medische informatie vastgesteld te worden. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het materiële deel van de vordering zal worden afgewezen vanwege het ontbreken van een causaal verband met het bewezen verklaarde feit.
Nu de benadeelde partij voor het immateriële deel van haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard en het materiële deel van haar vordering zal worden afgewezen, zal de benadeelde worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke tot op heden worden begroot op nihil.
Benadeelde partij [naam slachtoffer 1]
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijzen voor een bedrag van € 1.500,- voor de post Verlies aan Verdienvermogen. Die schade is naar maatstaven van billijkheid vastgesteld. De rechtbank neemt aan dat er door het bewezen strafbare feit verlies in het verdienvermogen is geleden door de benadeelde partij, maar gezien de overgelegde facturen en de e-mailcorrespondentie tussen de benadeelde partij en een medewerker ( [naam persoon] ) van het Openbaar Ministerie van 24 september 2020 blijkt dat de benadeelde partij niet drie weken maar twee weken aan verdienvermogen als Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP’er) heeft misgelopen. De rest van het bedrag zal worden afgewezen net als de gevorderde schade voor de posten Smartengeld, Persoonlijke Verzorging en Diversen. De schade die onder die posten uiteen wordt gezet, heeft geen rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde strafbare feit.
De benadeelde partij [naam slachtoffer 1] heeft ook een vordering tot immateriële schade ingediend. De angst die de benadeelde heeft ervaren is invoelbaar en begrijpelijk, maar dergelijke psychische klachten dienen met behulp van objectieve medische informatie vastgesteld te worden. De toelichting op die vordering acht de rechtbank in onvoldoende mate onderbouwd en daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van haar vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [naam slachtoffer 1] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 juni 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van € 1.500,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding door de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Voor het overige wordt deze vordering afgewezen. Uit dit vonnis vloeit voor de verdachte dan ook geen betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] voort.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 36f, 57 en 285 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 Wet Wapens en Munitie.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld
op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 STK Pistool (omschrijving: Crvena Zavasta) en 5 STK Munitie (omschrijving: S&B).
benadeelde partij [naam slachtoffer 4] :
wijst af het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
benadeelde partij [naam slachtoffer 1] :
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,- (zegge: duizend vijfhonderd euro),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de vordering voor de posten Smartengeld, Persoonlijke Verzorging, Diversen en het overige gedeelte van de post Verlies aan Verdienvermogen van de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het immateriële deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 1.500,- (zegge: duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
25 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. P. van Dijken en J.S. van den Berge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. den Dekker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit voonis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 16 juni 2020 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- een vuurwapen te tonen (dat zich in zijn (verdachtes) broeksband bevond en/of
- dit vuurwapen (vervolgens) uit zijn broeksband te halen en/of
- dit vuurwapen door te laden (waarbij er een huls uit de kamer viel)en/of
- dit vuurwapen op [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4]
te richten en/of aan hen te te tonen;
2
hij op of omstreeks 16 juni 2020 te Rotterdam
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een vuurwapen (pistool), van het merk/type Zastava, kaliber 7.65 mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad.