Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[gedaagde 2],
1..De procedure
- de dagvaarding van 9 april 2020, met producties 1 tot en met 5;
- de conclusie van antwoord, met één productie;
- de oproepbrief van de rechtbank voor de mondelinge behandeling van 6 oktober 2020;
- de producties 6 tot en met 19 van [eiseres] ;
- de spreekaantekeningen van [eiseres] en [gedaagde 2] c.s.;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
2..De feiten
Schuldeiser op 1 juli 2010, 27 mei 2010 en 12 juni 2012 aan schuldenaar zakelijke
Schuldeiser op 17 december2013 een lening heeft verstrekt aan Rebram General Trading BV tot een bedrag van € 50.000 die tot op heden [niet; toevoeging rechtbank] is afgelost en waarop € 10.000 rente is bijgeschreven.
Partijen deze leningen willen vervangen door een lening van € 265.000 (zegge tweehonderd vijfenzestigduizend euro)
Schuldenaar deze leningen al had moeten aflossen maar dat niet heeft kunnen doen
Schuldenaar tot op heden rente heeft betaald.
Partijen in de afgelopen maanden in overleg zijn overeengekomen dat de afzonderlijke geldleningen zullen worden omgezet in een nieuwe geldlening
Partijen de voorwaarden voor deze geldlening middels deze overeenkomst schriftelijk wensen vast te leggen.
3..Het geschil
[gedaagde 1] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen een bedrag in hoofdsom groot € 265.000,00, te vermeerderen met 2,5% rente ingaande 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en voorts te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrag van € 3.392,00;
[gedaagde 2] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 205.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ingaande 31 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en voorts te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 2.800,00;
te verklaren voor recht dat [gedaagde 2] jegens [eiseres] aansprakelijk is voor alle door haar geleden en nog te lijden schade voortvloeiend uit de niet nakoming door [gedaagde 1] van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de geldlening bij overeenkomst d.d. 1 november 2016 betreffende de hoofdsom ten bedrage van € 265.000,00, vermeerderd met rente daarover en kosten overeenkomstig het in deze te wijzen vonnis en verminderd met hetgeen daarop door [gedaagde 1] zelf aan [eiseres] betaald wordt, en met veroordeling van gedaagde tot betaling aan [eiseres] van het bedrag van die schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover ingaande op de datum van deze dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
met veroordeling van [gedaagde 2] c.s. in de kosten des gedings, te vermeerderen met nakosten in conventie of reconventie ten bedrage van € 131,00, ingeval van betekening te verhogen tot € 199,00, en/of in conventie én reconventie ten bedrage van € 205,00, ingeval van betekening te verhogen tot € 273,00, alsmede indien [gedaagde 2] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe aan het in deze te wijzen vonnis hebben voldaan, na ommekomst van genoemde termijn vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening.”
4..De beoordeling
.Een bedrag van € 3.100,00 aan buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen.
5..De beslissing
2 december 2020voor uitlating door [gedaagde 1] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari tot en met maart 2021 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
2 december 2020te nemen;