ECLI:NL:RBROT:2020:9775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
C/10/592744 / HA ZA 20-255
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake uittreden vennoot uit vennootschap onder firma en verdeling vennootschapsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen vennoten van een vennootschap onder firma (v.o.f.) die een restaurant exploiteert. De eiser, [naam eiser], heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], naar aanleiding van zijn uittreden uit de vennootschap. De eiser stelt dat het addendum, dat afspraken bevatte over zijn arbeidsvergoeding en verbeterpunten, onder invloed van bedrog of dwaling tot stand is gekomen en daarom vernietigd moet worden. De gedaagden hebben de onmiddellijke ontbinding van de vennootschap ingeroepen, wat volgens de eiser onterecht was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opzegging door de eiser op 5 april 2019 rechtsgeldig was en dat de vennootschap per 31 december 2019 is beëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden de eiser niet in de gelegenheid hebben gesteld zijn werkzaamheden te verrichten na de opzegging, wat voor hun rekening en risico komt. De rechtbank heeft besloten dat een deskundige moet worden benoemd om de waarde van de vennootschap en de verdeling van het vermogen vast te stellen, inclusief de goodwill. De zaak is aangehouden voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/592744 / HA ZA 20-255
Vonnis van 28 oktober 2020
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S. Yntema te Amsterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. H.A. Stein te Breda.
Partijen zullen hierna [naam eiser] , [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties I tot en met XV;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging c.q. vermeerdering van eis in conventie, met productie 17;
  • de akte van [gedaagden] , met producties XVI tot en met XXV;
  • de akte overlegging producties van [naam eiser] , met producties 18 tot en met 20.
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 15 september 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] en [gedaagden] hebben als vennoten de vennootschap onder firma [naam bedrijf] (hierna: de VOF) opgericht. De VOF exploiteert een restaurant in het centrum van Rotterdam.
2.2.
Partijen hebben afspraken over de samenwerking vastgelegd in een door hen ondertekende akte van vennootschap onder firma van 22 mei 2017 (hierna: de vennootschapsovereenkomst). De vennootschapsovereenkomst luidt, voor zover relevant, als volgt:

Artikel 3. Tijdsduur
De vennootschap is ingegaan per 1 april 2017 en is door partijen aangegaan voor onbepaalde tijd.
Ieder van de vennoten heeft het recht de vennootschap door opzegging te beëindigen. Dit dient te geschieden bij aangetekende brief of bij deurwaardersexploot aan de andere vennoten, met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. Niet anders dan per 1 juli of per 31 december.
(…)
Artikel 7. Bestuur
(…)
3. De vennoten zijn overigens (slechts) gezamenlijk bevoegd. De medewerking van alle vennoten is derhalve vereist, tot het nemen van in ieder geval, maar niet uitsluitend, de navolgende besluiten:
(…)
c. het aangaan van geldleningen en kredietovereenkomsten ten laste van de vennootschap, (…);
(…)
e. (…), het voeren van rechtsgedingen (…);
f. het aannemen en ontslaan van personeel, (…);
(...)
i. het ondernemen van zaken die buiten het doel van de vennootschap vallen;
(…)
5. De vennoten zullen de verdeling van de werkzaamheden en de interne organisatie in onderling overleg regelen indien zij dit wenselijk achten. Zij verbinden zich jegens elkaar om geen handelingen te verrichten waarvoor de medewerking van de andere vennoot is vereist en waartegen één van hen zich uitdrukkelijk heeft verzet.
6. De vennoot die in strijd handelt met het bepaalde in dit artikel verbeurt voor elke overtreding, zonder dat sommatie of ingebrekestelling vereist is, aan de andere vennoten een zonder rechterlijke tussenkomst een onmiddellijk opeisbare boete van € 10.000, vermeerderd met € 500 voor elke dag dat zulke overtreding voortduurt, zulks onverminderd de overige rechten van de andere vennoten, waaronder doch niet beperkt tot het recht op vergoeding van schade die het uitgekeerde boetebedrag mocht overtreffen.
(…)
Artikel 10. Winstverdeling
1. Het jaarlijkse resultaat van de vennootschap onder firma wordt verdeeld, steeds met inachtneming van de navolgende aandelen in het resultaat, in onderstaande volgorde, en indien en voor zover het resultaat dit toelaat.
A. Iedere vennoot ontvangt met ingang van de fulltime start van de werkzaamheden voor de vennootschap (in overleg door de vennoten vast te stellen) jaarlijks als aandeel in het resultaat een vergoeding voor de door hem ten behoeve van het bedrijf verrichte arbeid waarvan de grootte door de vennoten in onderling overleg wordt bepaald, op basis van onderstaande uitgangspunten:
(…)
iii. aan vennoot 3 [ [naam eiser] , toevoeging rechtbank] wordt een arbeidsvergoeding toegekend ten
bedrage van € 3.000 per maand op basis van een 40-urige arbeidsinbreng per week.
B. Iedere vennoot ontvangt of draagt jaarlijks als aandeel in het resultaat 4% rente over zijn aandeel in het kapitaal van de vennootschap per het begin van het boekjaar. Over een eventueel debetsaldo vergoeden vennoten een gelijke rente.
C. Hetgeen na de hiervoor vermelde vergoedingen resteert wordt jaarlijks als volgt verdeeld:
(…)
- vennoot 3 ontvangt of draagt 33,33%.
D. De overdrachts- of stakingswinst of -verliezen worden als volgt verdeeld:
De inbrenger die stille reserves heeft voorbehouden op de door hem ingebrachte zaken en vermogensrechten, ontvangt deze reserves voor zover de winst op die zaken en rechten, behaald bij overdracht of staking, dit toelaat.
Hetgeen als positief of negatief saldo resteert wordt als volgt verdeeld:
(…)
- vennoot 3 ontvangt of draagt 33,33%.
E. Het aandeel van iedere vennoot in het resultaat wordt geboekt ten gunste respectievelijk ten laste van zijn kapitaal.
(…)
Artikel 13. Einde van de vennootschap
1. De vennootschap eindigt ingeval van:
(…)
b. opzegging door een vennoot als omschreven in artikel 3;
(…)
e. indien één der vennoten zijn recht op onmiddellijke ontbinding van de vennootschap inroept vanwege het feit dat de andere vennoten één of meer van de bepalingen van deze overeenkomst overtreedt, niet nakomt of niet behoorlijk nakomt;
(…)
2. Bij het eindigen van de vennootschap is iedere vennoot in het vermogen van de vennootschap gerechtigd tot – of is aan de vennootschap verschuldigd – het saldo van zijn kapitaalrekening, vermeerderd c.q. verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies, gemaakt of geleden in het laatste boekjaar blijkens de ten tijde van het eindigen van de vennootschap op te maken balans en de winst- en verliesrekening. Het bepaalde in artikel 11 is van overeenkomstige toepassing.
3. De slotbalans en de winst- en verliesrekening, waaruit de aandelen van de vennoten kunnen worden afgeleid, worden opgemaakt met inachtneming van de normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd. Wanneer hierover binnen twee maanden geen consensus bestaat tussen de vennoten, zal een onafhankelijk deskundige worden ingeschakeld, wiens oordeel definitief en bindend is.
Artikel 14. Voortzetting, overname en verblijven
Indien de vennootschap eindigt bestaat een recht tot voortzetting van het bedrijf van de vennootschap en wel:
(…)
b. in het geval als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b voor de niet-opzeggende vennoot / vennoten;
(…)
e. in het geval als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub e voor de vennoot / vennoten die met recht de ontbinding heeft ingeroepen.
Aan de vennoten als bedoeld in lid 1 van dit artikel komt het recht toe om de onderneming van de vennootschap voort te zetten, mits de wens tot gebruikmaking van dit recht binnen drie maanden na het einde van de vennootschap per aangetekende brief of deurwaardersexploot kenbaar is gemaakt aan de andere gewezen vennoten.
Het recht van voortzetting houdt in om de activiteiten van de vennootschap onder dezelfde naam voort te zetten, onder de verplichting (en tevens een recht) alle tot het vennootschapsvermogen behorende vermogensbestanddelen over te nemen dan wel te laten doedelen en de schulden voor zijn c.q. hun rekening te nemen alsmede aan de uittredende vennoot in geld uit te keren de waarde van diens aandeel in dit vermogen, een en ander conform het bepaalde in artikel 15.
(…)
Artikel 15. Financiële gevolgen bij voortzetting
Indien de voortzettende vennoot van zijn in artikel 14 (Voortzetting, overname en verblijven) genoemde voortzettingsrecht gebruik maakt, verbindt hij zich om het creditsaldo van de kapitaalrekening van de gewezen vennoot, haar aandeel in de winst respectievelijk het verlies alsmede haar aandeel in de waarde van de vennootschap, rekening houdend met de door voortzettende vennoot overgenomen verplichtingen, uit te betalen aan de gewezen vennoot dan wel aan diens rechtverkrijgende(n).
Om het door de voortzettende vennoot verschuldigde bedrag te bepalen, wordt een slotbalans opgemaakt volgens de bepalingen van artikel 13 lid 3. Inzake betaling geldt het volgende: Het ingelegde geldbedrag genoemd in artikel 4 lid 1, is – indien het ingevolge lid 1 te betalen bedrag niet lager is – door de voortzetter(s) steeds direct bij voortzetting aan de gewezen vennoot te betalen, tenzij de voortzettende vennoot/vennoten dit geld niet vrij kunnen maken, zo nodig uit hun kapitaal in de vennootschap onder firma. Wanneer hierover geen consensus bestaat zal de deskundige zoals bedoeld in artikel 13 lid 3 worden ingeschakeld. Deze zal bindend vaststellen of de betaling van als hiervoor uiteengezet mogelijk is. Voor het overige geldt: Uitbetaling aan de uittredende vennoot vindt plaats binnen een termijn van 3 tot 5 jaar, tenzij de vennoten – met inbegrip van de uittredende vennoot – in consensus zijn dat de winst van de vennootschap dit niet toelaat, bij gebreke daarvan zal de deskundige zoals genoemd in artikel 13 lid 3 worden ingeschakeld. In geval de winst het uitkeren in 3 tot 5 jaar niet toelaat, moet de aflossing ten minste plaats vinden binnen 10 jaar. Jaarlijks zal derhalve ten minste 1/10e van de hoofdsom moeten worden afgelost.
(…)
Op de in lid 2 genoemde slotbalans, die slechts dient als afrekeningbasis, zullen de activa, waaronder de goodwill en de passiva van de vennootschap worden gewaardeerd tegen de waarde in het economisch verkeer.
De waardebepalingen, noodzakelijk ter vaststelling van de omvang van het aandeel van de gewezen vennoot zullen geschieden door de accountant van de vennootschap, (…).
Zolang het in lid 1 bedoelde kapitaal niet is afgelost, zullen de voortzettende vennoten over het nog niet afgeloste deel een rente vergoeden. Deze rente zal worden berekend naar een percentage per jaar, dat gelijk is aan de wettelijke rente. De rente wordt betaald gelijk met de aflossingen genoemd in lid 2.
Het in lid 1 bedoelde kapitaal of het restant daarvan en de daarover verschuldigde rente zullen, tenzij hierover geen consensus bestaat in welk geval de deskundige zoals genoemd in artikel 13 lid 3 zal worden ingeschakeld, terstond opeisbaar zijn in 36 maandelijkse termijnen, (…)
(…)
Indien de kapitaalrekening van de uittredende vennoot bij beëindiging van de vennootschap een debetsaldo aangeeft, dient dit saldo binnen twee maanden na beëindiging van de vennootschap door de betrokken vennoot te worden aangezuiverd, een en ander met berekening van de in lid 5 bedoelde rente vanaf de dag van de beëindiging tot die der algehele voldoening.
(…)” (vet in origineel)
2.3.
Op 23 april 2018 om 20:31 uur heeft [naam gedaagde 1] een e‑mail met als onderwerp “frexit” aan [naam gedaagde 2] gestuurd, met de volgende inhoud:
“Hierbij de punten, zoals besproken. Mocht je op/aanmerkingen hebben, zet ze eronder en mail me terug, dan lees ik het morgenochtend nog een keer. De beste tactiek is denk ik om het niet per se punt voor punt te bespreken, maar om het voor onszelf als leidraad te houden en gewoon heel duidelijk te maken, dat het best een aardige gast is, maar dat we ook een bedrijf zijn en hij mede-eigenaar is, maar dat het niet professioneel genoeg is en niet in verhouding met onze opgebouwde kennis en ervaring en we het dus niet eerlijk vinden, dat hij een gelijk deel ontvangt en in de tussentijd ervaring en kennis opdoet van anderen. (…)”
2.4.
Per e-mail van 2 mei 2018 om 20:20 uur heeft [naam gedaagde 1] aan [naam eiser] het volgende bericht gestuurd, met daarbij gevoegd een lijst met 33 aandachtspunten:
“Hierbij de lijst met aandachtspunten. Het lijkt me handig dat we dit doornemen en niet teveel en te lang op de details ingaan, maar juist de grote lijn onthouden en die is dat voor ons op dit moment de verwachting die we hadden niet strookt met de praktijk en dat een andere nog te bepalen vorm van samenwerking meer gewenst en eerlijker is.
We vinden dat nu na opstart en ruim vier maanden draaien dat we niet als gelijk erin staan. Al die jaren en uren die wij geïnvesteerd hebben in het verleden om op hoog niveau te leren koken en leiding te geven staat niet in verhouding tot de beperkte ervaring die jij hebt opgedaan wat betreft wijn en dat zou waarschijnlijk minder zijn gaan opvallen als de praktijk boven verwachting geweldig was gegaan, maar dat is niet zo.
We spreken elkaar morgen. Het zou fijn zijn als we 14.30 kunnen zitten. Ik heb tot 16 uur namelijk.”
2.5.
Op 31 mei 2018 zijn [naam eiser] en [gedaagden] aanwezig geweest bij een overleg met de accountant van [naam 2] . Het door partijen geparafeerde bespreekverslag vermeldt onder meer:
“De vennoten onderling hebben een nieuwe afspraak gemaakt omtrent de arbeidsvergoedingen, te weten:
- [naam eiser] € 2.500
  • [naam gedaagde 1] € 3.000
  • [naam gedaagde 2] € 3.500
Overwinst blijft 33,33% per vennoot (1/3 aandeel).
Deze afspraak zal met terugwerkende kracht per 1 januari 2018 ingaan.
[naam gedaagde 1] zal een addendum op het bestaande firma contract toesturen.”
2.6.
Op 13 juni 2018 om 11:53 uur heeft [naam eiser] per e-mail aan [gedaagden] het volgende bericht:
“Hier even de opsomming van besproken punten voor het addendum. Zijn jullie het hier zo mee eens?
Aandachtspunten 2018 tbv Addendum Firmacontract:
Focus op Helicopter View tijdens service
Verbetering aansturing wijn team
Meer ‘Presence’ op de vloer tijdens service
Meer focus op kennisoverdracht naar personeel
Verder uitdenken en communiceren van voorraadsysteem dranken
Opzetten voorraad beheer en MEP cocktailbatches
Bij wijn/spijs opties meerdere richtingen presenteren”
2.7.
Op 26 juni 2018 hebben partijen in een door hen ondertekend document (hierna: het addendum) het volgende vastgelegd:
“Betreft: addendum VOF-akte aanpassing arbeidsvergoeding [naam eiser] en [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] .
Hierbij komen we het volgende overeen:
  • De arbeidsvergoeding van vennoot [naam eiser] zal met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2018 2500,- per maand bedragen.
  • Deze vergoeding zal drie jaar ongewijzigd 2500,- per maand bedragen.
  • De vergoeding gaat naar 3000,- euro per maand per 1-01-2021, mits de punten van bijgevoegde lijst naar ieders tevredenheid zijn doorgevoerd/uitgevoerd en de kwaliteit constant is en niet incidenteel.
  • Ieder jaar nadat de jaarcijfers bekend zijn gemaakt, zal de lijst met punten worden doorgenomen en worden afgevinkt/aangestipt wat wel/niet goed gaat en/of nog [verbeterd] kan worden.
  • Tussentijdse evaluaties, bij voorkeur minstens per kwartaal, zijn gewenst.
  • (…)
  • De verdeling van de overwinst blijft ongewijzigd: 33,33% per vennoot (1/3 deel).”
Aan het addendum is een door partijen ondertekende lijst van “Aandachtspunten 2018”, met een opsomming van 33 aandachtspunten, gehecht.
2.8.
Op 26 september 2018 hebben [gedaagden] een e-mail gestuurd aan een medewerkster van de Rabobank met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“Graag zouden wij een afspraak willen maken om over de mogelijkheden te praten om ons krediet tijdelijk te verhogen. Op dit moment gaan de zaken heel goed en met het winnen van de gouden pollepel heb we heel veel drukte in het vooruitzicht.
Wij zitten alleen in een situatie die we liever anders hadden gezien met betrekking tot een van onze compagnons. We willen graag afscheid van hem nemen en hiervoor hebben wij kortstondig extra krediet nodig, omdat we nog niet liquide genoeg zijn om hem meteen te betalen. We moeten nog in gesprek over de hoogte van het bedrag. (…)”
2.9.
Per e-mail van 27 november 2018 heeft [naam gedaagde 1] aan [naam gedaagde 2] bericht:
“We willen [naam eiser] elimineren om het feit dat we niet op 1 lijn zitten en dat hij hier niet op zijn plek zit en het niet matcht, dus dan is het toch handig om dit ook bij [naam 1] te noemen?”
2.10.
Op 11 februari 2019 stond een overleg tussen de vennoten gepland met als aangekondigde onderwerpen de jaarcijfers, de voortgang van [naam eiser] en toekomstgerichte zaken. Bij aanvang van deze bijeenkomst, hebben [gedaagden] een brief, gedateerd 11 februari 2019, aan [naam eiser] overhandigd. Deze brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Hierbij willen we jouw aandeel in de vennootschap per direct opzeggen volgens Artikel 13 bepaling e) van de VOF-akte.
Wij vinden dat jouw aandeel en inbreng niet evenredig zijn in vergelijking met onze inbreng en aandeel en zien derhalve geen mogelijkheid meer tot verdere samenwerking.
(…)
Wij hebben onze aandachts-/verbeterpunten al op een aantal eerdere momenten aangegeven en deze zijn opgenomen in de akte als addendum op 19 juni 2018. (…)
Wij hebben het volgende voorstel:
  • Je stopt per direct.
  • De arbeidsvergoedingen zoals overeengekomen in het addendum van 19-06-2018 zijn tot nu toe nog niet gerealiseerd vanwege geringe liquiditeit. Al enige tijd krijgen alle vennoten een wekelijkse betaling van 500,-. Je wekelijkse arbeidsvergoeding van 500 euro wordt doorbetaald t/m eind maart als voorschot op een nader te bepalen bedrag als tegemoetkoming voor de periode waarin ander werk gezocht dient te worden. Dit dient te worden vastgesteld aan de hand van de cijfers en in samenwerking met [naam 2] en eventueel een onafhankelijke mediator.
  • (…)”
2.11.
De toenmalige advocaat van [naam eiser] heeft per e-mail van 12 februari 2019 om 11:09 uur als volgt op de onder 2.10 bedoelde brief van [gedaagden] gereageerd:
(…)
Ik zal namens cliënt uiterlijk in de loop van volgende week op uw brief van 11 februari jl. reageren.
Cliënt is van mening dat het niet zinvol is voor hem of de VOF om te praten over voortzetting van zijn deelneming. Daarom stemt cliënt in met per direct neerleggen van zijn werkzaamheden. Hij zal dus vandaag niet meer in het Restaurant verschijnen.
(…)
Ik merk nadrukkelijk op dat cliënt niet instemt met de rest van het voorstel en ook geen van de hem gemaakte verwijten erkent, en dat daarover nog overleg tussen partijen dient plaats te vinden. Cliënt hecht eraan op te merken dat hij graag op prettige en fatsoenlijke wijze uit wil treden; een wijze die recht doet aan de persoonlijke en contractuele verhoudingen zoals die bestaan tussen u beiden en cliënt.
(…)”
2.12.
Op 29 februari 2019 heeft [naam gedaagde 1] aan haar contactpersoon bij Connexie, een bedrijf op het gebied van “professioneel werkgeven”, het volgende gemaild:
“(…)
Er komt een nieuwe werknemer bij [naam bedrijf].
(…)”
en op 5 maart 2019:
“Ik heb net voor [naam bedrijf] voor september een leerling aangemeld niveau 2. Ik heb zijn salaris iets aangepast naar boven. (…)”
2.13.
Op 5 april 2019 heeft [naam eiser] in separate, maar inhoudelijk identieke, aangetekende brieven aan [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , voor zover van belang, het volgende bericht:
“In deze brief hebben jij en [naam gedaagde 2] [/ [naam gedaagde 1] , toevoeging rechtbank] aangegeven de samenwerking met mij te willen beëindigen op grond van artikel 13 lid e van de overeenkomst.
Ik heb al eerder aangegeven dat deze opzegging onjuist is en artikel 13 lid e enkel wordt aangewend om een ‘onmiddellijke opzegging’ mogelijk te maken.
Om een eventuele discussie uit de weg te gaan ga ik bij deze brief en in lijn met artikel 3 van de overeenkomst over tot het opzeggen van de samenwerking tegen 31 december 2019. Aangezien de door jullie overhandigde brief niet als formele opzegging kan gelden, zal deze opzegging vanaf nu het uitgangspunt zijn.
(…)
Bovendien ben ik bereid werkzaamheden op te pakken die ik, indien gewenst, achter de schermen kan uitvoeren.”
2.14.
Per e-mail van 9 april 2019 om 12:01 uur, heeft [naam eiser] het volgende aan [naam gedaagde 1] bericht:
“Hierbij zend ik een kopie van de brief die jou op vrijdag 05 april is verzonden. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van deze brief.”
De e-mail bevat een document als bijlage met de naam:
“Brief aan mevrouw [naam gedaagde 1] .pdf”
2.15.
Op 9 april 2019 om 12:01 uur, heeft [naam eiser] een e-mail aan [naam gedaagde 2] gestuurd, met identieke tekst als onder 2.14 geciteerd. De e-mail bevat een document als bijlage met de naam:
“Brief aan de heer [naam gedaagde 2] .pdf”
2.16.
De concept jaarrekeningen over de boekjaren 2018 en 2019 vermelden een netto bedrijfsresultaat van € 50.136,- respectievelijk € 63.581,-. In dezelfde jaarrekeningen is als bedrijfsvermogen van [naam eiser] een bedrag van € 4.625,- negatief respectievelijk nihil vermeld.

3..Het geschil

In conventie

De vorderingen
3.1.
[naam eiser] vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat het addendum is vernietigd, althans het addendum zal
vernietigen;
II. voor recht verklaart dat de VOF op 5 april 2019 met ingang van 31 december 2019 is ontbonden, waarna de onderneming van de VOF is voortgezet door [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] ;
III. op grond van artikel 15 van de overeenkomst scheiding en verdeling van de gemeenschap van de VOF beveelt, waarbij wordt gelast dat die verdeling zal geschieden door vergoeding aan [naam eiser] wegens zijn onderbedeling van de waarde van diens aandeel in de VOF per 31 december 2019, althans de wijze van verdeling beveelt;
IV. al dan niet nadat is beslist omtrent de vraag op welk moment de VOF is ontbonden een deskundige benoemt om de waarde van het te verdelen vermogen van de VOF (de goodwill daaronder begrepen) per de ontbindingsdatum vast te stellen;
V. [gedaagden] hoofdelijk, althans afzonderlijk, veroordeelt tot betaling van het bedrag dat [naam eiser] wegens de overbedeling van hen heeft te vorderen, conform de vaststelling daaromtrent door de rechtbank van de hoogte van dit bedrag,
althans [gedaagden] te veroordelen tot medewerking aan de hiervoor gevorderde vereffening en verdeling, voor zover die medewerking zou bestaan uit het verrichten van andere rechtshandelingen dan betaling wegens hun overbedeling, op straffe van een door hen te verbeuren dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat daaraan geen uitvoering zal worden gegeven;
VI. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt (met dien verstande dat als een betaalt, de ander in zoverre zal zijn gekweten), althans afzonderlijk, tot betaling van de tot 31 december 2019 verbeurde boetes ter hoogte van € 40.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen boete;
VII. [naam gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van de tot 31 december 2019 verbeurde boete ter hoogte van € 10.000,-, althans tot hetgeen de rechtbank in goede justitie bepaalt;
VIII. [gedaagden] hoofdelijk (met dien verstande dat als een betaalt, de ander in zoverre zal zijn gekweten) veroordeelt tot betaling van de niet uitgekeerde arbeidsvergoeding van € 55.150,-, althans tot hetgeen de rechtbank in goede justitie bepaalt, althans, voor recht verklaart dat [gedaagden] ex artikel 6:162 BW jegens [naam eiser] onrechtmatig hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de daarvoor ontstane schade, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te berekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, en [gedaagden] veroordeelt tot betaling aan [naam eiser] van vergoeding van schade, nader op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van dagvaarding tot aan het moment van gehele voldoening;
IX. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt (met dien verstande dat als de een betaalt, de ander in zoverre zal zijn gekweten), tot betaling van de proceskosten, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag, waarop het vonnis is gewezen aan [naam eiser] zullen zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.
Grondslag van de vorderingen
3.2.
[naam eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag.
3.3.
Het addendum is onder invloed van bedrog of dwaling tot stand gekomen en daarom vernietigd of vernietigbaar. [gedaagden] presenteerden het addendum als een verbeterplan, terwijl het, zonder dat [naam eiser] daarvan wist, onderdeel was van het plan om [naam eiser] uit de VOF te zetten. [gedaagden] hebben opzettelijk onjuiste mededelingen gedaan over de beoogde strekking van het addendum. Indien [naam eiser] daarvan had geweten, was hij nooit akkoord gegaan met het addendum.
3.4.
[gedaagden] hebben de onmiddellijke ontbinding ingeroepen terwijl zij
daartoe niet bevoegd waren. Als het addendum al geldig is, bevat het geen
ontbindingsgrond. Van overtreding door [naam eiser] van een van de in artikel 13 lid 1 sub e van de overeenkomst genoemde bepalingen is geen sprake. [naam eiser] is bovendien nooit gewaarschuwd voor de voorgenomen ontbinding en evenmin in gebreke gesteld. Een en ander betekent dat de onmiddellijke ontbinding door [gedaagden] zonder rechtsgevolg is gebleven.
3.5.
De opzegging door [naam eiser] van 5 april 2019, met ontbinding van de – vervolgens
door [gedaagden] voortgezette – VOF, dient als uitgangspunt voor verdeling op grond van
de bepalingen in de overeenkomst. Daaruit volgt dat 31 december 2019 als peildatum geldt
voor afrekening.
3.6.
[gedaagden] hebben artikel 7 lid 3 van de vennootschapsovereenkomst overtreden door (i) werknemers aan te nemen zonder goedkeuring van [naam eiser] , (ii) op kosten van de VOF advocaten en partijdeskundigen in te huren in het kader van het (beoogde) uittreden van [naam eiser] en (iii) [naam eiser] te bewegen om te tekenen voor verhoging van het krediet, naar achteraf bleek ter financiering van zijn uittredingsvergoeding. [gedaagden] zijn hierdoor contractuele boetes verschuldigd geworden.
3.7.
[gedaagden] hebben ook onrechtmatig jegens [naam eiser] gehandeld door hem zonder rechtsgrond naar huis te sturen, waardoor het hem onmogelijk is gemaakt om arbeid te verrichten en hem goede vooruitzichten van het eigenaarschap van een goedlopend restaurant zijn ontnomen. De gevolgen van dit onzorgvuldige handelen van [gedaagden] moeten aan hen worden toegerekend.
Verweer [gedaagden]
3.8.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot niet ontvankelijk verklaring in, althans ontzegging van de vorderingen, met veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [naam eiser] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf veertien dagen na het eindvonnis.
3.9.
[gedaagden] leggen aan hun verweer ten grondslag dat het addendum in goed overleg tot stand is gekomen en geldig is. De vennootschapsovereenkomst is rechtsgeldig en op goede gronden van het uitblijven van verbetering van de prestaties van [naam eiser] ontbonden. Partijen zijn 31 december 2018 als peildatum voor afrekening overeengekomen. In geval van een andersluidend oordeel, moet per ontbindingsdatum (12 februari 2019) worden afgerekend.
3.10.
De feiten die aan de gevorderde boetes ten grondslag worden gelegd doen zich niet voor, aldus [gedaagden]
3.11.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, onder de beoordeling, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie3.12. [naam eisers] vorderen in reconventie dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de samenwerking met [naam verweerder] per 31 december 2018, althans per 12 februari 2019 is beëindigd, en [naam verweerder] per die datum geen deel meer uitmaakt van de VOF alsmede dat de onderneming vanaf die datum is voortgezet door [naam eisers] ;
II. [naam verweerder] veroordeelt aan [naam eisers] te betalen wat hij per peildatum (31 december 2018, althans een in goede justitie te bepalen peildatum) aan [naam eisers] verschuldigd zal blijken te zijn, binnen twee weken na de vaststelling van dat door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
met veroordeling van [naam verweerder] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf veertien dagen na het eindvonnis.
3.13.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

In conventie en in reconventie

Geldigheid en uitleg van het addendum
vernietiging wegens bedrog en/of dwaling?
4.1.
Partijen verschillen van mening over de intenties aan de zijde van [gedaagden] bij het traject voorafgaand aan de totstandkoming van het addendum en daarmee het antwoord op de vraag of het addendum geldig is, dan wel vernietigbaar op grond van bedrog of dwaling.
4.2.
Van bedrog is volgens artikel 3:44 lid 3 BW sprake wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
4.3.
Uit artikel 6:228 lid 1 onder a BW volgt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten.
4.4.
Na de onder 2.4 aangehaalde e-mail van 2 mei 2018 en het gesprek van de volgende dag, dat ging over de prestaties van [naam eiser] en het verbeterplan, is de aanpassing van de arbeidsvergoeding ter sprake gekomen in de bespreking met [naam 2] , zo blijkt uit het onder 2.5 aangehaalde besprekingsverslag. Tussen partijen zijn verschillende opties voor het vervolg van de samenwerking besproken, waaronder het uittreden als vennoot en indiensttreding bij de VOF, en voortzetting van de bestaande samenwerking, aangevuld met afspraken over een verbetertraject en aanpassing van de arbeidsvergoeding. Partijen kozen voor de laatste optie en legden gemaakte afspraken vast in het op 28 juni 2018 ondertekende addendum. Dat de daarin opgenomen punten in openheid zijn besproken, blijkt uit het overleg en de correspondentie, waaronder de onder 2.6 aangehaalde e-mail van [naam eiser] van 13 juni 2018, voorafgaand aan de ondertekening. De reden van de totstandkoming van het addendum was dat het functioneren van [naam eiser] niet goed genoeg was. [naam eiser] wist daarvan en heeft er met zijn tekstvoorstel in zijn onder 2.6 aangehaalde e-mail en ondertekening van het addendum blijk van gegeven zich in de inhoud te kunnen vinden.
4.5.
[naam eiser] heeft gesteld dat hem achteraf is gebleken dat het addendum voor [gedaagden] diende als onderdeel van het exit-traject.
4.5.1.
[naam eiser] moet worden toegegeven dat de vermelding van de term “frexit” in de onder 2.3 aangehaalde e-mail op zijn minst getuigt van een ongelukkige woordkeuze. Dat is door [naam gedaagde 1] ter zitting ook onderkend. Daaruit kan evenwel, gelet op het feitelijke verdere verloop van zaken tot aan de ondertekening van het addendum, niet worden afgeleid dat toen (al) sprake was van een vooropgezet plan om [naam eiser] de deur te wijzen.
4.5.2.
Ook het onder 2.8 aangehaalde verzoek aan de bank om verhoging van het krediet met het oog op het gewenste afscheid van [naam eiser] biedt voor deze stelling geen steun, nu dit bericht dateert van drie maanden na ondertekening van het addendum. Het addendum en de geformuleerde verbeterpunten bieden [naam eiser] bovendien juist de mogelijkheid om zich te verbeteren en regelen de concrete gevolgen voor het geval die verbetering niet volgt. Hij wist dat zijn functioneren verbetering behoefde. Daarop was het addendum met de verbeterpunten gericht en daarmee is [naam eiser] akkoord gegaan.
4.6.
Van een opzettelijk gedane onjuiste mededeling, een opzettelijk verzwijgen of een onjuiste voorstelling van zaken is onder deze omstandigheden geen sprake. Het beroep op vernietiging wegens bedrog dan wel dwaling faalt. Het addendum is geldig en dient mede als uitgangspunt voor verdere beoordeling van de vorderingen.
Uitleg addendum en beoordeling opzegging
4.7.
Nu [gedaagden] hun onmiddellijke ontbinding baseren op uit het addendum voortvloeiende en door [naam eiser] niet nagekomen verbintenissen, ligt de vraag voor of aan het addendum een rechtsgeldige ontbindingsgrond kan worden ontleend. In het verlengde hiervan, ligt de vraag voor, nu van beide zijden opzegbrieven zijn verzonden, wie als eerste rechtsgeldig heeft ontbonden dan wel opgezegd, en tegen welke datum dat is gebeurd.
4.8.
Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en op de zin die zij in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die verklaringen en de in die overeenkomst vervatte bedingen mochten toekennen.
4.9.
Het addendum bevat geen bepaling die de onmiddellijke ontbinding in geval van niet nakoming van enige bepaling van het addendum regelt. Hetgeen wel in het addendum is geregeld, kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet als zodanig worden uitgelegd.
4.9.1.
Partijen zijn in het addendum een voorlopige aanpassing van de arbeidsvergoeding en een lijst van verbeterpunten overeengekomen. Jaarlijks na het bespreken van de jaarcijfers zou dit “verbetertraject” worden geëvalueerd. Partijen hebben ter zitting echter verklaard dat die evaluatiemomenten nooit hebben plaatsgevonden, evenmin als de gewenste tussentijdse evaluatiemomenten per kwartaal. Als [naam eiser] de gewenste verbetering zou realiseren, is hem in het vooruitzicht gesteld dat zijn arbeidsvergoeding per 1 januari 2021 weer zou worden teruggebracht naar het oude niveau van € 3.000,- per maand.
4.9.2.
Uit het addendum valt niet af te leiden dat er consequenties zouden zijn als de verbeteringen niet zouden volgen, anders dan het uitblijven van het terugbrengen van de arbeidsvergoeding op het oude niveau. Uit het addendum volgt niet dat dat [naam eiser] zich er daarbij aan heeft gecommitteerd dat het uitblijven van de gewenste verbetering tot onmiddellijke ontbinding zou leiden.
4.9.3.
Door het overeenkomen van het addendum maakten partijen afspraken die redelijkerwijs een beperking behelzen van de bevoegdheid om onmiddellijk de vennootschap op te zeggen (of te ontbinden), als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder e. Voor zover het voorvallen of (gesteld gebrekkig) functioneren betreft waarop het addendum ziet, zijn partijen overeengekomen dat er een drie jaar durend verbetertraject plaatsvindt met evaluaties. Van die evaluaties is nooit wat gekomen; [gedaagden] hebben dit gelaten voor wat het was. Onder die omstandigheden kan niet in redelijkheid van een directe opzegbevoegdheid gebruik worden gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat er andere omstandigheden waren, waarop het addendum geen betrekking heeft, die aanleiding zouden kunnen vormen op grond van de vennootschapsovereenkomst tot onmiddellijke ontbinding over te gaan. De in de brief van 11 februari 2019 door [gedaagden] ingeroepen onmiddellijke ontbinding ontbeert dan ook een grondslag en heeft daarom geen werking gehad.
4.10.
De inhoud en de betekenis van de brief van [naam eiser] van 12 februari 2019 speelt geen rol meer, omdat die brief voortborduurt op de ontbindingsbrief van [gedaagden] die geen rechtsgevolg heeft gehad. Aan die brief van [naam eiser] kan in elk geval niet de betekenis worden gehecht dat [naam eiser] met onmiddellijke ingang heeft willen opzeggen. De mededelingen dat [naam eiser] zijn werkzaamheden neerlegt en niet op het werk zal verschijnen, moet worden bezien in de context van de feitelijke situatie op dat moment. Rechtsgeldig of niet, hadden [gedaagden] [naam eiser] in elk geval de wacht aan gezegd. Dat leverde vanzelfsprekend een gespannen situatie op, waarmee overigens [gedaagden] zelf al rekening hadden gehouden. Onder die omstandigheden werkt het de-escalerend als degene die de wacht is aangezegd, in elk geval tijdelijk, niet terugkeert op de werkplek. Dat [naam eiser] ook wel in zag dat de situatie kennelijk niet houdbaar is, maakt nog niet dat hij akkoord ging met een definitieve beëindiging met onmiddellijke ingang en [gedaagden] mochten dat ook niet afleiden uit die brief.
4.11.
De wens tot opzegging heeft [naam eiser] wél geuit met zijn aangetekende brief van 5 april 2019, waarin hij de vennootschapsovereenkomst met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn opzegt tegen 31 december 2019.
4.11.1.
[naam eiser] heeft de verzending en ontvangst van deze brief gemotiveerd gesteld door een bewijs van aangetekende verzending en de onder 2.14 en 2.15 aangehaalde e-mails, waarbij aannemelijk is dat de bewuste opzegbrieven aan [gedaagden] als bijlagen zijn meegezonden, in het geding te brengen. In dit licht is de blote stelling van [gedaagden] dat zij die brieven niet hebben ontvangen onvoldoende concreet onderbouwd, temeer omdat zij de ontvangst van de aangehaalde e-mails niet expliciet hebben betwist. Onder deze omstandigheid had het ten minste op de weg van [gedaagden] gelegen, als de bijlagen zouden hebben ontbroken, om [naam eiser] daarop te attenderen. Nu [gedaagden] dit kennelijk hebben nagelaten, passeert de rechtbank het verweer dat de opzegbrieven niet door [gedaagden] zijn ontvangen.
4.11.2.
[naam eiser] heeft in zijn opzegbrieven de (minimale) opzegtermijn in acht genomen door op te zeggen tegen 31 december 2019. De opzegging voldoet daarmee aan hetgeen artikel 3 van vennootschapsovereenkomst daaromtrent bepaalt. De opzegging tegen 31 december 2019 is dan ook rechtsgeldig en uitgangspunt voor de verdere beoordeling van de vorderingen.
4.11.3.
Hieruit vloeit voort dat [naam eiser] tot die datum in de gelegenheid had moeten worden gesteld zijn werkzaamheden te verrichten. Hij heeft zich hiervoor, zo blijkt uit de opzeggingsbrief, sinds 5 april 2019 ook (weer) beschikbaar gehouden. Niet in geschil is dat [gedaagden] hem de gelegenheid zijn werkzaamheden uit te voeren, niet hebben geboden. Dat komt voor hun rekening en risico en dat heeft ook gevolgen voor de waardering van de onderneming.
Verdeling
4.12.
Omdat de vennootschap rechtsgeldig is opgezegd, ligt de vordering tot verdeling voor toewijzing gereed, zij het dat nog wel de peildatum voor de waardebepaling moet worden vastgesteld.
4.12.1.
[gedaagden] zijn vanwege de opzegging door [naam eiser] van de vennootschapsovereenkomst op grond van artikel 15 lid 1 van de overeenkomst verplicht het creditsaldo van de kapitaalrekening, vermeerderd met het aandeel van [naam eiser] in de winst, of verminderd met zijn aandeel in het verlies, aan [naam eiser] uit te betalen. Van de drie door partijen aangedragen peildata valt 12 februari 2019 af, omdat toen de vennootschapsovereenkomst niet beëindigd is. Verder valt 31 december 2018 af, omdat over die datum weliswaar onderhandeld is, maar geen overeenstemming is bereikt. Wat er ook zij van de brief van 12 februari 2019: in elk geval heeft [naam eiser] daar het voorstel voor die peildatum van de hand gewezen en [gedaagden] hebben niet gesteld waaruit op een ander moment zijn akkoord is gebleken. Van de door [gedaagden] gestelde van de vennootschapsovereenkomst afwijkende overeengekomen wijze van afrekening is dan ook geen sprake. Dit betekent dat de vordering tot verdeling, met als peildatum 31 december 2019, voor toewijzing gereed ligt, met inachtneming van hetgeen de vennootschapsovereenkomst daaromtrent verder bepaalt.
4.13.
Niet in geschil is dat de vennootschap in elk geval per 31 december 2019 is beëindigd en dat [gedaagden] de onderneming (het restaurant) sindsdien feitelijk hebben voortgezet als bedoeld in artikel 14 lid 1 sub b van de overeenkomst. Financiële afrekening dient vervolgens plaats te vinden conform artikel 15 van de vennootschapsovereenkomst. In het bijzonder is daarbij lid 4 in verbinding met artikel 13 lid 3 van belang. Daarin is bepaald dat indien partijen het niet eens zijn over de slotbalanswaardering, de waarde van de goodwill en passiva van de VOF geschiedt door een onafhankelijke deskundige. Die situatie doet zich hier voor en er is geen reden waarom [naam eiser] [gedaagden] niet aan die overeengekomen bepaling zou mogen houden. Aan het verweer van [gedaagden] dat waardering door de accountant van de VOF kan geschieden, kan dan ook voorbij worden gegaan.
4.14.
Gelet op het voorgaande zal een deskundige moeten worden gezocht die over de slotbalans voor afrekening kan rapporteren. De rechtbank is vooralsnog van oordeel dat kan worden volstaan met benoeming van één deskundige, bij voorkeur een accountant met ervaring op het gebied van bedrijfswaarderingen.
4.15.
De rechtbank overweegt de volgende vraagstelling aan de te benoemen deskundige voor te leggen:
Wat is de waarde van de vermogensbestanddelen van de VOF, inclusief haar goodwill:
  • naar de waarde in het economische verkeer;
  • met als peildatum 31 december 2019;
  • met de aanwijzing dat moet worden gecorrigeerd voor de omstandigheid dat [naam eiser] is belet zijn werkzaamheden uit te voeren in de periode vanaf 5 april 2019; en
  • met de aanwijzing dat de (financiële) gevolgen van de corona-problematiek geacht worden geen rol te kunnen spelen.
4.15.1.
De hierboven bedoelde correctie bestaat uit het volgende.
4.15.1.1. [naam eiser] heeft er in de periode van 11 februari 2019 tot 5 april 2019 zelf voor gekozen om geen arbeid te verrichten. Die keuze kan derhalve niet voor rekening van [gedaagden] komen, zodat zij over deze periode geen arbeidsvergoeding aan [naam eiser] verschuldigd zijn.
4.15.1.2. Vanaf 5 april 2019 heeft [naam eiser] zich echter weer beschikbaar gesteld voor het verrichten van arbeid, van welk aanbod [gedaagden] kennelijk geen gebruik hebben willen maken. Integendeel, zij zijn op de mededeling van 11 februari 2019 dat zij hem niet meer in het restaurant wilden zien, niet meer teruggekomen en [naam eiser] is ook feitelijk de toegang tot het restaurant en de systemen van de VOF ontzegd. Het is [naam eiser] daarmee onmogelijk gemaakt om gedurende de opzegtermijn nog arbeid te verrichten, ondanks zijn getoonde bereidheid daartoe. Dat [gedaagden] ervoor hebben gekozen [naam eiser] niet meer toe te laten tot het restaurant, betekent niet dat zij niet meer gehouden waren de arbeidsvergoeding van [naam eiser] te betalen over de periode dat hij zich beschikbaar hield tot aan de opzeggingsdatum. [naam eiser] maakt, met uitzondering van de periode van 11 februari tot 5 april 2019 terecht aanspraak op de in het addendum overeengekomen arbeidsvergoeding die tot 31 december 2019 onbetaald bleef.
4.15.1.3. Voorts moet worden gecorrigeerd voor door de vennootschap gemaakte kosten, die verband houden met het inschakelen van ander personeel dat de taken van [naam eiser] overnam. Deze kosten waren immers overbodig; zij werden veroorzaakt doordat [gedaagden] [naam eiser] niet meer toelieten tot de werkplek.
4.15.2.
[gedaagden] zijn van mening dat de (gevolgen van de) coronacrisis moeten worden betrokken in de waardering van de onderneming per 31 december 2019. De rechtbank wijst dit standpunt van de hand. Eind 2019 was er niet veel meer bekend dan dat er in China een onbekend en potentieel gevaarlijk virus was opgedoken. Op dat moment waren er in Nederland geen maatregelen getroffen en er was toen redelijkerwijs niet te voorzien dat tweeënhalve maand later vergaande maatregelen, in de recente geschiedenis van Nederland niet eerder vertoond, zouden worden getroffen. Als een koper de onderneming had overgenomen per 31 december 2019, zou daarmee dus ook geen rekening kunnen zijn gehouden. Wijsheid achteraf is geen waarderingsgrondslag.
4.16.
Het wettelijk uitgangspunt in artikel 195 Rv is dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd om uiteindelijk – bij het eindvonnis – te worden verrekend afhankelijk van de inhoud van de einduitspraak. In deze zaak zijn echter alle partijen eisende partij, omdat zij elk vinden dat er naar aanleiding van de waardering door de ander zal moeten worden betaald. Gelet daarop zal de rechtbank bepalen dat elke partij een derde van de begrote kosten van de deskundige in depot zal moeten storten.
Contractuele boetes
4.17.
[naam eiser] verwijt [gedaagden] personeelsbeslissingen te hebben genomen zonder zijn instemming. De rechtbank constateert dat de genomen beslissingen alle vallen in de periode van 11 februari tot 5 april 2019, waarin [naam eiser] geen arbeid verrichtte en zich hier ook niet voor beschikbaar hield. Onder deze omstandigheid kan [gedaagden] niet worden tegengeworpen dat zij in strijd met hetgeen daarover in de vennootschapsovereenkomst onder artikel 7 is bepaald, zonder instemming van [naam eiser] personeelsbeslissingen hebben genomen. De onderneming diende immers, ook zonder aanwezigheid van [naam eiser] , te worden voortgezet. Het voeren van personeelsbeleid valt daaronder. Of [naam eiser] buiten deze periode al dan niet werd betrokken bij personeelsbeleid, kan in het midden blijven.
4.18.
[naam eiser] vordert ook betaling van boetes door [gedaagden] wegens het in strijd met de overeenkomst op kosten van de VOF inschakelen van advocaten en partijdeskundigen ter voorbereiding op het uittreden van [naam eiser] . Niet gebleken is dat dit op kosten van de VOF is geschied. Deze stelling is gemotiveerd betwist door [gedaagden] en in het licht van die betwisting onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd door [naam eiser] . Om die reden valt niet in te zien dat de belangen van de VOF en (daarmee) haar individuele vennoten, die artikel 7 lid 3 sub van de overeenkomst beoogt te beschermen, zijn geschaad. Of het inschakelen van deze derden het doel diende om [naam eiser] uit de VOF te werken, is voor de beoordeling of [gedaagden] boetes zijn verbeurd dan niet relevant meer.
4.19.
De rechtbank verwerpt ook de stelling van [naam eiser] dat [gedaagden] in strijd met de vennootschapsovereenkomst hebben gehandeld door het bankkrediet te verhogen en [naam eiser] daarvoor te laten tekenen. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt niet meer dan dat een financieringsaanvraag liep die zou strekken tot vergroting van de liquiditeit van de VOF. Ook blijkt daaruit dat op 26 september 2018, derhalve drie maanden na totstandkoming van het addendum, de wens bestond om afscheid van [naam eiser] te nemen, waarbij [gedaagden] er rekening mee hielden dat hem mogelijk een vergoeding zou moeten worden betaald. Dat [naam eiser] van die wens op dat moment nog niet wist, maakt de, kennelijk zonder protest door [naam eiser] ondertekende, kredietovereenkomst nog niet strijdig met de contractuele verplichtingen van partijen onderling.
4.20.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering met betrekking tot verbeurde boetes voor afwijzing gereed ligt.
Vervolg van de procedure
4.21.
De zaak zal naar de rol worden verwezen, zodat eerst [naam eiser] en daarna [gedaagden] zich kunnen uitlaten over wie als deskundige zou moeten worden benoemd en de aan deze deskundige te formuleren opdracht. De rechtbank geeft partijen in overweging hierover in overleg te treden en zo mogelijk een, of indien gewenst meer, deskundige(n) voor te dragen waarover zij het eens kunnen worden. Vervolgens zal bij nader tussenvonnis een deskundige worden benoemd. In dat vonnis wordt voorts het voorschot voor het deskundigenonderzoek vastgesteld, dat overeenkomstig hetgeen de rechtbank onder 4.16 heeft geoordeeld, betaald zal moeten worden. Na betaling van dat voorschot kan het deskundigenonderzoek worden uitgevoerd.
4.22.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 november 2020voor het nemen van een akte als bedoeld in rechtsoverweging 4.21, waarna [gedaagden] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kunnen nemen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020.
[3268/1861/1407]