ECLI:NL:RBROT:2020:9768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
C/10/601970 / FA RK 20-5979
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen pleegmoeder en vader van minderjarige

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 30 oktober 2020, wordt de kwestie van gezamenlijk gezag en omgangsregeling behandeld tussen de pleegmoeder en de vader van de minderjarige. De pleegmoeder, die tevens de tante van de minderjarige is, verzoekt om het gezag van de vader te beëindigen en haar te benoemen tot voogd. De vader verzet zich hiertegen en vraagt om een omgangsregeling waarbij de minderjarige elk weekend bij hem verblijft. De rechtbank constateert dat er veel onderlinge spanningen zijn tussen de pleegmoeder en de vader, maar besluit uiteindelijk om hen gezamenlijk met het gezag over de minderjarige te belasten. De rechtbank wijst de verzoeken van de pleegmoeder af, maar neemt wel de afspraken tussen partijen op in de beschikking. De minderjarige blijft bij de pleegmoeder wonen, en de vader zal de kosten voor de school en andere uitgaven van de minderjarige dragen. De omgangsregeling wordt vastgesteld op een zondag per veertien dagen van 13:00 uur tot 17:00 uur, met de mogelijkheid tot uitbreiding afhankelijk van de begeleiding die de vader inschakelt. De rechtbank benadrukt het belang van een goed contact tussen de minderjarige en haar vader voor haar ontwikkeling. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/601970 / FA RK 20-5979
Beschikking van 30 oktober 2020 betreffende het ouderlijk gezag en de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (omgangsregeling) dan wel de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling)
in de zaak van:
[naam verzoekster], verzoekster,
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
advocaat mr. C.E. van der Starre te Oostvoorne,
t e g e n
[naam vader], de vader,
wonende te [woonplaats vader] ,
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de pleegmoeder, ingekomen op
7 augustus 2020;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op
1 oktober 2020
;
- de brief met bijlage van de zijde van de vader van 29 september 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020. Daarbij zijn verschenen:
  • de pleegmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
1.3.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de relatie tussen de vader en de moeder [naam moeder] (overleden) is geboren de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2007 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 augustus 2010 is de vader samen met de moeder belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.3.
De moeder is op 13 november 2016 te Rotterdam overleden. Sindsdien oefent de vader het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] alleen uit.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2020 is afgewezen de vordering van de vader om te bepalen dat de pleegmoeder [voornaam minderjarige] terugbrengt bij hem.
2.5.
[voornaam minderjarige] woont bij de pleegmoeder.
2.6.
De vader en de pleegmoeder zijn broer en zus van elkaar. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Gezag en omgangs- / zorgregeling
3.1.1.
De pleegmoeder verzoekt primair het gezag van de vader te beëindigen, haar te benoemen tot voogd over [voornaam minderjarige] en te bepalen dat de wettelijke verblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij haar zal zijn. Subsidiair verzoekt de pleegmoeder om [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de aan te wijzen gecertificeerde instelling machtiging te verlenen tot plaatsing van [voornaam minderjarige] bij haar voor de duur van een jaar, althans voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.1.2.
De vader voert gemotiveerd verweer en verzoekt de verzoeken van de pleegmoeder af te wijzen. Als zelfstandig verzoek vraagt de vader een omgangsregeling vast te stellen waarbij [voornaam minderjarige] ieder weekend van vrijdag na zijn werk tot zondagavond en iedere vakantie bij hem zal verblijven.
3.2.
Gezag
3.2.1.
Gelet op de stellingen van beide partijen komt vast te staan dat er momenteel veel onderlinge spanningen zijn. Er is voor de rechtbank voldoende aanleiding te veronderstellen dat de huidige spanningen zullen blijven bestaan of zullen toenemen als het gezag over [voornaam minderjarige] uitsluitend bij een van beiden komt te liggen.
Het nadeel van gezamenlijk gezag, namelijk door de ernstig verstoorde verhouding zeer moeizaam gezamenlijk kunnen beslissen, zal beperkt blijven omdat voor de resterende jaren van [voornaam minderjarige] ’s minderjarigheid weinig gezagsbeslissingen worden verwacht.
Na twee schorsingen van de mondelinge behandeling verzoeken partijen dan ook om samen te worden belast met het gezag. De rechtbank vermeldt daarbij dat volgens de pleegmoeder (pagina 9 verzoekschrift) de vader door haar bij alle beslissingen is betrokken, en dat volgens de vader (punt 13 verweerschrift) de pleegmoeder van hem altijd overal toestemming voor heeft gekregen.
3.2.2.
Op grond van artikel 1:253t BW kan de rechtbank, indien het gezag over een kind bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.
De rechtbank zal overeenkomstig het gezamenlijk verzoek van partijen beslissen en gelet daarop, de verzoeken van de pleegmoeder afwijzen.
3.2.3.
Afspraken partijen
Over de volgende zaken bestaat tussen partijen ook overeenstemming:
De hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] blijft bij de pleegmoeder.
[voornaam minderjarige] wordt ingeschreven op het adres van de pleegmoeder.
De kinderbijslag en, voor zover aan de orde, het kindgebonden budget komen toe aan de pleegmoeder.
[voornaam minderjarige] wordt ingeschreven bij de huisarts en de tandarts van de pleegmoeder.
[voornaam minderjarige] moet naar een orthodontist voor een beugel.
De vader zou de kosten die daarmee zijn gemoeid graag via zijn verzekering betalen voor zijn dochter. Partijen komen daarom overeen dat eerst de vader zal kijken of hij inderdaad verzekerd is voor kosten voor orthodontie voor [voornaam minderjarige] en als dat zo is, die kosten betalen.
Als dat niet zo is, dan zal de pleegmoeder de kosten voor orthodontie betalen voor [voornaam minderjarige] .
De vader zal alle kosten betalen die zijn gerelateerd aan de school van [voornaam minderjarige] , en betaalt daarnaast elke maand € 50,- aan de pleegmoeder als niet op de wettelijke maatstaven gebaseerde bijdrage in de kosten van [voornaam minderjarige] .
Als een noodsituatie zich voordoet voor [voornaam minderjarige] , dan zal de partij die op dat moment voor [voornaam minderjarige] zorgt direct de ander informeren.
Elk jaar in januari informeert de pleegmoeder de vader welke weken en met welke bestemming [voornaam minderjarige] dat jaar op vakantie gaat en voor welke dagen dat jaar bijzondere uitjes gepland staan.
Partijen stoppen over en weer met het diskwalificeren van elkaar, direct en indirect.
De rechtbank zal deze afspraken in de beschikking opnemen.
3.3.
Omgang
3.3.1.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouder een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen.
3.3.2.
De stellingen van partijen geven de rechtbank de volgende indruk.
In betere tijden heeft de pleegmoeder de vader, met wederzijdse instemming, geholpen in algemene zin en in het bijzonder met het opkomen voor zijn belangen als vader van [voornaam minderjarige] richting zijn inmiddels overleden ex-partner. Op enig moment, omstreeks 2012, zijn de pleegmoeder en de vader overeengekomen dat [voornaam minderjarige] van maandag tot vrijdag verblijft bij de pleegmoeder en in het weekend bij haar vader. [voornaam minderjarige] was toen ongeveer vijf jaar oud.
Inmiddels is [voornaam minderjarige] dertien jaar oud. Zij is druk met school en leeftijdsgenoten, niet met volwassenen. Inmiddels zijn ook de verhoudingen binnen de familie veranderd, ook die tussen twee voor [voornaam minderjarige] zeer belangrijke personen, de pleegmoeder en de vader. Die verhoudingen zijn ernstig verstoord. Er is sprake van twee kampen. Zonder dat beide partijen elkaar dit expliciet willen verwijten in hun standpunten, lijken beide kampen elkaar te diskwalificeren en elkaars gedrag te versterken. Dit doet een te groot beroep op de loyaliteit van [voornaam minderjarige] naar haar vader en haar tante – pleegmoeder. Zij maakt zich bijvoorbeeld zorgen of de hoofdverblijfplaats bij haar tante – pleegmoeder die voor haar sinds haar vijfde jaar vertrouwd is, zal worden gewijzigd. Van nature zal een minderjarige in een dergelijke situatie, om die situatie mentaal aan te kunnen, een grotere loyaliteit leggen bij een van de twee partijen, doorgaans de hoofdverzorgende partij.
Zowel gelet op de leeftijd van [voornaam minderjarige] als gelet op de verstoorde verhouding tussen haar hoofdverzorger (de pleegmoeder) en haar vader, is het vanuit het perspectief van [voornaam minderjarige] begrijpelijk dat zij het niet ziet zitten om de omgang voort te zetten zoals die is gestart toen zij vijf jaar oud was. Het gesprek van [voornaam minderjarige] met de kinderrechter en de verklaringen van de vader daarover, overtuigen de rechtbank – en overigens ook de raad – niet dat de vader dit voldoende inziet en dat hij op dit moment voldoende kan aansluiten bij wat [voornaam minderjarige] nodig heeft om zich goed te ontwikkelen. De vader erkent dit wel ten dele. Hij is bereid in zijn rol als ouder te worden begeleid door deskundigen. Hij zal hiervoor inschakelen GGMD (1) dan wel Kentalis (2) dan wel Enver (3).
3.3.3.
Mede op advies van de raad komen partijen uiteindelijk overeen dat zij de huidige omgangsregeling (nu: zorgregeling) van tweewekelijks een zondagmiddag van 13:00 uur tot 17:00 uur zullen voortzetten en dat zij die zullen uitbreiden in samenspraak met en afhankelijk van de begeleiding die de vader inschakelt.
Als de vader vanwege die begeleiding omgang heeft met [voornaam minderjarige] naast de voormelde voort te zetten huidige regeling, dan is dat een extra contactmoment waarvoor op voorhand tussen partijen overeenstemming bestaat.
Op deze wijze zal de rechtbank beslissen op het verzoek tot omgang van de vader.
De verwachting is gerechtvaardigd dat het [voornaam minderjarige] goed zal doen dat nu duidelijkheid is over haar hoofdverblijfplaats, dat haar vader en haar pleegmoeder afspraken hebben gemaakt over alle geschilpunten, en dat haar vader begeleiding in gaat schakelen om een betere aansluiting met haar te vinden. In het verlengde daarvan is de verwachting gerechtvaardigd dat dit [voornaam minderjarige] ruimte zal geven om te komen tot een herstel van een goed contact met haar vader. Een goed contact met haar vader is essentieel voor haar om zich goed te ontwikkelen, aldus ook de pleegmoeder. Op deze manier bereikt ook de vader het doel dat hij formuleerde aan het eind van de mondelinge behandeling: een volwaardige dove vader zijn.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
belast
[naam verzoekster], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [geboorteland] , samen met de vader met het gezag over de minderjarige:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2007 te [geboorteplaats minderjarige] ;
4.2.
stelt vast dat de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vader zal zijn als volgt:
  • een zondag per veertien dagen van 13:00 uur tot 17:00 uur;
  • in samenspraak met en afhankelijk van de begeleiding die de vader inschakelt (GGMD, dan wel Kentalis dan wel Enver), zal deze regeling worden uitgebreid;
4.3.
neemt op in de beschikking de onder overweging 3.2.3. overeengekomen afspraken tussen partijen;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.M. Brito op 30 oktober 2020.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.