ECLI:NL:RBROT:2020:975

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
17/716.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en verlenging termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de schuldsaneringsregeling van de schuldenares. De schuldenares had haar arbeidscontract opgezegd en kwam hierdoor niet in aanmerking voor een WW-uitkering, wat leidde tot nieuwe schulden. De bewindvoerder had verzocht om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank heeft deze voordracht afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares niet naar behoren heeft voldaan aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, onder andere door onvoldoende sollicitaties en het ontstaan van nieuwe schulden ter hoogte van € 6.060,54.

De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden om de schuldenares de kans te geven haar verzuim te herstellen. Na het overleggen van een plan van aanpak heeft de rechtbank besloten de termijn van de schuldsaneringsregeling met zes maanden te verlengen. De rechtbank oordeelt dat de schuldenares, gezien haar inspanningen en het vinden van een nieuwe baan, de kans verdient om de regeling met een schone lei af te ronden. De verlenging is bedoeld om de schuldenares in staat te stellen haar nieuwe schulden te voldoen en haar verplichtingen na te komen. De rechtbank heeft daarbij voorwaarden gesteld, waaronder de verplichting om geen nieuwe schulden te maken en de inspanningsverplichting te respecteren.

De rechtbank heeft de beslissing genomen om de schuldsaneringsregeling te verlengen tot 2 mei 2021, met inachtneming van de gestelde voorwaarden. De uitspraak is gedaan door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en M. Bijnagte, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
weigering tussentijdse beëindiging en wijziging termijn
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 5 februari 2020
Bij vonnis van deze rechtbank van 2 november 2017 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenares],
[adres] ,
[woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: P.H.L. Adam.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder heeft op 18 november 2019 de rechtbank een brief gestuurd met daarin de laatste stand van zaken.
De bewindvoerder en schuldenaar, bijgestaan door mevrouw [naam] , werkzaam bij Minters, Ontruimingspreventie, zijn gehoord ter terechtzitting van 27 november 2019 oktober 2019. Ter zitting zijn afspraken gemaakt die zijn opgenomen in het proces-verbaal.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de gemaakte afspraken de behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging aangehouden tot na 8 januari 2020, zulks in afwachting van het advies van de bewindvoerder over een aan schuldenares opgedragen voorstel voor verlenging van de schuldsaneringsregeling en voldoening van de nieuwe schulden.
De bewindvoerder heeft op 7 januari 2020 de rechtbank geïnformeerd over de nakoming van de ter zitting gemaakte afspraken, daarbij heeft hij tevens verwezen naar de inhoud van de brief van Minters van 6 januari 2020. Schuldenares heeft geen voorstel gedaan.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Voor de standpunten van de rechter-commissaris, de bewindvoerder en schuldenares verwijst de rechtbank naar de desbetreffende gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting van 27 november 2019, de brief van de bewindvoerder met daarin de laatste stand van zaken van 7 januari 2020 en de namens schuldenares aan de bewindvoerder gestuurde brief van 6 januari 2020.

3.De beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenares één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Schuldenares heeft zonder overleg met de bewindvoerder haar arbeidscontract per 8 juli 2019 opgezegd, daar zij niet langer de zorg voor het kinderen met haar werk kon combineren. Door het opzeggen van haar baan diende schuldenares een PW-uitkering aan te vragen. Deze uitkering is (nog) niet toegekend, waardoor schuldenares haar vaste lasten niet meer kon voldoen. Schuldenares heeft daardoor forse nieuwe schulden in de vaste lasten laten ontstaan.
De rechtbank stelt vast dat uit de door de bewindvoerder verstrekte informatie blijkt dat schuldenares weliswaar een nieuwe baan heeft gevonden, doch de bewindvoerder kan aan de hand van de door schuldenares overgelegde informatie niet vaststellen of het om een fulltime baan gaat en wat haar inkomsten zijn. Verder is nog altijd onduidelijk in hoeverre schuldenares in aanmerking komt voor een PW-uitkering met terugwerkende kracht, aangezien zij op een afspraak bij de gemeente Rotterdam niet is verschenen, waardoor de behandeling van de aanvraag PW-uitkering is stopgezet. Daarnaast komt schuldenares niet in aanmerking voor een WW-uitkering nu zij zelf per 8 juli 2019 ontslag heeft genomen.
Vanwege het ontbreken van enige inkomsten heeft schuldenares thans nieuwe schulden in haar vaste lasten laten ontstaan voor een bedrag van in totaal € 6.060,54 en kan zij evenmin een betalingsregeling treffen met haar nieuwe schuldeisers. Niettemin heeft de bewindvoerder in zijn brief van 7 januari 2020 voorgesteld om de looptijd van de schuldsaneringsregeling met zes maanden te verlengen voor de periode, waarin schuldenares niet heeft gesolliciteerd en zij voorts naast de beschermingsbewindvoerder ook hulp van maatschappelijke werk krijgt aangeboden om aan haar verplichtingen te kunnen nakomen en de nieuwe schulden voor het einde van de regeling (inclusief de verlenging) te voldoen.
De rechtbank is van oordeel dat schuldenares, gelet op haar inspanningen na de zitting van
27 november 2019 en het feit dat zij inmiddels een nieuwe baan heeft gevonden, de kans verdient om de schuldsaneringsregeling met een schone lei te kunnen afronden. De verlenging dient ter compensatie van de tekortkoming in de inspanningsplicht/sollicitatieplicht. Daarnaast is in beginsel vereist dat de nieuwe schulden gedurende de (verlengde) schuldsaneringsregeling worden voldaan. De rechtbank acht het reëel dat schuldenares hierin met hulp van haar beschermingsbewindvoerder en het maatschappelijke werk kan slagen. Dat is echter niet mogelijk binnen de reguliere termijn, die op 2 november 2020 afloopt.
De rechtbank zal daarom de termijn van de schuldsaneringsregeling verlengen met zes maanden. Gedurende de verlenging zal de inspanningsverplichting/sollicitatieverplichting van toepassing zijn.
Voor zover schuldenares haar huidige nieuwe schulden zoals hierboven aangegeven niet/ niet volledig heeft kunnen inlossen bijvoorbeeld met een aan haar toegekende uitkering over de periode dat zij geen inkomsten had, geldt de minimale boedelbijdrage (het bewindvoerdersalaris). Schuldenares dient de resterende afloscapaciteit in te zetten voor de (volledige) voldoening van deze schulden. Ingeval de nieuwe schulden in de (verlengde) regeling volledig zijn ingelost, geldt de volledige afdracht plicht aan de boedel, zo van aflossingscapaciteit sprake is, tot aan het einde van de regeling. De informatieplicht en de verplichting om geen nieuwe schulden te maken zullen gedurende de verlenging onverkort van kracht zijn.
Door de rechtbank wordt aan schuldenares thans een laatste kans geboden om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Alle uit de regeling voortvloeiende verplichtingen moeten in het vervolg door schuldenares stipt worden nagekomen, om een (tussentijdse) beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei te voorkomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- weigert de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen;
- wijzigt de termijn van de schuldsaneringsregeling, in die zin dat deze drie jaar en zes maanden bedraagt en daarmee eindigt op 2 mei 2021;
- bepaalt dat gedurende de verlenging (vanaf 2 november 2020):
 de inspanningsverplichting/sollicitatieverplichting van toepassing is;
 de in de overwegingen uitgewerkte afdrachtverplichting van toepassing is ;
 de informatieverplichting van toepassing is;
 de verplichting om geen nieuwe schulden te maken onverkort van toepassing blijft.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en M. Bijnagte, griffier,
uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2020. [1]