In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de schuldsaneringsregeling van de schuldenares. De schuldenares had haar arbeidscontract opgezegd en kwam hierdoor niet in aanmerking voor een WW-uitkering, wat leidde tot nieuwe schulden. De bewindvoerder had verzocht om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank heeft deze voordracht afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares niet naar behoren heeft voldaan aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, onder andere door onvoldoende sollicitaties en het ontstaan van nieuwe schulden ter hoogte van € 6.060,54.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden om de schuldenares de kans te geven haar verzuim te herstellen. Na het overleggen van een plan van aanpak heeft de rechtbank besloten de termijn van de schuldsaneringsregeling met zes maanden te verlengen. De rechtbank oordeelt dat de schuldenares, gezien haar inspanningen en het vinden van een nieuwe baan, de kans verdient om de regeling met een schone lei af te ronden. De verlenging is bedoeld om de schuldenares in staat te stellen haar nieuwe schulden te voldoen en haar verplichtingen na te komen. De rechtbank heeft daarbij voorwaarden gesteld, waaronder de verplichting om geen nieuwe schulden te maken en de inspanningsverplichting te respecteren.
De rechtbank heeft de beslissing genomen om de schuldsaneringsregeling te verlengen tot 2 mei 2021, met inachtneming van de gestelde voorwaarden. De uitspraak is gedaan door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en M. Bijnagte, griffier, en is openbaar uitgesproken.