Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
- griffiegeld € 499,00
- dagvaarding € 100,89
- bevragen BRP € 2,07
- bevragen DBR € 2,13
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de onderlinge waarborgmaatschappij OWM Centrale Zorgverzekeraars groep, Zorgverzekeraar U.A. (hierna: CZ) en een gedaagde die in persoon procedeerde. CZ vorderde betaling van een onbetaalde zorgpremie van € 464,24, die de gedaagde over de maanden april en mei 2019 niet had voldaan. Na een aanmaning door CZ op 29 januari 2020, heeft de gedaagde op 5 juli 2020 een deelbetaling van € 250,00 gedaan. CZ heeft, na vermindering van eis, gevorderd dat de gedaagde € 291,02 zou betalen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde erkende de betalingsachterstand, maar stelde dat er afspraken waren gemaakt over een betalingsregeling, wat CZ betwistte. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn verweer en dat de vordering van CZ gegrond was. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de hoofdsom, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.