ECLI:NL:RBROT:2020:9748

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
8495116 CV EXPL 20-13293
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en belangenafweging bij ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, is er sprake van een huurovereenkomst tussen de eiser, een verhuurder, en de gedaagde, een huurder, die in gebreke is gebleven met de betaling van de huur. De huurovereenkomst is ingegaan op 1 november 2012 en de gedaagde was op het moment van de procedure een huurprijs van € 429,50 per maand verschuldigd. De eiser heeft in een eerdere procedure de gedaagde al veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. Tijdens de huidige procedure heeft de gedaagde echter een aanzienlijk deel van de huurachterstand ingelopen, waardoor de kantonrechter moest beoordelen of ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd waren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een huurachterstand had van € 29,50, en dat de gedaagde tijdens de procedure bijna de volledige achterstand had voldaan. De eiser heeft aangevoerd dat er sprake was van een herhaalde wanprestatie, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat, gezien de omstandigheden en het feit dat de gedaagde voornemens was de lopende huur te betalen, de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming niet gerechtvaardigd waren. De kantonrechter heeft de vordering tot ontbinding en ontruiming afgewezen, maar de gedaagde werd wel veroordeeld tot betaling van de resterende huurachterstand en de proceskosten van de eiser.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van een belangenafweging tussen de tekortkoming van de huurder en het woonbelang van de huurder, waarbij in dit geval de belangen van de gedaagde zwaarder wogen, ondanks de eerdere wanprestatie. De uitspraak is gedaan op 16 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8495116 CV EXPL 20-13293
uitspraak: 16 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. E.C.Y. Cheung te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde]
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 17 april 2020, met producties;
  • het schriftelijke antwoord van [gedaagde] middels een e-mail d.d. 28 mei 2020, met productie;
  • de conclusie van repliek, met productie;
  • het faxbericht van [eiser] d.d. 5 augustus 2020;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde] middels een e-mail d.d. 11 augustus 2020, met productie;
  • de nadere e-mail van [eiser] d.d. 3 september 2020.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen [eiser] als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat met ingang van
1 november 2012 een huurovereenkomst ter zake de woning, gelegen aan de [adres] te [postcode] ) Rotterdam (nader te noemen: het gehuurde). Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte versie
30 juli 2003 van toepassing.
2.2
[gedaagde] is [eiser] thans bij vooruitbetaling een huurprijs van € 429,50 per maand verschuldigd.
2.3
Bij vonnis van 27 maart 2020 met zaaknummer 8313396 CV EXPL 20-4812 heeft de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam [gedaagde] – voor hetzelfde gehuurde – onder meer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 436,12 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand februari 2020 en verschenen wettelijke rente.
2.4
Tijdens deze procedure heeft [gedaagde] de volgende betalingen aan [eiser] verricht:
Datum
Bedrag
Beschrijving
23 april 2020
€ 429,50
rent maart 2020
23 april 2020
€ 100,00
rent april 2020 part 1
28 mei 2020
€ 100,00
april 2020 part 2
28 mei 2020
€ 429,50
rent mei 2020
23 juni 2020
€ 100,00
rent april part 3
23 juni 2020
€ 429,50
rent june
24 juli 2020
€ 429,50
rent july 2020
24 juli 2020
€ 100,00
rest rent due
Totaalbedrag € 2.118,00.

3..Het geschil

3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de onder r.o. 2.1 genoemde huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden, [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en betaling aan [eiser] van een bedrag van € 860,15 aan huurachterstand (berekend tot en met april 2020) en verschenen rente, te vermeerderen met de betaling van de toekomstige huurtermijnen en de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 9 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten (inclusief wettelijke rente).
3.2
Aan zijn vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de tijdige en volledige betaling van de huur, waardoor een huurachterstand is ontstaan die berekend tot en met april 2020 € 859,00 bedraagt. [gedaagde] is door zijn huurbetalingsachterstand één van de hoofdverplichtingen van de huurovereenkomst niet nagekomen. [eiser] is op grond van deze tekortkoming in de nakoming gerechtigd de huurovereenkomst te ontbinden en ontruiming van het gehuurde te vorderen, te meer nu gelet op de eerdere veroordeling – zoals genoemd in r.o. 2.3 – sprake is van een herhaalde wanprestatie.
Naast voornoemd bedrag vordert [eiser] een bedrag van € 429,50 met ingang van de maand mei 2020 voor iedere maand dat [gedaagde] het gehuurde nog blijft gebruiken.
De wettelijke rente waarop [eiser] aanspraak maakt bedraagt – berekend tot 9 april 2020 – € 1,15.
3.3
[gedaagde] heeft ter verweer – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – aangevoerd dat hij de gevraagde huur reeds betaald heeft en dat de achterstand te klein is voor uitzetting.
3.4
Op de overige stellingen van partijen wordt – indien relevant voor de uitkomst van deze procedure – hierna teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1
Bij conclusie van repliek en bij het nadere faxbericht van 5 augustus 2020
heeft [eiser] erkend dat [gedaagde] de betalingen zoals vermeld onder r.o. 2.4 verricht heeft. Voorts heeft [eiser] bij faxbericht van 3 september 2020 gesteld dat [gedaagde] een bedrag van € 429,50 aan huur voor de maand augustus 2020 en een bedrag van € 50,00 voor de maand september 2020 voldaan heeft. Nu [gedaagde] zich niet meer heeft kunnen uitlaten over dat faxbericht van 3 september, zal de kantonrechter de huurachterstand berekend tot en met juli 2020 beoordelen. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] een huurprijs van € 2.147,50 verschuldigd zou zijn voor de maanden maart 2020 tot en met juli 2020 (5 x € 429,50). Nu [gedaagde] na het uitbrengen van de dagvaarding een totaalbedrag van € 2.118,00 heeft voldaan, resteert aan huurachterstand berekend tot en met juli 2020 nog een toewijsbare hoofdsom van € 29,50.
4.2
De gevorderde verschenen wettelijke rente ten bedrage van € 1,15 zal – als op de wet gegrond – worden toegewezen. De wettelijke rente vanaf 9 april 2020 wordt toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
4.3
Ten aanzien van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt het volgende overwogen. Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortschietende partij aantoont dat de tekortkoming, gezien haar aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het (tijdig) betalen van de huur is een van de essentiële verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst.
4.4
De vraag is of de tekortkoming van [gedaagde] voldoende ernstig is om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde te rechtvaardigen. Volgens [eiser] is sprake van een herhaalde wanprestatie, gelet op de eerdere veroordeling van [gedaagde] door de kantonrechter te Rotterdam d.d. 27 maart 2020. De ontbinding en ontruiming vanwege een herhaalde wanprestatie wordt in beginsel toegewezen als er sprake is van een huurachterstand van tenminste twee maanden ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding en de huurder minder dan een jaar voor het uitbrengen van de dagvaarding reeds tot betaling van een huurachterstand van minstens één maand is veroordeeld. Aan deze criteria is, gelet op r.o. 2.3 en 2.4, in casu voldaan, hetgeen in beginsel met zich brengt dat de tekortkoming van de zijde van [gedaagde] van voldoende gewicht zou zijn om de ontbinding, met haar gevolgen, te rechtvaardigen.
4.5
Bij de beoordeling of een wanprestatie voldoende is om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde te rechtvaardigen moet echter ook het gewicht van de tekortkoming worden afgezet tegen het woonbelang van de huurder (zie Hof Den Haag 29/11/2016, ECLI:NL:GHDH:2016:3477 en HR ECLI:NL:HR:2018:1810). Naar het oordeel van de kantonrechter slaat de balans in het onderhavige geval nog net door ten gunste van [gedaagde] . [eiser] heeft een punt dat het hier een herhaalde wanprestatie betreft, maar gelet op het feit dat tijdens de procedure vrijwel de volledige huurachterstand – op een bedrag van € 29,50 na – inmiddels is voldaan en [gedaagde] in zijn schriftelijke reactie d.d. 11 augustus 2020 te kennen heeft gegeven voornemens te zijn de lopende huurpenningen te betalen, is ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde nu niet gerechtvaardigd. Dit gedeelte van de vordering wordt daarom eveneens afgewezen.
[gedaagde] dient zich wel te realiseren dat de belangenafweging bij een volgende wanprestatie heel goed anders kan uitvallen, gelet op hetgeen is overwogen onder 4.3.
4.6
[gedaagde] wordt als de partij die voor het grootste deel ongelijk krijgt veroordeeld in de proceskosten van [eiser] .

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 30,65 aan huurachterstand berekend tot en met juli 2020 en verschenen rente, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo vanaf 9 april 2020 dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak van de zijde van [eiser] vastgesteld op € 338,96 aan verschotten (€ 236,00 griffierecht + € 102,96 explootkosten) en € 240,00 (2 punten à € 120,00) aan salaris voor de gemachtigde, genoemde bedragen te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf veertien dagen na de uitspraak van het vonnis tot aan de dag der voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240