ECLI:NL:RBROT:2020:9729

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
8477396 / CV EXPL 20-12699
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot terugbetaling van geleend geld in affectieve relatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagde, die een affectieve relatie met elkaar hebben gehad van september 2018 tot en met februari 2019. Eiseres vorderde een bedrag van € 3.923,- van gedaagde, dat zij volgens haar had geleend gedurende hun relatie. Eiseres stelde dat gedaagde haar regelmatig had gevraagd om geld uit te lenen voor verschillende doeleinden, maar dat hij slechts een klein deel van het geleende bedrag had terugbetaald. Gedaagde betwistte echter dat er sprake was van een geldlening en stelde dat de betalingen vrijwillig waren gedaan. De kantonrechter oordeelde dat eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden had gesteld ter onderbouwing van haar vordering. De enkele stelling dat gedaagde had beloofd het geld terug te betalen, was niet voldoende om aan te nemen dat er een geldleningsovereenkomst was gesloten. Ook de subsidiaire grondslag van onverschuldigde betaling werd afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat de betalingen zonder rechtsgrond waren gedaan. De vordering van eiseres werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8477396 / CV EXPL 20-12699
uitspraak: 2 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 20 april 2020,
gemachtigde: mr. L.E.M. Elbertse te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. Malek te Spijkenisse.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Partijen hebben van september 2018 tot en met februari 2019 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Gedurende de relatie heeft [eiseres] aan [gedaagde] diverse bedragen, in totaal € 4.143,-, overgemaakt.
2.3.
[gedaagde] heeft gedurende de relatie tweemaal een bedrag, in totaal € 220,-, aan [eiseres] overgemaakt.
2.4.
In een – ongedateerde – verklaring van [naam persoon 1] (hierna: [naam persoon 1] ) staat – voor zover hier van belang –:
“Graag wil ik u laten weten dat ik (…) op 3 augustus 2019 aanwezig ben geweest bij het gesprek wat heeft plaatsgevonden tussen [eiseres] en [gedaagde] .
In dit gesprek heeft [eiseres] duidelijk aan [gedaagde] gevraagd wanneer zij het geleende geld terug zou krijgen. Hierop heeft [gedaagde] aangegeven dat ze zich geen zorgen moest maken en dat hij alles zou regelen en zo snel mogelijk zou terug betalen”.
2.5.
In een – ongedateerde – verklaring van [naam persoon 2] (hierna: [naam persoon 2] ) staat – voor zover hier van belang –:
“Op zaterdag 3 augustus 2019 was [eiseres] met ons op het festival crazy sexy cool. Daar kwamen wij dhr [gedaagde] tegen. [eiseres] heeft dhr. [gedaagde] toen aangesproken over het geleende geld. Dhr. [gedaagde] gaf duidelijk aan dat dit goed ging komen en betaald zou worden en zij zich geen zorgen hoefde te maken (..)”.

3..De vordering

3.1.
[eiseres] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 3.923,- (zegge: drieduizend negenhonderd en drieëntwintig euro).
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – primair ten grondslag gelegd dat [gedaagde] haar gedurende de relatie regelmatig heeft gevraagd om geld uit te lenen voor zaken als benzine, sigaretten, premie zorgverzekering, een tandartsrekening en dergelijke. In totaal heeft [eiseres] een bedrag van € 4.143,- aan [gedaagde] uitgeleend. [gedaagde] heeft hiervan slechts € 220,- terugbetaald. Hij heeft altijd gezegd dat hij alles nog zou terugbetalen. Hij heeft ook in het bijzijn van [naam persoon 1] en [naam persoon 2] verklaard dat hij [eiseres] nog zou betalen. [gedaagde] heeft het bedrag echter ondanks meerdere verzoeken daartoe nog niet aan [eiseres] terugbetaald. Subsidiair vordert [eiseres] terugbetaling van genoemd bedrag op grond van onverschuldigde betaling.

4..Het verweer

[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Hij betwist dat de bedragen zijn overgemaakt in het kader van (een) tussen partijen overeengekomen geldlening(en). De verklaringen van [naam persoon 1] en [naam persoon 2] brengen hier geen verandering in, nu bedragen of aanvullende informatie ontbreken. Bovendien is een (groot) gedeelte van de bedragen aangewend ten behoeve van [eiseres] . Er was tussen partijen sprake van een natuurlijke verbintenis waardoor een grondslag ontbreekt voor de vordering van [eiseres] . De betalingen die [gedaagde] aan [eiseres] heeft gedaan, betroffen vrijwillige betalingen.

5..De beoordeling

5.1.
Vast staat dat partijen gedurende een half jaar een affectieve relatie met elkaar hebben gehad. In geschil is of tussen partijen, zoals door [eiseres] primair gesteld, in die periode een of meerdere geldleningsovereenkomsten ten aanzien van een totaalbedrag van € 3.923,- tot stand is (zijn) gekomen.
5.2.
[gedaagde] heeft bestreden dat sprake is van (een) geldleningsovereenkomst(en). Gelet op deze betwisting lag het op de weg van [eiseres] om feiten en omstandigheden te stellen ter (nadere) onderbouwing van haar stelling. [eiseres] heeft dat niet, althans niet voldoende gedaan. De enkele stelling van [eiseres] dat [gedaagde] haar gedurende de relatie regelmatig heeft verzocht bedragen aan hem uit te lenen en dat [gedaagde] altijd heeft gezegd dat hij alles zou terugbetalen, is onvoldoende concreet om tot het oordeel te kunnen leiden dat tussen partijen ten aanzien van het bedrag van – thans nog – € 3.923,- een of meerdere geldleningsovereenkomsten tot stand zijn gekomen. De omstandigheid dat [gedaagde] in aanwezigheid van [naam persoon 2] en [naam persoon 1] zou hebben verklaard enig bedrag terug te zullen betalen aan [eiseres] kan evenmin tot dit oordeel leiden, nu die (mogelijke) verklaring van [gedaagde] niet zonder meer meebrengt dat sprake is van een of meerdere geldleningsovereenkomsten betreffende een totaalbedrag van € 3.923,-. [eiseres] heeft haar stelling aldus onvoldoende onderbouwd. Hierop strandt de primaire grondslag. Dat betekent dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
5.3.
[eiseres] heeft haar vordering subsidiair gegrond op onverschuldigde betaling. Ter zake wordt het volgende overwogen.
5.4.
Volgens artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende feiten heeft gesteld ter onderbouwing van haar subsidiaire grondslag. Anders dan [eiseres] voorstaat, is met een oordeel dat geen sprake is van een lening (van welk oordeel in deze procedure als zodanig overigens geen sprake is), niet gegeven dat de bedragen zonder rechtsgrond zijn verstrekt. Dit betekent dat ook de subsidiaire grondslag strandt en dat voor het opdragen van bewijs geen reden is.
5.6.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de vordering zal worden afgewezen. [eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 480,-- aan salaris voor de gemachtigde (twee punten à € 240,- per punt).

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 480,-- aan salaris voor de gemachtigde;
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
46009