ECLI:NL:RBROT:2020:9718

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
10/174119-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan pogingen tot diefstal met geweld en uit een woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die medeplichtig was aan twee pogingen tot diefstal. De verdachte trad op als chauffeur voor de daders in beide gevallen. De rechtbank oordeelde dat het verweer van de verdediging, dat de verdachte geen opzet had op het geweld, niet kon slagen. De rechtbank stelde vast dat de verdachte opzet had op de diefstal en dat hij wist dat geweld een optie was. De straf die aan de verdachte werd opgelegd, was een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat de straf lager was dan geëist door de officier van justitie, omdat het niet ging om een woningoverval en de verdachte geen dader was van de geweldpleging. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar dat de ernst van de feiten een aanzienlijke straf rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte medeplichtig was aan de pogingen tot diefstal, waarbij geweld werd gebruikt en dat de feiten strafbaar waren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/174119-20
Datum uitspraak: 29 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er – samengevat – op neer dat de verdachte tweemaal medeplichtig is geweest aan een poging tot diefstal, waarvan één met geweld en één uit een woning. De medeplichtigheid van de verdachte zou eruit hebben bestaan dat hij als chauffeur is opgetreden voor de daders.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte in strijd met de geldende jurisprudentie bij de politie is verhoord zonder bijstand van een advocaat. Dit heeft ertoe geleid dat bepaalde verklaringen van de verdachte verkeerd door de politie zijn geïnterpreteerd. Zo heeft hij ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde verklaard dat zijn hulp gericht was op een diefstal en niet op een diefstal met geweld. De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd op 3 juli 2020, mag daarom niet gebruikt worden voor het bewijs.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank zal de door de verdachte op 3 juli 2020 bij de politie afgelegde verklaring niet voor het bewijs gebruiken. Het door de verdediging gevoerde verweer kan dan ook onbesproken blijven.
4.2.
Bewijswaardering van het onder 1 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat het opzet van de verdachte slechts gericht was op een diefstal waarbij geen geweld zou worden gebruikt. Hij heeft niet gezien dat de daders wapens of maskers bij zich hadden toen hij hen vervoerde en wist dus niet dat er geweld gebruikt zou worden. De rechtbank begrijpt dat aan het verweer de veronderstelling ten grondslag ligt, dat de verdachte slechts veroordeeld kan worden voor de tenlastegelegde medeplichtigheid aan diefstal met geweld, indien het opzet van de verdachte mede gericht is op de geweldscomponent.
4.2.2.
Beoordeling
Anders dan de verdediging meent, is voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde medeplichtigheid aan een diefstal met geweld niet vereist dat het opzet van de verdachte ook gericht moet zijn op dat geweld (bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2007:BA7932). In een dergelijk geval is wel vereist dat het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige was gericht voldoende verband houdt met het gronddelict.
Duidelijk is dat de verdachte opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn bij het plegen van een diefstal. Hierbij hebben de daders vervolgens geweld gebruikt, hetgeen een strafverzwarende omstandigheid is. Nu het misdrijf waarop de verdachte zegt opzet gehad te hebben (diefstal) nauw verband houdt met het uiteindelijk gepleegde delict (poging diefstal met geweld) kan het betoog van de verdediging reeds daarom niet slagen.
Overigens acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat zijn opzet niet was gericht op het gepleegde geweld niet geloofwaardig. Gelet op het feit dat de daders grote maskers en hamers – met een steel van 30 centimeter lang – bij zich hadden, kan het niet anders dan dat de verdachte wist dat de voorgenomen diefstal plaats zou vinden door middel van geweld. In ieder geval moet de verdachte geweten hebben dat geweld een optie was. Desalniettemin heeft hij er bewust voor gekozen om de daders te helpen door hen vanuit Ridderkerk naar de plaats delict te vervoeren en hen vervolgens na de mislukte overval weer terug te brengen naar Ridderkerk. De verdachte had daarom opzet, zowel op het behulpzaam zijn, als op het gepleegde misdrijf en het daarbij gebruikte geweld.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3.
Bewijswaardering van het onder 2 ten laste gelegde
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte de daders van de woninginklimming weliswaar met zijn auto naar de woning heeft gereden, maar dat hij niet wist dat zij bij de woning wilden inbreken. Hij heeft niet gezien dat de daders, nadat zij de plaats van bestemming bereikt hadden, een bivakmuts op deden. Hij ontving bovendien alleen een benzinevergoeding. Hij moet daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
4.3.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte op 22 mei 2020 een drietal personen heeft vervoerd van Rotterdam naar Krimpen aan den IJssel, waar deze getracht hebben na inklimming, uit een woning goederen te ontvreemden. De verdachte heeft de bedoelde personen na de mislukte diefstal weer teruggebracht naar Rotterdam.
Op de camerabeelden, zoals omschreven door verbalisanten en door de rechtbank ter terechtzitting bekeken, is te zien dat de verdachte in eerste instantie langzaam langs de woning van aangeefster rijdt. Daarna komt de verdachte nog een keer langsrijden, waarna hij kort voorbij de woning zijn auto stopt. De daders stappen vervolgens uit en lopen direct naar de woning. Uit de foto’s van de camerabeelden in het dossier en uit de waarneming van de rechtbank van de bewegende beelden ter terechtzitting blijkt dat tussen het moment dat de daders uit de auto van de verdachte stappen en het moment dat zij in de voortuin van de woning staan ten hoogste vijf seconden zitten. Op het moment dat zij in de voortuin van de woning in beeld komen, is te zien dat zij hun bivakmutsen op hebben. Op de camerabeelden is niet te zien dat de verdachten na het uitstappen enige handeling verrichten waaruit afgeleid zou kunnen worden dat zij pas na het uitstappen uit de auto hun bivakmutsen opzetten. Het kan dan ook niet anders dan dat de daders al in de auto hun bivakmutsen hebben opgezet en dat de verdachte dit gezien heeft. Zijn verklaring, inhoudende dat hij geen wetenschap had van de misdadige bedoeling van zijn bijrijders en dat hij niets gezien heeft omdat hij met zijn telefoon bezig was, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
tot op heden onbekend gebleven personen op 27 april 2020 te Dordrecht ter uitvoering van het door voornoemde personen voorgenomen misdrijf om enig goed, dat geheel aan een ander dan aan voornoemde (onbekende) personen en verdachte toebehoorde,
te weten aan [naam slachtoffer 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl die [naam slachtoffer 1] zich in zijn auto bevond, met een afgedekt gezicht/gelaat,
- zich hebben opgedrongen aan die [naam slachtoffer 1] en
- ( daarbij) met hamers tegen de ramen/ruiten van deze auto van die [naam slachtoffer 1] hebben geslagen (als gevolg waarvan een of meer ruiten/ramen van de auto werden vernield),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 27 april 2020 te Dordrecht en Ridderkerkopzettelijk behulpzaam is geweest doordat hij als bestuurder van zijn (personen)auto voornoemde (tot op heden onbekend gebleven) personen naar de plaats delict heeft vervoerd en (vervolgens) (na het incident) deze personen met zijn auto van de plaats delict heeft (weg)gevoerd, althans heeft geholpen te (ont)vluchten;
2.
tot op heden onbekend gebleven personen op 22 mei 2020 te Krimpen aan den IJssel in een woning gelegen aan de [adres delict] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door die voornoemde onbekende personen voorgenomen misdrijf om een of meer goederen die geheel aan een ander dan aan deze onbekende personen en verdachte toebehoorden, te weten aan [naam slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen; en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder hun bereik te brengen door middel van inklimming, een (slaapkamer)raam aan de voorzijde van deze woning is/zijn ingeklommen/ binnengeklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 22 mei 2020 te Krimpen aan den IJssel, opzettelijk behulpzaam is geweest, doordat hij als bestuurder van zijn (personen)auto voornoemde (tot op heden onbekend gebleven) personen naar de plaats delict heeft vervoerd en (vervolgens) (na het incident) deze personen met zijn auto van de plaats delict heeft (weg)gevoerd, althans heeft geholpen te (ont)vluchten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen cursief verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplichtigheid aan een poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en
2.
medeplichtigheid aan een poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is medeplichtig geweest aan een brutale en gewelddadige poging tot beroving en een poging tot diefstal uit een woning. Hoewel hij beide keren wist dat zijn passagiers van plan waren strafbare feiten te plegen, heeft hij ermee ingestemd om hen in zijn auto naar hun bestemming te brengen, op hen te wachten en hen vervolgens te helpen vluchten.
Tijdens het eerste feit werd het slachtoffer belaagd toen hij met zijn auto bij het toegangshek van zijn woning aankwam. De daders hadden grote witte maskers op en sloegen met hamers op zijn ruiten. Het is bij een poging gebleven, omdat de autoruiten van beveiligd glas waren. Dat het slachtoffer uiteindelijk geen lichamelijk letsel heeft opgelopen is dan ook niet aan de verdachte te danken geweest.
Tijdens het tweede feit was het slachtoffer thuis en hoorde zij dat er personen op haar terrein en zelfs in haar huis waren. Zij zag één van de daders uit een raam op de eerste etage springen. Hij keek haar recht in de ogen toen zij buiten stond en hij langs haar heen vluchtte. Beide slachtoffers hebben in hun aangifte verklaard enorm geschrokken te zijn van wat hen is overkomen. Slachtoffer [naam slachtoffer 1] heeft ternauwernood kunnen ontsnappen aan zijn gewelddadige belagers. Slachtoffer [naam slachtoffer 2] werd geconfronteerd met één van de insluipers in haar woning. Voor beiden geldt dat dit traumatische ervaringen zijn, waarvan zij mogelijk in de toekomst nog last zullen hebben. In ieder geval betekent dit een aantasting van hun gevoel van veiligheid. Het is de verdachte geweest die deze strafbare feiten heeft gefaciliteerd door als chauffeur op te treden. Hij heeft verklaard te hebben gehandeld uit geldnood. Kennelijk heeft hij zich geen moment bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige omvang. De rechtbank komt nochtans tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Blijkens het requisitoir is bij het bepalen van de strafeis aansluiting gezocht bij de richtlijn van het Openbaar Ministerie met betrekking tot woningovervallen. Zonder afbreuk te doen aan de ernst van het delict zij opgemerkt dat van een woningoverval niet kan worden gesproken. De omstandigheid dat het slachtoffer zich ten tijde van de overval met zijn auto vóór de oprit van zijn woning bevond maakt dat niet anders. De strafmaat voor een woningoverval wordt in belangrijke mate bepaald door het feit dat inbreuk wordt gemaakt op het huisrecht van het slachtoffer en de algemeen aanvaarde opvatting dat men zich juist in de eigen woning veilig moet kunnen voelen.
De eis van de officier van justitie lijkt voorts te miskennen dat het hier niet gaat om een voltooide diefstal met geweld, maar om een poging daartoe. Ook de omstandigheid dat de verdachte niet zelf heeft deel genomen aan de gewelddadigheden – zijn aandeel bestond immers uit het verlenen van hand- en spandiensten hetgeen is te kwalificeren als medeplichtigheid – maakt dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan het aandeel dat de verdachte in het gebeuren heeft gehad.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De poging om het slachtoffer [naam slachtoffer 1] in zijn auto te beroven heeft naar het oordeel van de rechtbank het karakter van een straatroof, waarvoor (in het geval van een voltooid delict) een gevangenisstraf van zes maanden als uitgangspunt geldt. Het grove geweld dat is gebruikt, de omstandigheid dat het feit is gepleegd vóór de woning van het slachtoffer en het planmatig karakter van de overval rechtvaardigt echter een aanzienlijk hogere straf dan de genoemde zes maanden.
Voor het onder 2 ten laste gelegde geldt volgens de oriëntatiepunten van het LOVS in beginsel een gevangenisstraf van twee maanden. De rechtbank heeft er nadrukkelijk rekening mee gehouden dat het ook hier gaat om
medeplichtigheidaan een
pogingtot diefstal uit een woning.
Teneinde het risico op herhaling zo veel als mogelijk te beperken, zal een deel van de straf voorwaardelijk worden opgelegd onder de hierna te noemen voorwaarde.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 48, 49, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en A.P. Altena, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
een of meer tot op heden onbekend gebleven personen
op of omstreeks 27 april 2020 te Dordrecht
ter uitvoering van het door voornoemde personen en/of verdachte
voorgenomen misdrijf om geld en/of een of meer goederen, in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander dan aan voornoemde (onbekende) personen
en/of verdachte toebehoorde(n),
te weten aan [naam slachtoffer 1] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen
volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] ,
te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of
andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren,
(terwijl die [naam slachtoffer 1] zich in zijn auto bevond)
(met een afgedekt gezicht/gelaat)
- zich heeft/hebben opgedrongen aan die [naam slachtoffer 1] en/of
- ( daarbij) met een of meer hamers, althans harde voorwerpen op/tegen de
ramen/ruiten van deze auto van die [naam slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen (als
gevolg waarvan een of meer ruiten/ramen van de auto werden vernield),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks
27 april 2020 te Dordrecht en/of Ridderkerk
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen heeft
verschaft, door als bestuurder van zijn (personen)auto voornoemde (tot op heden
onbekend gebleven) personen naar de plaats delict heeft vervoerd en/of
(vervolgens) (na het incident) deze personen met zijn auto van de plaats delict
heeft (weg)gevoerd, althans heeft geholpen te (ont)vluchten;
2.
een of meer tot op heden onbekend gebleven personen
op of omstreeks 22 mei 2020 te Krimpen aan den IJssel in/uit een woning gelegen
aan de [adres delict]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door die voornoemde onbekende personen voorgenomen
misdrijf om geld en/of een of meer goederen, in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan een ander dan aan deze onbekende personen en/of verdachte
toebehoorde(n), te weten aan [naam slachtoffer 2] ,
weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg
te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van
inklimming een (slaapkamer)raam aan de voorzijde van deze
woning is/zijn ingeklommen/binnengeklommen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 22 mei 2020 te Ridderkerk en/of Krimpen aan den IJssel,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door
als bestuurder van zijn (personen)auto voornoemde (tot op heden onbekend
gebleven) personen naar de plaats delict heeft vervoerd en/of (vervolgens) (na het
incident) deze personen met zijn auto van de plaats delict heeft (weg)gevoerd,
althans heeft geholpen te (ont)vluchten.